4.3.1De feiten 1 en 2 (valsheid in geschrift)
Onder de feiten 1 en 2 wordt [verdachte] verweten dat hij
1. in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen;
2. in de onder 1. genoemde periode, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de onder 1. genoemde verkoopfacturen van [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt.
In de tenlastelegging worden onder feit 1 en 2 dezelfde facturen genoemd.
4.3.1.1
De betrokken bedrijven
Op 01 juli 2008 heeft [naam 1] opdracht gegeven om [bedrijf 9] en [bedrijf 10] te verwerven. [bedrijf 9] is aandeelhouder van [bedrijf 10] . [naam 1] is [naam 8] van zowel [bedrijf 9] als [bedrijf 10] .
Op 2 december 2008 heeft [naam 1] de vennootschap [bedrijf 11] opgericht. Omdat in de oprichtingsakte de naam onjuist was opgenomen, is deze gecorrigeerd in een proces-verbaal van de notaris van 3 december 2010.Deze vennootschap had onder andere ten doel de exploitatie van een groothandel in, alsmede de import en export van vlees en vleesproducten, en de verkoop van vlees en vleesproducten aan de horeca.Enig aandeelhouder was [bedrijf 12] (met als zaakvoerder [naam 1]) en bestuurder was [bedrijf 10] .
Met als onderschrift “Mevrouw [naam 1] , [bedrijf 1] ” stuurde [naam 1] een op 29 oktober 2010 gedateerde brief aan relaties, waarin zij vermeldde dat [bedrijf 11] en [naam 3] opgingen in [bedrijf 1] .De handelsnaam van [bedrijf 11] is op 1 november 2010 veranderd in [bedrijf 1] .
In oktober 2011 gingen de activiteiten van de vleesverwerking en de verkoop van vlees en vleesproducten over naar [bedrijf 13] , waarna [bedrijf 11] op 29 mei 2012 failliet ging.[bedrijf 13] had naast [bedrijf 13] ook [bedrijf 1] als handelsnaam.Bestuurder van [bedrijf 13] was [bedrijf 10] en enige aandeelhouder was [bedrijf 12] .
Uit de bovenstaande structuur van de bij [bedrijf 1] betrokken bedrijven leidt de rechtbank af dat [naam 1] (indirect) bestuurder en aandeelhouder was van die bedrijven. Dit is door [naam 1] ook niet betwist. [naam 1] heeft bovendien ter zitting verklaard dat zij de bestuurder c.q. [naam 12] was van [bedrijf 1] en de leiding en zeggenschap had binnen c.q. over [bedrijf 1] , ook over de administratie.
4.3.1.2
De administratie van [bedrijf 1]
De administratie van [bedrijf 1] werd periodiek extern opgeslagen. Dit vond onder meer plaats bij [bedrijf 14] te Goirle. [bedrijf 14] is deze digitale administratie gevorderd.
Op 20 september 2012 hebben [bedrijf 5] -medewerkers een bezoek gebracht aan [bedrijf 14] . De eigenaar [bedrijf 14] , [naam 13] , en zijn vader hebben verklaard dat [bedrijf 14] [bedrijf 1] met ingang van 1 november 2010 als klant heeft overgenomen van [bedrijf 15] waarbij zij contact hebben gehad met [naam 1] . De [bedrijf 5] heeft op 27 september 2012 en
2 november 2012 harde schijven met daarop gevraagde gegevens [bedrijf 14] ontvangen.
Digitaal deskundigen van de [bedrijf 5] hebben de bestanden inzichtelijk gemaakt ten behoeve van het onderzoek. Diverse bestanden uit de administratie van [bedrijf 1] waren via Excel raadpleegbaar. Het betrof bestanden van het bestelprogramma “Orderintake” en het boekhoudprogramma “ [naam 2] ”, waar [bedrijf 1] voor haar dagelijkse administratie gebruik van maakte. Een programmeur van de [bedrijf 5] , werkzaam bij het forensisch IT-team, heeft op verzoek van het onderzoeksteam onderzoek gedaan in de digitale bestanden van [bedrijf 1] .
Op de [bedrijf 14] ontvangen harde schijf is het bestand " [Bestandsnamen] " aangetroffen. Dit bestand was onderdeel van [naam 2] en bevatte de vaste gegevens van de debiteuren en crediteuren zoals onder andere naam, adres, woonplaats en contactgegevens. In dit bestand zijn ook kolommen aangetroffen genaamd " [naam 14] " en " [naam 15] ".
In een verslag van [naam 16] , IT-medewerker van de [bedrijf 5] , van de analyse van de werking van Orderintake en de koppeling naar [naam 2] concludeerde de medewerker dat het systeem geen interne controle uitvoerde op de handelingen die een gebruiker verrichtte binnen de webapplicatie, waardoor een gebruiker van het systeem in staat was om gegevens zonder belemmering te manipuleren. Men had volgens de medewerker totaal geen zicht op wat de werkelijke gegevens waren van een order nadat deze was doorgeboekt naar [naam 2] . Voor een derde partij die controle moest uitvoeren op de administratie was het daardoor onmogelijk deze controle goed uit te voeren.
4.3.1.3
De drie ten laste gelegde facturen uit 2010
[bedrijf 16]
Op een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] te Sittard d.d. 2 november 2010, met nummer [nummer 1] (
DOC-0539) staat vermeld:
Nekken 41,2 KG Bedrag 103,13
Ossehaas 31,0 KG Bedrag 419,18
[bedrijf 16] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 2] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 50. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen.
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
Nekken 80 KG 41,2 KG € 103,13
Ossehaas 60 KG 31,0 KG € 419,18
[bedrijf 17]
Op een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 17] te Den Haag d.d. 3 december 2010, met nummer [nummer 4] (
DOC-0547) staat vermeld:
Nekken 21,4 kg Bedrag 63,13
[bedrijf 17] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 4] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 50. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [bedrijf 1] aan [bedrijf 17] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen:
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
nekken: 40 kg 21,4 kg € 63,13
[bedrijf 18]
Op een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 18] te ‘s-Heerenhoek d.d. 18 november 2010, met nummer [nummer 3] (
DOC-0549) staat vermeld:
Nekken 44,5 kg Bedrag 115,83
[bedrijf 18] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 4] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 60. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [bedrijf 1] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 60% van de bestelde kilogrammen:
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
nekken: 80 kg 44,5 kg € 115,83
Vaststelling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat van de tenlastegelegde leveringen uit 2010 volgens de factuur conform de bij die afnemer geldende “ [naam 14] ” en/of “ [naam 15] ”:
- aan [bedrijf 16] ongeveer 50 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [bedrijf 17] ongeveer 50 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [bedrijf 18] ongeveer 60 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd.
4.3.1.4
De drie ten laste gelegde facturen uit 2011
Door de [bedrijf 5] zijn 15 willekeurig gekozen facturen en de bij deze facturen behorende bestellingen uit het jaar 2011 beschreven.
[bedrijf 18]
Door [bedrijf 1] is een factuur(
DOC-0560), met nummer [nummer 4] en datum
20 januari 2011 opgemaakt voor [bedrijf 18] , voor een bedrag van in totaal € 171,47.
[bedrijf 18] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 4] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 60.
Overzicht:
Uit het bovenstaande overzicht leidt de rechtbank af dat de door [bedrijf 1] aan [bedrijf 18] op factuur in rekening gebrachte bedragen en kilogrammen overeenkomen met ongeveer 60% van de bestelde kilogrammen en van de prijs van de bestelling, dit voor zover de bestelde kilogrammen vermeld staan.
[bedrijf 19]
Door [bedrijf 1] is een factuur(
DOC-0566), met nummer [nummer 4] en datum
27 juli 2011 opgemaakt voor [bedrijf 19] . [bedrijf 19] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 4] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 50.
Overzicht:
- nekken, besteld 180 kg, op factuur 90,3 kg, bedrag factuur € 289,12
- poulet gesneden besteld 30 kg, op factuur 15,8 kg, bedrag op factuur € 61,62
In de administratie die tijdens de doorzoeking bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen is, is de
leverbon aangetroffen van de levering van 27 juli 2011 aan [bedrijf 19] . Op de leverbonstaan de gewogen gewichten van de levering. Dit zijn de werkelijk afgeleverde hoeveelheden. Op deze leverbon staat de opmerking "Contante betaling bij aflevering" en de met de hand geschreven opmerking "Voldaan" met daaronder een paraaf. Een gedeelte van de leverbon is hieronder opgenomen:
- nekken Hollands zonder been, gewogen 180,7 kg, bedrag 578,24
- poulet gesneden, gewogen 31,60 kg, bedrag 123,24.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat het door [bedrijf 1] aan [bedrijf 19] op factuur in rekening gebrachte bedrag en kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen en de betaalde prijs.
[bedrijf 20]
Door [bedrijf 1] is een factuur(
DOC-0573), met nummer [nummer 4] en datum
29 november 2011 opgemaakt voor [bedrijf 20] . [bedrijf 20] is in de administratie van [bedrijf 1] opgenomen met debiteurennummer [nummer 4] en een kortingspercentage (kolom [naam 14] ) van 50.
Uit de Orderintake en de factuur komt naar voren dat de door [bedrijf 1] aan [bedrijf 20] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen:
- nekken Hollands zonder been, besteld 10 kg, op factuur 6,2 kg, bedrag 18,60
- vinkenlappen, besteld 20 stuks, op factuur 6,3 kg, bedrag 18,90
- spareribs dun, besteld 10 kg, op factuur 5,6 kg, bedrag 24,64
- spek zonder been, besteld 2 stuks, op factuur 5,6 kg, bedrag 16,65
- horeca-ham, besteld 2 stuks, op factuur 5,0 kg, bedrag 9,60
In de administratie die tijdens de doorzoeking bij [bedrijf 1] inbeslaggenomen is, is de
leverbon aangetroffen van deze levering. Op de leverbonstaan de gewogen gewichten van de levering. Dit zijn de werkelijk afgeleverde hoeveelheden. Een gedeelte van de leverbon is hieronder opgenomen:
- nekken Hollands zonder been, gewogen 12,40 kg, bedrag 37,20
- vinkenlappen dik, gewogen 12,60 kg, bedrag 37,80
- spareribs dun gewogen 11,20 kg, bedrag 49,28
- spek zonder been gewogen 11,10 kg, bedrag 33,30
- horeca-ham gewogen 10,10 kg, bedrag 19,19
Subtotaal 176,77
BTW 10,61
Eindtotaal 187,38
Op deze leverbon staat de met de hand geschreven opmerking "Voldaan" met daaronder
een paraaf.
Door vergelijking van de hoeveelheden die besteld en op de leverbon zijn opgenomen met de gegevens op de factuur stelt de rechtbank vast dat ongeveer de helft van de levering op factuur verantwoord wordt. De facturering van de helft van de levering komt overeen met het kortingspercentage van 50 dat bij [bedrijf 20] staat vermeld in de debiteurenadministratie van [bedrijf 1] .
In de inbeslaggenomen administratie van [bedrijf 1] is de "Totaallijst" van deze
leverdag, 29 november 2011, aangetroffen. Op deze Totaallijstis te lezen dat chauffeur [naam 22] een bedrag van € 187,48 heeft ontvangen van [bedrijf 20] . Dit bedrag komt overeen met het bedrag op de hierboven vermelde leverbon. In de kolom "kf" staat 93,69, dit komt overeen met 50% van de betaling aan [bedrijf 1] . Het factuurbedrag van deze levering bedraagt € 93,70.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat het door [bedrijf 1] aan [bedrijf 20] op factuur in rekening gebrachte bedrag en de kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen en betaalde prijs.
4.3.1.5
De zes ten laste gelegde facturen uit 2012
In [naam 2] is gezocht naar factuurnummers van de leveringen op 16 juli 2012. De facturen zijn gevonden in het Excelbestand ' [Bestandsnamen] '. Van de facturen voorzien van DOC
-0167 tot en met DOC-0177 uit het digitale bestand is een uitdraai gemaakt. Die elf facturen staan op naam van [bedrijf 13] . Uit vergelijking van de facturen met de bijbehorende pakbonnen van 16 juli 2012 volgt dat op zes facturen substantieel minder kilogrammen zijn gefactureerd dan er volgens de bijbehorende pakbon zijn besteld en afgeleverd.
In het digitale bestand met de naam " [naam 17] " komen onder meer twee kolommen voor met respectievelijk de aanduiding " [naam 14] " en " [naam 15] ".
In " [naam 17] " zijn de vaste gegevens van de afzonderlijke debiteuren en crediteuren weergegeven, zoals naam, adres, telefoonnummer en dergelijke.
In de kolom aangeduid met " [naam 14] " komen waardes voor van 100 en minder dan 100, veelal een veelvoud van 10, zoals bijvoorbeeld 50 en 70.
In de kolom aangeduid met " [naam 15] " komen uitsluitend (één van) de getallen 0, 1, 2, 3 of 10 voor.
Voor de op de tenlastelegging opgenomen afnemers op 16 juli 2012 kan op basis van “ [naam 17] ” het volgende worden vastgesteld:
*
[bedrijf 21]:
- volgens pakbon: 70 kilogram nekken;
- factuurnummer [nummer 4] en kilo’s op factuur 49,5
- [naam 14] : 70
- [naam 15] : 2
*
[bedrijf 22]:
- volgens pakbon: 100 kilogram nekken;
- factuurnummer [nummer 4] en kilo’s op factuur 50,4
- [naam 14] : 50
- [naam 15] : 1
*
[bedrijf 23]:
- volgens pakbon: 80 kilogram nekken;
- factuurnummer [nummer 4] en kilo’s op factuur 40,1
- [naam 14] : 50
- [naam 15] : 2
Afnemer
[bedrijf 21]heeft in de periode van juni tot en met september 2012 naast de levering van 16 juli nog twintig leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld is in de orderadministratie telkens verdubbeld. De facturen zijn voor steeds 70 procent van de
verdubbelde hoeveelheid opgemaakt.
Afnemer
[bedrijf 22]heeft in de periode van juni tot en met september 2012 naast de levering van 16 juli nog vijf leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld komt overeen met de hoeveelheid in de orderadministratie. De facturen zijn voor steeds 50 procent van de bestelde hoeveelheid opgemaakt.
Afnemer
[bedrijf 23]heeft in de periode van juni tot en met september 2012 naast de levering van 16 juli nog zeven leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld is in de orderadministratie telkens verdubbeld. De facturen zijn steeds voor de bestelde hoeveelheid opgemaakt, dus steeds voor de helft van wat in de orderadministratie is opgenomen.
[bedrijf 21]
Op een factuur van [bedrijf 13] (met een e-mailadres en een website op naam van [bedrijf 1] ) aan [bedrijf 21] te Capelle aan de IJssel d.d. 16 juli 2012, met nummer [nummer 4] (
DOC-0167)staat vermeld:
Nekken 49.5 kg bedrag 158,59
Spek 15,0 kg bedrag 39,13
Poulet 14,4 kg bedrag 53,61
Op een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 21] d.d. 14 september 2012, met nummer [nummer 4] (
DOC-0682) staat vermeld:
Nekken 35,2 kg bedrag 130,28
kophaas 2,3 kg bedrag 15,47
Poulet 45,2 kg bedrag 171,84
Totaal € 317,59 (excl BTW)
Op deze factuur staat de vermelding
"Reeds Kontant voldaan".
In Orderintake staat dat er met leverdag 14 september 2012 voor een bedrag van € 453,69 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [bedrijf 21] . Het gewogen gewicht volgens Orderintake is van de nekken 50,3 kg, van de kophaas 3,4 kg en van de poulet 64,6 kg.
[bedrijf 22]
Op een factuur van [bedrijf 13] (met een e-mailadres en een website op naam van [bedrijf 1] ) aan [bedrijf 22] te Maassluis d.d. 16 juli 2012, met nummer [nummer 4] (
DOC-0170) staat vermeld:
Nekken 60,4 kg prijs 3,00 bedrag 151,20
Spek 10,9 kg prijs 3,75 bedrag 41,06
Op een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 22] van 29 oktober 2012 met nummer [nummer 4] (
DOC-0684) staat vermeld:
Nekken 25,8 kg prijs 3,30 bedrag 85,31
Spek 18,7 kg prijs 3,75 bedrag 70,31
Braz. haas 15,8 kg prijs 14,90 bedrag 235,42
Kippen 4,7 kg prijs 2,95 bedrag 14,01
Totaal € 405,05 (exclusief €24,31 BTW).
In Orderintake staat dat er met leverdag 29 oktober 2012 voor een bedrag van € 810,09 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [bedrijf 22] . Het gewogen gewicht volgens Orderintake is van de nekken 51,7 kg, van het spek 37,5 kg, van de Braz. haas 31,6 kg en van de kippen 9,5 kg.
[bedrijf 23]
Op een factuur van [bedrijf 13] (met een e-mailadres en een website op naam van [bedrijf 1] ) aan [bedrijf 23] te Arnemuiden d.d. 16 juli 2012, met nummer [nummer 4] (
DOC-0173) staat vermeld:
Nekken 40,1 kg prijs 3,20 bedrag 128,48
Op een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 23] van 15 oktober 2012 met factuurnummer [nummer 4] (
DOC-0686) staat vermeld:
Nekken 55,5 kg prijs 3,30 bedrag 183,32
Poulet 7,9 kg prijs 3,70 bedrag 29,23
Totaal € 212,55 (excl BTW)
In de Orderintake staat dat er met leverdag 15 oktober 2012 voor een bedrag van € 425,09 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [bedrijf 23] . Het gewogen gewicht volgens de orderintake is van de nekken 111,1 kg en van de poulet 15,8 kg.
Vaststelling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat van genoemde leveringen in 2012 volgens de factuur conform de bij die afnemer geldende “ [naam 14] ” en/of “ [naam 15] ”:
- aan [bedrijf 21] ongeveer 70 procent van de op de pakbon c.q. leverbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [bedrijf 22] ongeveer 50 procent van de op de pakbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [bedrijf 23] ongeveer 50 procent van de op de pakbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd.
Deze werkwijze is bij deze afnemers in de periode van juni tot en met september 2012 telkens toegepast.
4.3.1.6
De drie ten laste gelegde facturen uit 2013
Op 26 februari 2013 hebben er op meerdere plaatsen doorzoekingen plaatsgevonden. Bij deze doorzoekingen zijn meerdere gegevensdragers aangetroffen waarvan de data door digi-medewerkers van de [bedrijf 5] zijn overgenomen. Op de gegevensdragers zijn bestanden aangetroffen van [naam 2] en Orderintake.
Bij de doorzoekingen op het bedrijfsadres van [bedrijf 1] en in de woning van [naam 1] in België zijn ook administratieve bescheiden inbeslaggenomen. Onder deze bescheiden bevinden zich kasoverzichten van enkele dagen waarop bedragen per chauffeur geschreven zijn. Bij deze kasoverzichten zijn "Totaallijsten" van de desbetreffende data aangetroffen en leverbonnen die betrekking hebben op een deel van de op een dag beleverde klanten. Bij deze bescheiden zijn ook enkele leverbonnen aangetroffen van 3 januari 2013.
Op de kasoverzichten staan de namen van de chauffeurs van [bedrijf 1] die op een bepaalde dag, bijvoorbeeld 3 januari 2013, goederen hebben afgeleverd bij klanten van [bedrijf 1] . Achter de naam van de chauffeur staat een geldbedrag. Aan dit kasoverzicht zijn de Totaallijsten per chauffeur gehecht. Op deze Totaallijsten staan de leveringen en de te betalen bedragen per klant vermeld. Bij de aangetroffen kasoverzichten en Totaallijsten waren leverbonnen gevoegd.
De volgende facturen met factuurdatum 3 januari 2013 zijn aangetroffen.
[bedrijf 21]
Een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 21] van 3 januari 2013 met factuurnummer [nummer 4] (
DOC-0468-7-1) waarop vermeld staat:
Nekken 88,3 kg prijs 3,15 bedrag 278,27
Poulet 44,0 kg prijs 3,80 bedrag 167,31
Braz. Haas 10,0 kg prijs 12,90 bedrag 130,03
Totaal € 610,15 (incl. 6% BTW)
[bedrijf 20]
Een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 20] van 3 januari 2013 met factuurnummer [nummer 4] (
DOC-0468-9-1) waarop vermeld staat:
Nekken 5,4 kg prijs 3,45 bedrag 18,63
Vinkenlappen 3,3 kg prijs 3,35 bedrag 11,06
Ribkoteletten 3,2 kg prijs 4,70 bedrag 15,04
Spek 5,3 kg prijs 3,25 bedrag 17,23
Totaal € 65,67 (incl. 6% BTW)
[bedrijf 23]
Een factuurvan [bedrijf 1] aan [bedrijf 23] van 3 januari 2013 met factuurnummer [nummer 4] (
DOC-0468-20-1) waarop vermeld staat:
Nekken 40,0 kg prijs 3,10 bedrag 124,12
Braz. Haas 2,3 kg prijs 14,50 bedrag 34,08
Totaal € 167,69 (incl. 6% BTW)
Om de relatie aan te kunnen geven tussen de verschillende leveringen van chauffeur
[naam 18] op 3 januari 2013, de ontvangst, de leverbon, de factuur, het kortingspercentage
( [naam 14] ) en de opgemaakte facturen is een tabel gemaakt. Uit deze tabel komt het volgende naar voren.
[bedrijf 21] :
Volgens leverbon:
- nekken: 126,20 kg; poulet: 62,90 kg; Braz. Haas 14,40 kg
- bedrag leverbon 871,65 (incl. BTW)
Volgens totaallijst chauffeur [naam 18]:
- bedrag totaallijst: 871,65;
- ontvangen totaallijst 871,65.
Het (kortings)percentage van [bedrijf 21] is 70%.
Volgens factuur [nummer 4] :
- bedrag factuur 610,15 (incl. BTW)
- nekken 88,3 kg; poulet 44,0 kg; Braz. Haas 10,0 kg
[bedrijf 20] :
Volgens leverbon:
- nekken 10,80 kg; vinkenlappen 6,60 kg; ribkoteletten 6,40 kg; spek 10,60 kg
- bedrag leverbon 131,3 (incl. BTW)
Volgens totaallijst chauffeur [naam 18] :
- bedrag totaallijst 131,33; ontvangen totaallijst 131,33;
Het (kortings)percentage van [bedrijf 20] is 50%
Volgens factuur [nummer 4] :
- bedrag factuur 65,67;
- nekken 5,4 kg; vinkenlappen 3,3 kg; ribkoteletten 3,2 kg; spek zonder been 5,3 kg
Om de relatie aan te kunnen geven tussen de verschillende leveringen van chauffeur [naam 19] op 3 januari 2013, de ontvangst, de leverbon, de factuur, het kortingspercentage ( [naam 14] ) en de opgemaakte facturen is eveneens een tabel gemaakt, waaruit het volgende naar voren komt.
[bedrijf 23]
Volgens leverbon:
- bedrag leverbon 335,45;
- gewogen gewicht: nekken 80.10 kg, Braz. haas 4.70 kg
Volgens totaallijst chauffeur [naam 19]:
- bedrag totaallijst: 335,45;
- ontvangen totaallijst 335,45;
Het (kortings)percentage van [bedrijf 23] is 50%
Volgens factuur [nummer 4] :
- bedrag factuur 167,69,
- nekken 40,0 kg, Braz. haas 2,3 kg.
De rechtbank constateert dat genoemde facturen gericht aan [bedrijf 21] , [bedrijf 20] en [bedrijf 23] zijn opgemaakt rekening houdend met het bij de betreffende klant genoemde "kortingspercentage". Op de factuur worden de levering en het totale bedrag van de levering vermenigvuldigd met het "kortingspercentage" vermeld. Het restant van de levering en van het ontvangen bedrag wordt niet op de factuur vermeld.
4.3.1.7
Meer geleverd en betaald dan gefactureerd
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank voor alle over de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013 ten laste gelegde facturen vast dat er meer vlees aan de desbetreffende afnemers is geleverd en meer door die afnemers is betaald dan op die facturen is verantwoord. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stelling dat dit alleen vastgesteld kan worden voor de facturen waarbij een afwijkende leverbon zit en dat er niet van uitgegaan mag worden dat dit bij de andere facturen ook het geval is.
Vastgesteld is dat alle afnemers van de in de tenlastelegging genoemde facturen een bepaalde x-factor en/of (kortings)percentage hadden aan de hand waarvan automatisch slechts een deel van de levering op factuur kwam te staan. De pakbonnen en de meldingen in Orderintake van de facturen waarbij geen leverbon zit, zijn daarmee in overeenstemming. De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat bij de facturen waarbij geen leverbon zit sprake is van een dienovereenkomstige werkwijze.
Bovendien heeft [naam 1] bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat bij de facturen die op de tenlastelegging staan de administratieve verwerking niet klopte met de leverbonnen. Na de uitlevering heeft (medewerkster) [naam 20] daarbij in het systeem wel een percentage in de kolom “op rekening” geboekt, maar het restant van de levering niet geboekt.Op de zitting van 27 oktober 2021 heeft [naam 1] dat nog eens beaamd door - zakelijk weergegeven - te verklaren dat de facturen die ze bij de rechter-commissaris had gezien
en die haar op zitting zijn voorgehouden niet correct waren.
verweer: deel op factuur, deel privé, maar volledig verwerkt in administratie
Volgens de verdediging is het standpunt van [verdachte] en [naam 1] dat de in de tenlastelegging genoemde facturen aan Chinese afnemers niet vals zijn, aangezien [bedrijf 1] telkens een deel van de levering “op factuur” deed en een deel “in privé” leverde. Daarbij werd de betaling voor zowel het factuurdeel als het privédeel volledig in de boekhouding verwerkt, namelijk als respectievelijk “debiteurenbetalingen” en “contante verkopen”. Dit verweer wordt om meerdere redenen verworpen.
Allereerst staat deze stellingname van [verdachte] en [naam 1] naar het oordeel van de rechtbank haaks op de hiervoor al aangehaalde verklaringen van [naam 1] bij de rechter-commissaris en op zitting. Daar heeft zij immers verklaard dat bij de in de tenlastelegging opgenomen facturen een deel van de betalingen niet in het systeem werd verwerkt. Dat wijt [naam 1] bij de rechter-commissaris overigens aan fouten van [naam 20] , waarover verderop meer.
Haaks op dit verwijt van [naam 1] aan [naam 20] staat echter haar verklaring op de zitting van 27 oktober 2021 dat - zakelijk weergegeven - het systeem zo was gemaakt dat alles wat gewogen was en op de leverbon stond ook gefactureerd moest worden. Anders kon je volgens [naam 1] niet op de knop drukken om het door te zetten naar [naam 2] . In [naam 2] kwam er altijd een factuur met een naam van de klant en een factuur op “contante verkoop”. Op die laatste factuur stond dan geen naam van een debiteur. Die facturen werden samen in één envelop naar de klant gestuurd.
Het valt de rechtbank op dat [naam 1] pas op zitting is gekomen met deze verklaring over twee facturen per klant, die bovendien in één envelop aan de klant werden toegestuurd. Het had voor de hand gelegen dat [naam 1] daar al bij eerdere gelegenheden over had gesproken en dat had onderbouwd met stukken, bijvoorbeeld door het overleggen van “contante verkoop”-facturen die zouden behoren bij bepaalde facturen op naam. Dat maakt haar verklaring op dit punt al minder betrouwbaar.
Vervolgens valt op dat ook de verdediging in het pleidooi niet de verklaring van [naam 1] volgt dat er twee facturen in [naam 2] komen (die vervolgens beide naar de afnemer zouden zijn gestuurd). Integendeel, in de pleitnota onder punt 46 licht de verdediging wel toe dat het administratiesysteem - zakelijk weergegeven - sluitend was, maar dat er vanuit “Orderintake” vervolgens naar [naam 2] ging voor welk bedrag er gefactureerd moest worden en voor welk bedrag er contante verkopen geboekt moesten worden.
Tot slot suggereren zowel [naam 1] als de verdediging dat het administratiesysteem een sluitend geheel vormde dat niet gemanipuleerd kon worden. Dit zou betekenen dat [naam 20] geen fouten kon maken die ervoor zorgden dat een deel niet gefactureerd werd, wat volgens de verklaring van [naam 1] bij de rechter-commissaris wel gebeurd zou zijn.
4.3.1.8 Administratiesysteem manipuleerbaar
Anders dan [naam 1] en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het administratiesysteem van [bedrijf 1] wel degelijk manipuleerbaar was. In het dossier is een analyse van de webapplicatie “ [bedrijf 1] Order-Intake” opgenomen. In deze analyse wordt geconcludeerd dat er geen zicht was op de werkelijke gegevens van een order nadat deze was doorgeboekt naar [naam 2] , omdat er misleidende gegevens worden bewaard in “Orderhistorie”.Voorts blijkt uit de verklaring van [naam 21] , bestuurder van [bedrijf 15] bij de [bedrijf 5] dat de factuur in [naam 2] handmatig gewijzigd kan worden zolang deze nog niet definitief is afgedrukt.Dit wordt bevestigd door het antwoord van [naam 20] in haar [bedrijf 5] -verhoor op de vraag of er bij 0-leveringen regels uit het Orderintakesysteem worden verwijderd: “
Ja, want anders blijft die order er in staan.”Zij verklaarde bovendien dat in opdracht van [naam 23] [naam 1] te doen, die haar heeft uitgelegd hoe het werkte.
Gelet op wat tot nu toe is overwogen, schuift de rechtbank de stelling van [naam 1] dat het systeem van alles wat op de leverbon stond automatisch een factuur maakte, op naam dan wel via een factuur “contante verkoop”, en dat beide facturen steeds zijn verzonden naar de betreffende afnemer, als ongeloofwaardig terzijde.
verweer: boeking onder “contante verkopen”
Voor zover door de verdediging en verdachte bedoeld is te stellen dat ook van de facturen die in de tenlastelegging genoemd worden, de totale levering in de boekhouding is verwerkt via de “contante verkopen” (dus zonder verzending van facturen daarvoor), is het volgende van belang.
De verdediging heeft op de regiezitting van 11 januari 2018 bij haar pleitnotities als bijlage 2 een overzicht overgelegd van “facturen contante verkopen” over de periode van 20 mei 2010 tot en met 5 juli 2011. [naam 1] heeft op de zitting van 27 oktober 2021 bevestigd dat op die door haar gemaakte lijst niet is terug te vinden op welke bestelling de vermeldingen steeds zien, anders dan dat je naar de datum en het bedrag kunt kijken. Voor zover de in de tenlastelegging genoemde facturen in deze periode zijn opgemaakt, heeft de rechtbank gecontroleerd of op genoemd overzicht contante verkopen voorkomen die qua datum en bedrag passen bij de facturen op naam in die periode. De rechtbank heeft geen passende contante verkopen kunnen vinden. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat er meer is geleverd en betaald dan op de betreffende tenlastegelegde facturen staat en dat dat meerdere niet is verwerkt in de boekhouding.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat ook het personeel dat zich bezighield met de administratie niet heeft verklaard dat voor leveringen aan bepaalde klanten naast de factuur op naam ook nog een factuur “contante verkoop” in de administratie verwerkt zou zijn. Integendeel, [naam 20] heeft expliciet verklaard over zwart geld dat bewust buiten de administratie werd gehouden, waarover nu meer.
Medewerkers over geld dat bewust buiten de administratie werd gehouden
[naam 20] , die van 2008 tot 2014 bij [bedrijf 1] werkte als administratief medewerkster, heeft bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij in het begin de in- en verkoopfacturen inboekte en vanaf begin 2012 verkoopfacturen is gaan maken. Zij verklaarde voorts dat het wel klopte dat er mogelijk fraude is gepleegd door [bedrijf 1] met het opmaken van de facturen. Er stonden percentages van bijvoorbeeld 70 of 80% op afleverbonnen die aangaven welk deel van de leveringen achteraf gefactureerd werd. Zij maakte dan de factuur.De klant betaalde aan de hand van de afleverbon waarop de werkelijk geleverde kilo’s stonden. Afhankelijk van het percentage werd een deel van de factuur contant betaald, waarbij het restant niet meer in de boeken voorkwam. Volgens [naam 20] wisten [verdachte] en [naam 1] van dit systeem. [naam 1] maakte eerst zelf alle facturen.[naam 20] heeft ook verklaard dat zij bij de [bedrijf 5] de waarheid heeft verteld.
Bij de [bedrijf 5] heeft [naam 20] verklaard dat zij de instructies voor haar werk als administratief medewerkster kreeg van [naam 1] .Wanneer haar voor de tweede keer debiteurenkaart DOC-0237 wordt voorgehouden, waarop een percentage van 70% vermeld staat, en gevraagd wordt wat er op de factuur komt, antwoordt zij dat zij alle handelingen heeft gedaan in opdracht van [verdachte] en [naam 1] . Er komt dan 70% op de factuur, maar er wordt wel 100%
- contant - betaald. Dit geldt voor meerdere klanten.30% wordt niet geadministreerd en buiten de administratie gehouden. [naam 20] splitst de betaling dan uit en de 30% wordt niet geboekt. Dat is “zwart”. Het geld wordt meegenomen door [verdachte] .
Getuige [naam 5] heeft vanaf december 2010 zes maanden als chauffeur bij [bedrijf 1] gewerkt en van februari 2012 tot en met december 2012 als verkoper.Hij heeft in zijn tweede verhoor bij de [bedrijf 5] verklaard dat hij bij nieuwe klanten, Chinezen, langs ging om afspraken te maken over de percentages. Dan werd zowel vanuit de Chinees als vanuit hem ter sprake gebracht dat zwart betalen mogelijk was. Hij kreeg de opdracht van onder andere [verdachte] om dit soort afspraken met Chinezen te maken.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam 5] - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij het onder andere van [verdachte] zo heeft geleerd en dat hij het zo moest doen. Hij kreeg de opdracht van [verdachte] om daar niet over te praten via de telefoon.
verweer: overname contante-verkooppraktijk bedrijf van [naam 3]
[naam 1] heeft ter zitting verklaard dat bij de overname van het bedrijf van [naam 3] niet gesproken is over de werking van de administratie en over de afspraken met de Chinezen over de “privé”-verkopen. Volgens [naam 1] is zij daarvan pas later op de hoogte gekomen. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig in het licht van de rol die [naam 1] had bij [bedrijf 1] en met name de verantwoordelijkheid die zij had voor de administratie. Daar komt bij dat [naam 3] heeft verklaard dat hij het systeem van factureren met de x-factor en de percentages heeft besproken met [verdachte] en [naam 1] toen zij bij hem in de zaak kwamen.De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Zij gaat er dan ook vanuit dat [naam 1] in elk geval vanaf 1 november 2010, toen [bedrijf 1] de handelsnaam werd, van de werkwijze van Orderintake en [naam 2] in de administratie en van het bestaan van de x-factor en het (kortings)percentage op de hoogte was en dat zij die werkwijze tot en met februari 2013 heeft laten voortduren.
verweer: gedoogverklaring [bedrijf 2]
Volgens de verdediging was door de [bedrijf 2] aan [naam 3] een gedoog-verklaring afgegeven, met dien verstande dat 15 à 20 procent van de totale omzet als “contante verkoop” mocht worden verantwoord. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gedoogverklaring van de [bedrijf 2] - waarvan overigens niet is gebleken -, gold dit gedogen naar het oordeel van de rechtbank alleen voor het bedrijf van [naam 3] . Gesteld noch gebleken is dat de [bedrijf 2] bij [bedrijf 1] gedoogde dat er minder werd gefactureerd dan daadwerkelijk werd geleverd. Bovendien wordt in de gevallen die genoemd zijn in de tenlastelegging ook niet voldaan aan het vermeende gedoogbeleid, nu er in die gevallen naar het oordeel van de rechtbank geen deel van de omzet als “contante verkoop” werd verantwoord in de administratie.
verweer: systeem afgebouwd
De verdediging stelt dat de verdachten dit systeem hebben afgebouwd en dat het maar tot halverwege 2011 is voortgezet. Voorts heeft [naam 1] verklaard dat het slechts is misgegaan in een handvol gevallen die beschreven staan in de tenlastelegging onder 1 en 2. Volgens de rechtbank worden deze stelling en verklaring gelogenstraft door de inhoud van het dossier.
Op de indexlijst van het dossier worden op de pagina’s 33 tot en met 37 een aantal facturen met bijbehorende leverbonnen vermeld over de periode van 2 januari 2013 t/m 20 februari 2013 waarbij sprake is van een (groot) verschil tussen het bedrag op de leverbon en het bedrag op de factuur. De rechtbank telt:
- 7 facturen van 2 januari 2013;
- 14 facturen van 3 januari 2013;
- 8 facturen van 14 februari 2013;
- 9 facturen van 15 februari 2013;
- 9 facturen van 18 februari 2013;
- 10 facturen van 19 februari 2013 en
- 7 facturen van 20 februari 2013.
Dat zijn in totaal 64 facturen in een korte periode van twee maanden in 2013 waarvoor dit geldt.
Voorts kan uit het dossier (pagina’s 655 t/m 659) worden afgeleid dat in de periode van juni tot en met september 2012 van vijf afnemers - naast de al in de tenlastelegging genoemde facturen - in totaal nog 59 facturen (20+5+7+16+11) zijn aangetroffen waarbij op de facturen minder vlees (namelijk het percentage dat op hun debiteurenkaart wordt vermeld) is gefactureerd dan volgens de pakbon zou zijn geleverd.
Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afbouw en stopzetting halverwege 2011 van dit systeem.
Tussenconclusie feiten 1 en 2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde facturen opzettelijk valselijk zijn opgemaakt en dat die valse facturen opzettelijk in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen.
4.3.1.9 Daderschap rechtspersoon en rol [verdachte]
daderschap rechtpersoon
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [bedrijf 11] en [bedrijf 13] (beide handelend onder de naam [bedrijf 1] ) zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben schuldig gemaakt aan het opzettelijk valselijk opmaken van een aantal verkoopfacturen (feit 2) en het opzettelijk valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] door daarin die valselijk opgemaakte facturen te verwerken (feit 1). Aan de hand van wat hierboven is overwogen over de ten laste gelegde feiten 1 en 2 is de rechtbank van oordeel dat de onder die feiten ten laste gelegde gedragingen van het opmaken van verkoopfacturen en het opnemen van die facturen in de bedrijfsadministratie hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtsperso(o)n(en) en dat die gedragingen daarom aan genoemde rechtsperso(o)n(en) kunnen worden toegerekend. Dat is ook niet door de verdediging betwist.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat [verdachte] aan de verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijk leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijk leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten.
de rol van [verdachte] binnen [bedrijf 1]
Tapgesprekken
Uit een aantal tapgesprekken van de mobiele telefoon in gebruik bij [verdachte] (T01) en de vaste lijn van [bedrijf 1] (T02)komt naar voren dat [verdachte] actieve betrokkenheid heeft bij de vleeshandel van [bedrijf 1] en bij betalingen van de bedrijven. Daarbij geeft hij ook opdrachten tot betalingen aan [naam 1] en aan [naam 20] . In die tapgesprekken wordt [verdachte] ook “ [naam 22] ” en [naam 1] ook “ [naam 23] ” genoemd.
In een tapgesprek van 9 juni 2012zegt [verdachte] tegen ene [naam 24] dat [naam 25] weg is en hij, [verdachte] , alles alleen kan doen. Hij zegt dan “en nu hebben we afgesproken de slagers van hem af en in Eersel alleen de chinezen beladen en de horeca” en “ik wil da hele chinezenwerk, administratie en alles dat wil ik in Eersel houden”.
In een tapgesprek van 7 mei 2012zegt [verdachte] tegen ene [naam 26] :
“Want wij laden, wij laden ‘s avonds laden wij het hele spul wat niet door de beugel kan... dat doen wij naar eheheh in Lichtenvoorde slachten bij [naam 27] ”
In een later tapgesprek van 7 mei 2012zegt [verdachte] tegen ene [naam 26] :
“…en nou sta ik overal alleen voor samen met onze [naam 28] , die hard werkt, dag en nacht werkt maar die capaciteit niet heeft om dat allemaal te kunnen verkopen.”
In een tapgesprek van 30 mei 2012vraagt [verdachte] aan [naam 1] of ze nog betaald heeft.
[naam 1] zegt: ja, wat je hebt gezegd heb ik gedaan. [naam 22] vraagt of het geld van [naam 49] binnen is. [naam 1] zegt ja en zegt dat er 58 op de rekening staat. [naam 22] wil opdrachten voor betalingen geven, maar [naam 1] zegt dat dat morgen ook kan.
In een tapgesprek van 20 juni 2012vraagt [verdachte] aan [naam 1] of zij betalingen heeft weggedaan. Ik ben er mee bezig zegt [naam 1] . Hoeveel moet er weg vraagt [naam 22] . [naam 1] rekent en komt op 25.000 euro ongeveer. Dan hou je nog 30.000 euro over zegt [naam 22] . …. Gebroeders [verdachte] naar eheheh [naam 29] zegt [naam 22] en er moet 2.000 euro naar ehehehe [naam 30] (fon) zegt [naam 22] . Ja ik kijk wel even hoe ver dat ik kom zegt [naam 23] . Ja zegt [naam 22] .
In een tapgesprek van 28 juni 2012met [naam 51] (
de rechtbank neemt aan dat hier [naam 1] bedoeld wordt) zegt [naam 20] dat de salarissen deze maand per kas betaald moeten worden, daar heeft jullie [naam 22] gisteren opdracht voor gegeven en vraagt of ze dezelfde bedragen aan moet houden als de vorige keer. Ja, zegt [naam 51] .
In een tapgesprek van 29 juni 2012tussen [naam 1] en [verdachte] informeert [naam 23] hoeveel ze over moet maken naar dinges. [naam 22] vraagt hoeveel ze er op heeft staan bij [bedrijf 24]
. [naam 23] geeft aan 15. [naam 22] geeft aan 4000 euro overmaken naar [bedrijf 25] . [naam 23] zal dit doen. [naam 22] geeft aan dat [naam 23] naar [bedrijf 25] moet faxen dat ze het overgemaakt heeft. [naam 22] geeft aan dat wat er ligt van [naam 27] ook overgemaakt kan worden. Vervolgens vraagt hij of het geld van [naam 49] ook binnen is gekomen.
[naam 23] geeft aan dat dit niet het geval is. Naar België heeft [naam 23] het over geboekt. [naam 22] geeft aan dat ze aan Gebroeders [verdachte] over moet boeken en dat ze daar dan die boeren nog wat van betalen. [naam 22] geeft aan dat [naam 23] [naam 52] nog moet laten liggen en de rest even moet betalen.
In een tapgesprek van 2 juli 2012tussen [naam 28] en [naam 23] zegt [naam 28] :
Ik moet nou de kluis even doen, het geld. Hoe moet ik dat nou doen dan?
[naam 23] : Ja, dan moet je jullie Pa maar even bellen hoor.
[naam 28] : Er ligt nou wel genoeg in. Maar moet ik dat nou gewoon geven, of?
[naam 23] : Ja, je moet jullie Pa even bellen want die heeft er allemaal bedoelingen mee, dus.
In een tapgesprek tussen [naam 22] en [naam 20] op 11 juli 2012komt het volgende naar voren:
[naam 20] vraagt aan [naam 22] of hij nog daarheen komt, want de spullen van de lonen liggen nog daar.
[naam 20] moet [naam 22] ook nog hebben over de kas. [naam 20] zegt dat [naam 22] een hoop geld meeneemt en er staat dat er 25.000 in de kas moet zitten. [naam 20] zegt dat het dan niet goed komt. [naam 22] vraagt hoeveel in kas, [naam 20] zegt 20.000 [naam 20] zegt tegen [naam 22] dat als hij hier van alles meeneemt uit
de kas en [naam 22] er geen factuur tegenover zet, dat het dan niet goed komt. [naam 20] zegt dat ze van [naam 22] ook niet doorkrijgt wat hij aan mensen heeft betaald.
In een tapgesprek van 27 juli 20212waarbij een NN-man spreekt met [naam 31] [naam 5] vraagt de NN-man op een gegeven moment onder welke naam [bedrijf 1] nu in de KvK staat. [naam 31] zegt dat de baas er is en dat hij die nu even zal geven. Vervolgens komt [verdachte] aan de lijn. Er volgt een gesprek over een factuur en over de curator. [naam 22] zegt daarna dat de NN-man moet zeggen met [naam 23] gesproken te hebben, want zij is de bestuurder van die BV.
Uit deze tapgesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] een flinke vinger in de pap had bij de bedrijfsvoering binnen [bedrijf 1] . Hij bemoeide zich ook met betalingen (o.a. van salarissen) en met de kasstroom (geld in de kluis).
Getuigenverklaringen
Voorts zijn er diverse getuigen die verklaren dat [verdachte] de feitelijke leiding had binnen het bedrijf. Uit een aantal verklaringen blijkt ook dat [verdachte] op de hoogte was van en actief betrokken bij de werkwijze met de valse facturen.
[naam 32] was in dienst bij [naam 3]en heeft tegenover de curator van [naam 3] [naam 31] verklaard dat vanaf het moment dat [verdachte] daar in beeld kwam, [verdachte] de feitelijke leiding had.Het was voor [naam 32] heel erg duidelijk dat [verdachte] het voor het zeggen had en dat [naam 1] alleen maar uitvoerde wat [verdachte] haar vertelde om te doen.Volgens [naam 32] heeft [verdachte] zeer regelmatig gevraagd om de Orderintake in te kunnen zien om te kijken of de percentages juist waren.Bij de rechter-commissaris heeft [naam 32] verklaard dat [verdachte] de operationele leiding had.
[naam 5] heeft tegenover de [bedrijf 5] verklaard dat [verdachte] de leidinggevende was en de zeggenschap had bij de [verdachte] -ondernemingen.Hij verklaarde over de leverbonnen die niet of niet volledig op een factuur worden verantwoord dat alle niet-reguliere bonnen naar [naam 33] gaan. [naam 22] haalt die zelf op en neemt die zelf mee naar [naam 33] .Bij de rechter-commissaris heeft [naam 5] verklaard dat [verdachte] de dienst uitmaakte binnen [bedrijf 1] . [naam 22] was bepalend in acties of opdrachten.
[naam 20] heeft bij de [bedrijf 5] verklaard “
Alles wat ik doe en gedaan heb binnen het bedrijf [verdachte] heb ik gedaan in opdracht van [naam 22] [verdachte] en [naam 23] [naam 1] . [naam 22] [verdachte] is de grote baas.”Bij de rechter-commissaris heeft [naam 20] verklaard dat [verdachte] en [naam 1] de baas waren.
[naam 53] heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij bij [bedrijf 1] heeft gewerkt van 1 augustus 2012 tot 1 februari 2013. [verdachte] was de hoogste baas en heeft hem aangenomen na een gesprek met [verdachte] . Instructies over de administratie kwamen via [naam 28] van [naam 22] .
Ook de kinderen van [verdachte] hebben verklaard dat hun vader (mede) de baas was. [naam 28] [verdachte] is sinds de start van de vleeshandel in Baarle-Nassau voor haar vader gaan werken. Na vier of vijf maanden is zij begonnen met het bellen van klanten voor vleesbestellingen. Haar functie was eigenlijk verkoper onder leiding van [naam 1] en haar vader. Haar vader en [naam 1] waren de baas. Uiteindelijk nam haar vader de beslissingen. Als [naam 1] en haar vader het ergens niet over eens waren, gebeurde het toch zoals haar vader het wilde. Hij nam de beslissing.[naam 25] [verdachte] heeft tot ongeveer maart 2012 bij [bedrijf 1] gewerkt. Hij heeft bij de [bedrijf 5] verklaard dat zijn vader achter de schermen alles regelde.
Tot slot haalt de rechtbank nog een keer de eerdergenoemde verklaring van [naam 3] aan dat hij het systeem van factureren met de x-factor en de percentages heeft besproken met [verdachte] en [naam 1] toen zij bij hem in de zaak kwamen.
Eigen verklaring [verdachte]
Op de zitting van 27 oktober 2021 heeft [verdachte] - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij regelmatig op het bedrijf was, ook ’s avonds. Als hij iets zag dat niet goed was, zei hij dat meteen. Na geconfronteerd te zijn met een aantal tapgesprekken waarin hij [naam 1] opdracht geeft om bepaalde betalingen te doen, heeft hij erkend dat inderdaad ooit gedaan te hebben.
conclusie rechtbank over rol [verdachte] feiten 1 en 2Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld over de gedragingen van [verdachte] en zijn rol bij de door de rechtspersoon begane strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de door de rechtspersoon onder 1 en 2 begane feiten. [verdachte] was zelfs actief betrokken bij deze verboden gedragingen. Hij verkeerde ook in de positie om te verhinderen dat met deze verboden gedragingen werd doorgegaan en heeft dat nagelaten. Dit betekent dat de ten laste gelegde feiten onder 1 primair en onder 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
gedeeltelijke vrijspraak feit 1 primair
Onder feit 1 (primair) staat achter het laatste gedachtenstreepje: “(telkens) één of meer factu(u)r(en) niet in de (bedrijfs)administratie(s) was/waren opgenomen”. De rechtbank neemt aan dat deze zinsnede slaat op leveringen aan afnemers die in het geheel niet werden opgenomen in de bedrijfsadministratie. De rechtbank acht deze zinsnede niet bewezen, nu uit de [bedrijf 5] -verklaring van [naam 20] en van getuige [naam 5] blijkt dat het gaat om de leveringen met zogenoemde nulbonnen waarvan in het geheel geen factuur werd opgemaakt. Nu die facturen niet bestaan, kunnen ze ook niet worden opgenomen in de administratie.
voorwaardelijk verzoek om Chinese afnemers als getuigen te horen
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de valsheid van facturen heeft de verdediging verzocht de eerder bij diverse gelegenheden opgegeven Chinese afnemers als getuigen te horen over de gang van zaken bij de leveringen en het deels niet factureren daarvan. Het betreft de afnemers die behoren bij de verkoopfacturen die in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 zijn genoemd. De rechtbank wijst dit verzoek af.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betreffende Chinese afnemers niet voor het bewijs gebruikt. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen (facturen van) “contante verkoop” van de betreffende leveringen in de administratie is (zijn) verwerkt. Gesteld noch gebleken is dat deze afnemers kunnen verklaren dat er wel (facturen van) “contante verkoop” in de administratie is (zijn) opgenomen. De rechtbank acht het horen van deze Chinese afnemers dan ook niet noodzakelijk.
4.3.2De feiten 3 en 4 ((gewoonte)witwassen)
4.3.2.1
Bedrijven die bij de feiten 3 en/of 4 betrokken zijn
[bedrijf 7]is opgericht op 4 augustus 2000 als rechtspersoon naar het recht van de [bedrijf 26] met [naam 34] als directeur en vanaf 20 november 2000 [naam 35] als gevolmachtigde. De bedrijfsomschrijving luidt: vermogensbeheer, deelnemingen, financieringen. [naam 9] vertegenwoordigde [naam 35] . [verdachte] heeft op 20 november 2000 aan [naam 35] de opdracht gegeven [bedrijf 7] op te richten en hij heeft akkoord bevonden dat [bedrijf 7] werd overgedragen aan [naam 1] , die tevens de [naam 8] van [bedrijf 7] werd. Met ingang van 7 oktober 2003 is [bedrijf 7] gevestigd in Samoa.[naam 9] heeft over [bedrijf 7] verklaard dat dit bedrijf het vermogen van [verdachte] en [naam 1] aanhield.
Door [verdachte] is volgens een “letter of instructions”op 17 maart 2000 opdracht gegeven aan [bedrijf 35] om
[bedrijf 27]te verwerven. De "letter of instructions" is voorzien van een handgeschreven tekst:
"Akkoord voor 't overdragen van [bedrijf 27] naar [naam 1] ".[bedrijf 27] is opgericht op 6 april 1999 met als aandeelhouders [bedrijf 28] en [bedrijf 29] . Dagelijks bestuurder is [bedrijf 28]
,vertegenwoordigd door [naam 9] . Vanaf 17 maart 2000 is [naam 1] de [naam 8] van [bedrijf 27] .
[naam 36], gevestigd in [naam 33] , is opgericht op 30 november 1994. Bestuurders zijn [naam 30] BVBA, [verdachte] en [bedrijf 30] (vertegenwoordigd door [verdachte] ). Tot 31-3-2011 waren [bedrijf 31] , [bedrijf 28] en [bedrijf 29] bestuurder. [naam 36] is aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 32] , [bedrijf 33] en [bedrijf 34] .[verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de dienst uitmaakte bij [naam 36] en de bedrijven die daaronder hingen.
[naam 37], gevestigd in Luxemburg, is opgericht op 14 juni 2001. Aandeelhouders zijn [bedrijf 28] en [bedrijf 29] . Bestuurders zijn [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en [naam 35] (alle vertegenwoordigd door [naam 9] ).
[bedrijf 8], gevestigd in Eersel, is opgericht op 22 april 2004. [bedrijf 6] is sinds 15 september 2005 enig aandeelhouder en sinds 15 december 2005 bestuurder van [bedrijf 8] .
Op 9 december 2002 wordt door [naam 1] opdracht gegeven aan [bedrijf 35] om
[bedrijf 6]opgericht op 4 januari 2002 en gevestigd in Luxemburg, over te nemen.Aandeelhouders van [bedrijf 6] zijn [bedrijf 28] en [bedrijf 29] . Dagelijks bestuurder is [bedrijf 28] , vertegenwoordigd door [naam 9] . [naam 8] is [naam 1] .
[bedrijf 10]is opgericht op 14 februari 2005 met als aandeelhouder [bedrijf 9] , vertegenwoordigd door [bedrijf 28] , dat weer wordt vertegenwoordigd door [naam 9] . [naam 8] is [naam 1] .
[bedrijf 9]is opgericht op 14 februari 2005 met als aandeelhouders [bedrijf 28] en [bedrijf 29] . Dagelijks bestuurder is [bedrijf 28] , vertegenwoordigd door [naam 9] . [naam 8] is [naam 1] .
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] [naam 8] is van de genoemde, onderstreepte rechtspersonen, met uitzondering van [naam 36] , waar [verdachte] de dienst uitmaakte. [naam 9] heeft echter op 8 december 2014 bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg verklaard dat [verdachte] binnen de Luxemburgse vennootschappen de baas was, ook nadat [naam 1] daarvan de uiteindelijk belanghebbende was geworden. [verdachte] behield zijn rol van degene die de opdrachten gaf en opbelde. Hij nam ook de beslissingen over de fondsen.
4.3.2.2
Feit 3 (contant geld brengen naar Luxemburg en aldaar laten storten op Luxemburgse bankrekeningen)
[verdachte] en [naam 1] hebben (ook op zitting) bekenddat zij in de ten laste gelegde periode contant geld vanuit Nederland en België hebben vervoerd naar Luxemburg. Daar werd het door [naam 9] of een andere medewerker van [bedrijf 35] gestort op een rekening van [bedrijf 7] of [bedrijf 27] (in het Frans “ [naam 38] ”).
Volgens [verdachte] en [naam 1] en de verdediging is er echter geen sprake van geld dat van enig misdrijf afkomstig is, zoals de verdenking luidt onder feit 3. [verdachte] en [naam 1] zouden hebben geopereerd binnen de grenzen van de wet.
[naam 9] heeft bevestigd dat [verdachte] en [naam 1] contant geld naar Luxemburg brachten om te laten storten op de rekeningen van [bedrijf 7] en [bedrijf 27] . Wanneer zij met contant geld aankwamen, hadden zij een opnamebewijs dat zij moesten tonen, omdat [naam 9] het geld anders niet zou accepteren. [naam 9] had dat ook nodig voor de bank die anders de contante storting niet geaccepteerd zou hebben. [verdachte] overhandigde het geld altijd aan hen.
De voor de tenlastelegging relevante stortingen zijn:
18 december 2002 € 100.000,00 [naam 38];
28 januari 2003 € 15.000,00 [naam 38];
28 januari 2003 € 25.000,00 [naam 38];
28 januari 2003 € 35.000,00 [naam 38];
10 februari 2003 € 55.000,00 [naam 38];
19 februari 2003 € 75 000,00 [naam 38];
4 juni 2003 € 50 000,00 [naam 38];
29 juli 2003 € 30.000,00 [naam 38];
4 augustus 2003 € 15.000,00 [naam 38];
(
de rechtbank stelt vast dat in het dossier op pagina 1003 abusievelijk 1 augustus 2003 is vermeld in plaats van 4 augustus 2003)
totaal € 400.000,00
op rekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 27] bij de [naam 54]
22 maart 2002 € 50.000,00 [naam 38];
(
de rechtbank stelt vast dat in het dossier op pagina 1005 abusievelijk 22 maart 2003 staat in plaats van 22 maart 2002)
4 augustus 2003 € 60.000,00 [naam 38];
19 augustus 2003 € 39.000,00 [naam 38];
25 mei 2004 € 100.000,00 [naam 38];
29 oktober 2004 € 30.000,00 [naam 38];
3 november 2004 € 45 000,00 [naam 38];
4 november 2004 € 45.000,00 [naam 38];
5 november 2004 € 30.000,00 [naam 38];
14 december 2004 € 80.000,00 [naam 38];
6 januari 2005 € 80.000,00 [naam 38];
21 maart 2005 € 50.000,00 [naam 38];
27 mei 2005 € 40.000,00 [naam 38];
30 september 2005 € 150.000,00 [naam 38];
7 juni 2006 € 55.000,00 [naam 38];
12 juni 2006 € 60.000,00 [naam 38];
24 oktober 2006 € 514.000,00 [naam 38];
13 september 2007 € 12.500,00 [naam 38];
29 oktober 2007 € 65.000,00 [naam 38];
totaal € 1.505.500,00
op rekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 7] bij de [naam 54]
Op de betreffende rekeningoverzichtenis ook te zien dat in ieder geval een deel van de gestorte bedragen vervolgens werd overgemaakt naar andere rekeningen. Zo is na de storting op 10 februari 2003 van € 55.000,00 op de rekening van [bedrijf 27] vanaf diezelfde rekening op 19 februari 2003 praktisch datzelfde bedrag overgemaakt naar [naam 36] ten titel van “tijdelijke lening”. Datzelfde geldt voor de storting op 19 februari 2003 van
€ 75.000,00. Op 20 februari 2003 is namelijk een gelijk bedrag overgemaakt naar [naam 36]. Op de rekening van [bedrijf 7] zijn ook diverse hiervoor genoemde stortingen een paar dagen later steeds overgemaakt naar de [bedrijf 7] spaarrekening [rekeningnummer 2] . Zo maakt de storting op 24 oktober 2006 (€ 514.000,00) bijvoorbeeld deel uit van de overschrijving naar de spaarrekening van [bedrijf 7] [rekeningnummer 2] van iets meer dan € 700.000,00 op 25 oktober 2006. Op 27 oktober 2006 wordt dan weer € 760.000,00 van die spaarrekening overgeschreven naar de rekening-courant van [bedrijf 7] , welk bedrag diezelfde dag nog wordt overgeschreven op een rekening van [bedrijf 6] met de omschrijving “loan as per agreement”.
4.3.2.3
Beoordelingskader witwassen bij afwezigheid concreet misdrijf
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp - in dit geval de bij een Luxemburgse bank gestorte geldbedragen - afkomstig is uit enig misdrijf. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen het gestorte geld en een concreet misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat het geldbedrag, al dan niet gedeeltelijk, uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het OM om bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
vermoeden van witwassen
Op basis van het onderzoek door de [bedrijf 5], de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen:
- [naam 1] en [verdachte] hebben vanuit Nederland en België in totaal ruim 1,9 miljoen euro contant naar Luxemburg vervoerd en dit geld op twee Luxemburgse bankrekeningen laten storten. Het vervoeren van contant geld brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Daarmee is bovendien het papieren spoor doorbroken, waardoor het geld buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten kon blijven;
- het hiervoor genoemde geld is met name terecht gekomen in een samenstel van transacties en leningen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven en aankopen van onroerend goed, waarbij het papieren spoor verder is doorbroken en
- [naam 9] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat [verdachte] en [naam 1] de bedrijven [bedrijf 27] , [bedrijf 10] , [bedrijf 9] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] hadden. [bedrijf 6] diende alleen om een pand in België te kopen en in bezit te hebben. [bedrijf 7] was in het begin een BVI-vennootschap en werd daarna een (West-)Samoaanse vennootschap. Dit bedrijf hield het vermogen van de klanten aan.
Gelet op het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen mag van [verdachte] en [naam 1] worden verlangd dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven voor de herkomst van het geld.
4.3.2.4
Afgelegde verklaringen over de herkomst van het geld
verklaring van 24 maart 2015
Op 19 januari 2015 ontving de verdediging de concept-tenlastelegging waarop bij de feiten 4 en 5 dezelfde feitomschrijvingen zijn opgenomen als in de daadwerkelijke dagvaarding bij de feiten 3 en 4. Alleen is op de zitting van 2 november 2021 - na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging - bij feit 3 het totaalbedrag naar beneden bijgesteld. In het pleidooi is erop gewezen dat al in een verzoek ex artikel 182 lid 1 Sv van 24 maart 2015 namens [verdachte] en [naam 1] een verklaring is gegeven voor de herkomst van het beweerdelijk witgewassen geld; een verklaring om duidelijk te maken dat het betreffende geld niet uit misdrijf afkomstig is. De relevante passage uit die - in het pleidooi ingelaste - verklaring luidt:
Een groot deel van het contante geld dat door [verdachte] en [naam 1] is gestort op rekening van enkele buitenlandse vennootschappen is afkomstig van een horecagelegenheid in Antwerpen (‘ [bedrijf 36] ’), die zij in 2003 zijn gaan uitbaten. Hierbij zijn over de jaren de nodige tonnen in contanten verdiend - waar in België door de betreffende BVBA gewoon belasting over is betaald - die vervolgens op de respectieve bankrekeningen zijn gestort. Ook binnen de vee- en vleeshandel ging en gaat nog veel cashgeld om. Voorts was een deel van het vermogen dat is aangewend binnen de vennootschapsrechtelijke constructie afkomstig van de aandelenportefeuille van [naam 1] . Bovendien is niet gekeken naar de inkomsten die [naam 1] in Luxemburg heeft genoten met haar werkzaamheden voor [bedrijf 10] . Het Belgische privévermogen van [naam 1] (waar in België geen vermogensbelasting over hoeft te worden betaald) is niet meegerekend. En zoals gezegd, is niet gekeken naar de legale (en in de Belgische belastingheffing betrokken) inkomsten uit de horecagelegenheid te Antwerpen. Volgens cliënt zal de som van al deze bedragen tot het totaalbedrag aan stortingen in Luxemburg leiden en is geen enkele aldaar geïnvesteerde euro van enig misdrijf afkomstig.
Op 24 maart 2015 is dus namens [verdachte] en [naam 1] verklaard dat het totaalbedrag van de contante stortingen op de relevante rekeningen van [bedrijf 7] en [bedrijf 27] bestaat uit:
- contante verdiensten uit horecagelegenheid [bedrijf 36] ;
- contant geld uit de vlees- en veehandel;
- opbrengst van de aandelenportefeuille van [naam 1] ;
- inkomsten van [naam 1] uit haar werkzaamheden voor [bedrijf 10] en
- het Belgische privévermogen van [naam 1] .
Geen van deze bronnen waaruit de stortingen te verklaren zouden zijn, is toen nader gespecificeerd.
In de op 18 september 2017 ingediende onderzoekswensen en tijdens de daarop volgende
regiezitting van 11 januari 2018is het voorgaande namens [naam 1] en [verdachte] herhaald.
Daaraan is op die regiezitting toegevoegd dat de stortingen van soms dezelfde bedragen bij elkaar opgeteld lijken te zijn (laatste zin onder punt 19, eerste bolletje, van de pleitnotities bij die regiezitting).
verklaring [naam 1] van 18 juni 2018
In haar verhoor als getuige bij de rechter-commissaris is [naam 1] gevraagd of er in de periode van 2001 tot en met 2010 contant geld is vergaard door [verdachte] . Zakelijk weergegeven heeft ze toen verklaard dat [verdachte] en zij van ongeveer 2002 tot ongeveer 2005 een horecagelegenheid in Antwerpen hadden met de naam [bedrijf 36] , waar veel contant geld werd omgezet. Ze kon geen schatting geven van de bedragen die daar gespaard zijn. De contante omzetten werden besteed om leveranciers mee te betalen, deels werd het gewoon afgestort bij de bank en deels ging er contant geld in de kluis in het bedrijf zelf in Antwerpen. Toen haar werd voorgehouden dat [verdachte] wordt verdacht van het witwassen van 2,2 miljoen euro kon ze niet verklaren waar zo’n bedrag vandaan zou kunnen komen, behalve dan een deel uit het café in Antwerpen. Ze wist ook niet hoe de [bedrijf 5] aan dat bedrag kwam. Zelf had ze uit haar privémiddelen een bedrag van € 50.000,- ingebracht binnen de structuren van de vennootschappen waarover het hier steeds gaat. De rechtbank stelt vast dat ook toen, afgezien van het genoemde bedrag van € 50.000,-, geen enkel concreet bedrag is genoemd dat de contante stortingen zou kunnen verklaren.
verklaringen [verdachte] en [naam 1] op zitting 27 oktober 2021
Op zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij al in de jaren 90 als startkapitaal 200.000 gulden had gekregen van een persoon wiens naam hij aanvankelijk niet wilde noemen. Dat geld heeft verdachte in Luxemburg laten storten door [naam 9] . Met dat geld kon hij handelen. In de periode van 2001 tot 2005 is er veel geld verdiend met [bedrijf 36] in Antwerpen. Inclusief de verkoopopbrengst van [bedrijf 36] ging dat om ongeveer € 400.000,00. Dat is in stapjes naar Luxemburg gegaan toen zij het bedrijf verkocht hadden. Er is ook geld van de verkoop van panden naar Luxemburg gegaan, waaronder € 365.000,00 uit Bladel, en het kindsdeel van de erfenis van zijn vrouw, zo’n € 250.000,00. Met de opbrengst van de beleggingsportefeuille, zo’n € 700.000,00 tot € 800.0000,00, is het pand in [naam 33] betaald.
[naam 1] heeft dit bevestigd en aanvullend verklaard dat er soms ook contante bedrijfsopbrengsten rechtstreeks naar Luxemburg gingen. Ze gebruikte daar dan opnamebriefjes van bankopnames voor andere bedrijven voor, want [naam 9] moest een bewijs van bankopname hebben. Als [naam 9] had geweten dat het contante bedrijfsopbrengsten waren, zou ze het namelijk niet geaccepteerd hebben. [naam 1] heeft als voorbeeld [naam 55] genoemd waarmee cash € 58.000 is verdiend dat naar Luxemburg is gebracht met een opnamebewijs van de bankrekening van een andere BVBA. Het daadwerkelijk van de bankrekening(en) van de andere bedrijven opgenomen geld werd gebruikt om de leveranciers te betalen. Dat ging contant namelijk sneller dan via een bankoverschrijving. Over DOC-210 (storting van € 514.000) heeft [naam 1] verklaard dat daarbij € 245.000 van het kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [verdachte] zit.
[verdachte] heeft aanvullend verklaard dat het in Luxemburg gestorte geld vervolgens (giraal) werd geleend aan verschillende vennootschappen en door die vennootschappen contant afgelost, waarna het (weer) naar Luxemburg werd gebracht. Later bracht hij het geld dat hij verdiende met zijn bv’s weer terug naar Luxemburg met een opnamebon van de bank erbij. Dit heeft hij zo misschien wel tien keer in een cirkel met misschien wel 50.000 of 100.000 euro per keer gedaan.
verklaring van 2 november 2021
Onder het kopje
Legitieme herkomst geldenis bij pleidooi namens [verdachte] en [naam 1] allereerst de eerdergenoemde passage uit het verzoek ex artikel 182 lid 1 Sv van 24 maart 2015 herhaald en zijn daarmee de volgende inkomsten genoemd als bron van de contante stortingen in Luxemburg:
- contante verdiensten uit horecagelegenheid [bedrijf 36] ;
- contant geld uit de vlees- en veehandel;
- opbrengst van de aandelenportefeuille van [naam 1] ;
- inkomsten van [naam 1] uit haar werkzaamheden voor [bedrijf 10] ;
- het Belgische privévermogen van [naam 1] .
In aanvulling daarop zijn voor de eerste keer nog drie andere bronnen van het in Luxemburg gestorte geld genoemd:
- de verkoop van [bedrijf 36] in april 2005 voor € 165.000,00, welke gelden uiteindelijk ook allemaal in Luxemburg terecht zijn gekomen, evenals een vrijgevallen borg van € 23.000,00 (bijlage 8: verkoopovereenkomst van 1 april 2015);
- de verkoop van de slagerij in Bladel door [bedrijf 38] in 2005 voor
€ 365.000,00 (bijlage 9: conceptakte van 29 april 2005);
- de storting door [naam 39] van 200.000 NLG in 2000 op een bankrekening van [bedrijf 27] (DOC 517, p. 6848); dit betreft het door [verdachte] op 27 oktober 2021 genoemde bedrag.
In een mondelinge aanvulling op het pleidooi is ook het door [naam 1] tijdens de zitting op 27 oktober 2021 genoemde kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [verdachte] van € 250.000,00 genoemd dat op de bankrekeningen van de Luxemburgse vennootschappen terecht zou zijn gekomen.
Tegelijkertijd is in het pleidooi (onder punt 180) aangevoerd dat de conclusie van de officier van justitie dat er sprake lijkt te zijn van een kasrondje omdat het steeds dezelfde bedragen zijn die werden opgenomen en afgestort, klopt. Onder punt 194 voert de verdediging aan dat de Luxemburgse bankrekeningen werden gevoed met inkomsten uit voornoemde bronnen en met gelden die middels contante stortingen terugkwamen in de vorm van aflossingen van gelden die werden uitgeleend aan de diverse bedrijven.
In dupliek is door de verdediging wederom aangevoerd dat het in Luxemburg gestorte geld mede bestond uit (contante) rente- en aflossingsbetalingen door bedrijven uit de [bedrijf 37] op door de Luxemburgse vennootschappen (giraal) verstrekte leningen, nadat die [verdachte] -bedrijven met dat geld omzet hadden gecreëerd. Omwille van de snelheid werden rente en aflossingen contant betaald en gestort in Luxemburg, waarna het weer kon worden uitgeleend. Volgens de verdediging betreffen de contant in Luxemburg gestorte bedragen steeds hetzelfde geld dat opnieuw werd uitgeleend en - met rente - terugbetaald. Het gaat dan niet aan om alle contant gestorte bedragen bij elkaar op te tellen tot het in de tenlastelegging genoemde bedrag van ongeveer 1,9 miljoen euro. De verdediging is van mening dat het geld dat er oorspronkelijk is ingebracht - en (steeds) is uitgeleend en met rente terugbetaald - en de herkomstbronnen die ook op zitting zijn benoemd en bij pleidooi herhaald, ruimschoots voldoende zijn om de legale herkomst te verklaren.
4.3.2.5
De beoordeling van de verklaringen van en namens de verdachten
Zoals hierboven al is overwogen mag, gelet op het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen, van [verdachte] en [naam 1] worden verlangd dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven voor de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat zij daar niet in zijn geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachten en de verdediging aan de ene kant acht bronnen noemen waaruit de herkomst van het gestorte geldbedrag zou kunnen blijken en die opgeteld het bedrag van ongeveer 1,9 miljoen euro zouden kunnen verklaren. Aan de andere kant wordt door verdachten en de verdediging gesteld dat de bedragen die werden gestort op de Luxemburgse bankrekeningen steeds werden uitgeleend en na enige tijd contant teruggestort op de Luxemburgse bankrekeningen ter aflossing van eerdere leningen. Van welk scenario de verdediging nu (primair) uitgaat wordt niet duidelijk uit hetgeen tijdens het pleidooi en in dupliek naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat twee genoemde scenario’s innerlijk tegenstrijdig aan elkaar zijn en reeds daarom tot de conclusie zouden moeten leiden dat de verdediging geen voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld.
Overigens is het genoemde scenario waarbij de gestorte bedragen giraal werden uitgeleend en nadien weer contant werden teruggestort als rente en aflossing op leningen, niet nader gespecificeerd of geconcretiseerd. Uit het dossier valt niet op te maken dat de latere stortingen als rente en aflossing op een eerdere lening golden. Los van een eventueel opnamebewijs van het geld bij een bank, is niet gebleken dat bij de in de tenlastelegging genoemde stortingen andere bescheiden zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake was van een aflossing op een eerdere lening. Dat aan die latere stortingen de aflossing van een lening ten grondslag lag, is bovendien pas op de zitting van 27 oktober 2021 voor het eerst gesteld.
Voor zover het bedrag van fl. 200.000,00 dat door [naam 39] in 2000 zou zijn gegeven aan [verdachte] als beginbedrag zou gelden voor de bedragen die zijn uitgeleend en weer als aflossing zouden zijn teruggestort, merkt de rechtbank op dat [naam 39] zelf heeft verklaard dat hij [bedrijf 27] niet kent en niets weet van een overboeking aan een bedrijf van
fl. 200.000,00.
Voor het geval de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de eerdergenoemde acht bronnen (waaronder de bedrijfsvoering en verkoop van [bedrijf 36] en de verkoop van de slagerij in Bladel) de verklaring vormen voor de in Luxemburg gestorte contante bedragen overweegt de rechtbank - wellicht ten overvloede - het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat [naam 1] op zitting heeft verklaard dat de loketcheques en opnamebewijzen van Nederlandse en Belgische banken die zij bij [naam 9] aangeleverde niet noodzakelijkerwijs hoorden bij de contante bedragen die zij dan aan [naam 9] overhandigde. Er werd bijvoorbeeld contant geld uit de opbrengst van de Belgische horecagelegenheid “ [bedrijf 36] ” naar Luxemburg gebracht en daar werd dan een loketcheque of opnamebewijs bij gedaan van een bankopname - voor een ander bedrijf -, omdat het geld anders door [naam 9] niet geaccepteerd zou worden. Dit betekent - los van het frauduleuze karakter van een dergelijk handelen - dat in die gevallen waarin het aan [naam 9] overhandigde opnamebewijs of de loketcheque niet daadwerkelijk behoorde bij het overhandigde bedrag, niet geverifieerd kón worden of het overhandigde bedrag een legale herkomst had.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [naam 1] in 2015 en daarna in 2018 slechts bronnen hebben genoemd zonder enige specificatie of nadere duiding. Zo worden er geen bedragen, data of andere feiten en omstandigheden genoemd die enig houvast zouden kunnen bieden voor (nader) onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat verdachten ruimschoots de tijd hebben gehad om de gestelde bronnen van hun contante stortingen in kaart te brengen. Zij hebben dat echter nagelaten. Pas op de zittingen in het najaar van 2021 hebben zij (deels) concrete bedragen genoemd die een verklaring zouden vormen voor de (herkomst van de) in Luxemburg gestorte bedragen. Bovendien zijn op die zittingen voor het eerst nieuwe legale bronnen (tezamen voor een bedrag van ruim € 700.000,00) genoemd waaruit de stortingen te verklaren zouden zijn. Als alle bedragen bij elkaar worden opgeteld, komt de rechtbank tot een bedrag van ongeveer € 1.600.000,00, los van de gestelde contante opbrengst van de vee- en vleeshandel, waarvoor geen bedrag is genoemd.
De individuele bronnen
Over de door verdachten en de verdediging afzonderlijk genoemde bronnen overweegt de rechtbank nog het volgende.
contante opbrengsten uit horecagelegenheid [bedrijf 36]
- [verdachte] heeft op zitting verklaard dat er met de exploitatie en verkoop van [bedrijf 36] een bedrag van € 400.000 is verdiend;
- [naam 1] heeft op zitting verklaard dat er soms ook contante bedrijfsopbrengst rechtstreeks naar Luxemburg ging; voor [bedrijf 36] in totaal ongeveer € 250.000/300.000);
- de verdediging heeft bij pleidooi gesteld dat de verkoop van [bedrijf 36] in april 2005 ongeveer € 200.000 heeft opgebracht, te weten € 165.000,00 plus een vrijgevallen borg van € 23.000,00, welke gelden uiteindelijk ook allemaal in Luxemburg terecht zijn gekomen.
Hoewel over de verdiensten (inclusief de verkoop van [bedrijf 36] ) enigszins afwijkend wordt verklaard, zal de rechtbank met enige welwillendheid deze verklaringen als een concrete, te verifiëren en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aanmerken. Daarbij weegt mee dat de verdediging al in 2015 heeft gesteld vanwege de ouderdom van die feiten geen stukken meer over die inkomsten te bezitten en heeft verzocht om hierover drie getuigen te horen. Dit verzoek is daarna ook in 2018 herhaald en daarop is steeds afwijzend beslist.
contant geld uit de vlees- en veehandel
De verdediging heeft bij pleidooi vier bedrijven genoemd waarmee geld is verdiend, waarbij de verdediging nog heeft opgemerkt dat deze opsomming niet limitatief is. Verder
strekken die verdiensten zich uit over een langere periode (vanaf 1994 t/m 2005). Door de verdediging worden in het geheel geen bedragen genoemd die als bron kunnen gelden voor de stortingen. Naar het oordeel van de rechtbank is er nog geen begin van concretisering die tot verifiëring van een en ander zou kunnen leiden.
opbrengst van de aandelenportefeuille van [naam 1]
[verdachte] heeft op zitting verklaard dat de opbrengst van de beleggingsportefeuille zo’n
€ 700.000,00 tot € 800.000,00 was en dat daarmee het pand in [naam 33] is betaald.
De verdediging heeft bij pleidooi betoogd dat de verkoop van een effectenportefeuille in juli 2007 ruim € 500.000,00 heeft opgebracht.
De rechtbank heeft in het dossier een opdracht van 15 september 2006 tot verkoop van aandelen aangetroffen (DOC-0556-1 en DOC-0556), waarbij een aantal aandelen specifiek wordt genoemd en van een aantal aandelen de vermoedelijke dagkoers wordt vermeld. De rechtbank constateert echter dat er wisselend over de beleggingsportefeuille wordt verklaard. Bovendien is onduidelijk of het winst of verkoopopbrengst betreft, wat de aankoopprijs was, wanneer de aan- en verkoop was, of het wellicht meerdere portefeuilles waren die op verschillende momenten zijn verkocht en op welke rekening het bedrag gestort zou zijn. De rechtbank stelt ook vast dat vanaf september 2006 geen storting heeft plaatsgevonden die qua omvang en datum enigszins correspondeert met de genoemde bedragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachten over de aandelenportefeuille(s) als bron voor de ten laste gelegde stortingen niet alleen onvoldoende concreet, maar ook op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
inkomsten [naam 1] uit haar werkzaamheden voor [bedrijf 10] ;
In het dossier bevindt zich een arbeidscontract van [naam 1] met [bedrijf 10] . Hierin staat beschreven dat [naam 1] per 1 juli 2008 als office-manager is aangenomen voor 20 uur per week en dat haar salaris € 1.750,00 per maand zal zijn. Nog los van het feit dat verder geen totaalbedrag is genoemd dat als bron kan gelden voor de ten laste gelegde contante stortingen in Luxemburg, stelt de rechtbank vast dat het arbeidscontract is gesloten nadat de laatste ten laste gelegde storting heeft plaatsgevonden (in 2007). Dit contract kan dus geen onderbouwing zijn voor de herkomst van de ten laste gelegde stortingen. Deze inkomsten uit arbeid zijn als bron van de stortingen dus onvoldoende concreet en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
het Belgische privévermogen van [naam 1]
heeft verklaard dat zij uit haar privémiddelen een bedrag van € 50.000,00 heeft ingebracht binnen de (structuren van de) vennootschappen. Los van het noemen van dit bedrag en haar werkzaamheden voor [bedrijf 10] die hiervoor al besproken zijn, heeft zij echter geen enkele onderbouwing of concretisering gegeven waaruit de herkomst van dit bedrag is af te leiden noch op welke wijze dit bedrag onderdeel uitmaakt van de in de tenlastelegging genoemde stortingen.
het kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [verdachte] van € 250.000,00
Door [verdachte] is als bron voor de stortingen in Luxemburg ook het kindsdeel ter hoogte van € 245.000,00 dan wel € 250.000,00 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat er veel onduidelijkheden zijn over dit kindsdeel. Het zou moeten gaan om geld dat toebehoorde aan (een of meer van) de vier kinderen van [verdachte] en zijn overleden echtgenote. Het bestaan van dit kindsdeel is op geen enkele wijze onderbouwd. De vraag is ook hoe [verdachte] dit niet aan hem toebehorende bedrag heeft kunnen storten op de Luxemburgse bankrekeningen. Daarover is geen opheldering verschaft. Daarnaast acht de rechtbank deze bron voor de stortingen op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, gelet op het door verdachten genoemde doel van het storten van gelden in Luxemburg: het buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten brengen van hun bezittingen. Het kindsdeel was immers geen bezit van verdachten en de storting van dat kindsdeel valt dan ook niet te rijmen met genoemd doel.
verkoop slagerij Bladel
Op de zittingen van 27 oktober 2021 en 2 november 2021 is in aanvulling op eerder genoemde bronnen voor de eerste keer nog een andere bron voor het geld in Luxemburg genoemd, namelijk de verkoop van de slagerij in Bladel door [bedrijf 38] in 2005 voor € 365.000,00. Meer informatie is hierover niet verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat dit bedrag, dat in 2005 zou zijn gegenereerd, in het geheel niet correspondeert met de stortingen die volgens de tenlastelegging vanaf 2005 zijn gedaan op de Luxemburgse bankrekening van [bedrijf 7] . Tegen deze achtergrond acht de rechtbank deze verklaring niet voldoende concreet noch verifieerbaar en ook hoogst onwaarschijnlijk.
Conclusie feit 3
De bovenstaande overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat in elk geval voor het overgrote deel van de genoemde bronnen van contante stortingen op de rekeningen in Luxemburg van [bedrijf 27] en [bedrijf 7] een verklaring is afgelegd die niet concreet noch te verifiëren is en/of die op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Hieruit volgt dat geen legale inkomstenbron aannemelijk is geworden die de stortingen van de bedragen op de bankrekeningen van [bedrijf 27] en [bedrijf 7] in Luxemburg kan verklaren en dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] zich in elk geval samen met [naam 1] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen zoals hierna bewezen zal worden verklaard.
Dat sprake is van gewoontewitwassen concludeert de rechtbank op grond van het structurele karakter van de handelwijze, waarbij gedurende de periode van december 2002 tot en met oktober 2007 door [verdachte] en [naam 1] diverse malen contant geld naar Luxemburg is gebracht om te laten storten op bankrekeningen van [bedrijf 27] en [bedrijf 7] .
Dat sprake is van medeplegen volgt uit de bekentenis van [verdachte] en [naam 1] (ook op zitting) dat zij in de ten laste gelegde periode samen contant geld vanuit Nederland en België hebben vervoerd naar Luxemburg. Daar werd het door [naam 9] of een andere medewerker van [bedrijf 35] gestort op een rekening van [bedrijf 7] of [bedrijf 27] . [naam 9] heeft dit bevestigd.
4.3.2.6
Feit 4 (witwassen met leenovereenkomsten en onroerend goed)
Een groot deel van het onder feit 3 vermelde geld is terechtgekomen in een structuur van (met name) buitenlandse en Nederlandse bedrijven via leenovereenkomsten en aankopen van onroerend goed. Op zitting heeft de verdediging expliciet aangegeven de in ambtshandeling AMB-0126 geschetste gang van zaken bij de aankoop van onroerende goederen niet te betwisten. [verdachte] en [naam 1] hebben dit bevestigd. Ook de gang van zaken voor wat betreft de - op zitting voorgehouden -leenovereenkomsten wordt niet betwist. Die gang van zaken is weergegeven in AMB-0095 voor de [bedrijf 27] -leenovereenkomsten en in AMB-0131 voor de [bedrijf 7] -leenovereenkomsten.
De verdediging en verdachten hebben wel gesteld dat het geld dat in de genoemde bedrijvenstructuur is terechtgekomen niet van misdrijf afkomstig was, waardoor ook geen sprake geweest is van (gewoonte)witwassen zoals onder feit 4 ten laste is gelegd. De basis voor die feiten betreft immers hetzelfde geld als bedoeld in feit 3. De rechtbank heeft echter aan het einde van de vorige paragraaf (4.3.2.5.) geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat dat geld (in ieder geval deels) wel van enig misdrijf afkomstig is. De andersluidende stelling van de verdediging en verdachten hoeft daarom onder feit 4 niet verder besproken te worden en wordt terzijde geschoven.
Relevante leenovereenkomsten en aankopen onroerend goed
Gelet op de tenlastegelegde pleegperiode zijn de volgende leenovereenkomsten en aankopen van onroerend goed van belang:
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [naam 37] en [bedrijf 37] voor € 300.000,00;
- leenovereenkomst gedateerd 22 februari 2008 tussen [naam 37] en [naam 29] BV voor
€ 250.000,00;
- leenovereenkomst gedateerd 22 februari 2008 tussen [naam 37] en [bedrijf 38] voor
€ 100.000,00;
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [naam 37] en [bedrijf 37] voor € 50.000,00;
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [naam 37] en [bedrijf 39] voor € 250.000,00;
- leenovereenkomst gedateerd 4 april 2002 tussen [bedrijf 27] en [naam 36] voor
€ 300.000,00;
- leenovereenkomst (ongetekend) gedateerd 24 december 2004 tussen [bedrijf 27] en [naam 36] voor € 100.000,00;
- leenovereenkomst (ongetekend) gedateerd 23 maart 2006 tussen [bedrijf 27] en [naam 36] voor
€ 100.000,00en
- pand [adres 2] te Eersel;
- panden [adres 3] te Eerselen
- pand [adres 4] te [naam 33] (België).
In de tenlastelegging onder feit 4 wordt ook nog het pand aan de [straatnaam 1] in Eersel vermeld. De officier van justitie heeft in haar requisitoir gezegd dat dit pand geschrapt moet worden omdat het grootste deel van de handelingen met en voor dit pand plaatsvonden vóór 2001. De rechtbank heeft dit verstaan als een verzoek om partiële vrijspraak en volgt de officier van justitie daarin.
de leenovereenkomsten
Over de leenovereenkomsten heeft de [bedrijf 5] het volgende bevonden.
Tijdens het onderzoek is een aantal leenovereenkomsten aangetroffen, waarbij [bedrijf 7] en/of [bedrijf 27] als partij betrokken waren. Bij aanvang van het onderzoek bestond het vermoeden dat die leenovereenkomsten onderdeel van loanbackconstructies zijn geweest. Het betreft leningen van [bedrijf 27] aan [naam 36] en leningen van [naam 37] . Vastgesteld is dat er feitelijk geen geld via de bankrekening van [naam 37] is overgemaakt, maar dat het geld direct of indirect via de derdenrekening van [bedrijf 40] afkomstig was van [bedrijf 7] .
In AMB-0095 is de volledige geldstroom van de [bedrijf 27] -leningen beschreven, zowel de herkomst van het geld bij [bedrijf 27] als de besteding van de gelden door [naam 36] . Ook de aflossingen door [naam 36] aan [bedrijf 27] , de herkomst van die gelden bij [naam 36] en de bestedingen van die gelden door [bedrijf 27] (via [bedrijf 7] ) zijn beschreven, om aan te tonen dat het geld soms meerdere malen hetzelfde ‘rondje’ heeft gemaakt.
In AMB-0131 is eveneens de volledige geldstroom van de vijf in de tenlastelegging genoemde [naam 37] -leningen beschreven, zowel de herkomst van het geld bij [bedrijf 7] als de besteding van de gelden door de bedrijven uit de [bedrijf 37] . Voor zover aflossingen aan [bedrijf 7] hebben plaatsgevonden, zijn ook de herkomst en bestedingen van die gelden door [bedrijf 7] beschreven. Daaruit blijkt dat ook hier het geld soms meerdere malen hetzelfde ‘rondje’ heeft gemaakt.
Uit de beide onderzoeken komt naar voren dat zowel bij de herkomst van het geld bij de
leningverstrekkers [bedrijf 27] en [naam 37] (lees: [bedrijf 7] ), als bij de besteding van het geld door de verkrijgers van het geld ( [bedrijf 37] ), sprake is van omvangrijke contante stortingen en opnamen, waardoor de ‘papertrail’ onderbroken is. Waar die gelden vandaan komen of wat er na de opnamen mee is gebeurd, kan niet worden vastgesteld. Voor de overboeking van gelden werd veelvuldig gebruik gemaakt van de derdenrekening van [bedrijf 40] , een afschermvennootschap van [bedrijf 35] , waardoor de werkelijke herkomst van de gelden werd verhuld.
De rechtbank stelt op basis van deze bevindingen van de [bedrijf 5] vast dat de onderzochte leenovereenkomsten uitsluitend waren bedoeld om te verhullen dat de gelden onttrokken zijn uit bedrijven uit de [bedrijf 37] in Nederland en België en buiten het zicht van de Nederlandse en/of Belgische fiscale autoriteiten zijn geplaatst op Luxemburgse bankrekeningen op naam van [bedrijf 7] en [bedrijf 27] . Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van ongebruikelijke leenovereenkomsten, waarmee feitelijk eigen (crimineel) geld terug werd geleend en waarbij aan de gelden een schijnbaar legale herkomst is gegeven (loanbackconstructie).
de aan- en verkoop en financiering van de panden
Over de aan- en verkoop en financiering van de in de tenlastelegging genoemde panden heeft de [bedrijf 5] - samengevat - het volgende bevonden.
Pand [adres 2] te Eersel
Op 28 februari 1994 heeft [verdachte] het pand in eigendom verkregen door koop van een derde. Op 21 november 2005 heeft [bedrijf 41] wegens wanbetaling door [verdachte] de notaris verzocht het registergoed te gaan verkopen. Op 5 april 2006 is het pand door [verdachte] via een onderhandse verkoopakte verkocht aan [naam 1] voor € 374.000 en op 6 juni 2006 is het pand daadwerkelijk aan [naam 1] geleverd. Tussen beide data in, op 15 mei 2006, gaf [naam 1] met een e-mail aan [naam 9] van [bedrijf 35] opdracht om voor de financiering van de aankoop van het pand vanaf de bankrekening van [bedrijf 7] , via [bedrijf 6] en [bedrijf 8] , via de afschermvennootschap [bedrijf 40] , € 410.000 over te maken rechtstreeks naar de derdenrekening van de notaris. Die heeft hiermee de hypotheek bij [bedrijf 41] afgelost. Eén dag na de levering aan [naam 1] is het pand door [naam 1] op 7 juni 2006 via een koopovereenkomst doorverkocht aan [bedrijf 8] voor € 372.000. De levering vond plaats op 10 juni 2006.
Pand [adres 3] te Eersel
[verdachte] heeft het onroerend goed aan de [adres 3] te Eersel in eigendom verkregen in 1994 en 1995. In een op 13 mei 2006 aangegane koopovereenkomst is het onroerend goed [adres 3] te Eersel in zijn geheel voor € 488.250 door [verdachte] verkocht en geleverd aan [naam 40] , ondernemer. Het is op 10 oktober 2006 (22.03 uur) daadwerkelijk aan [naam 40] geleverd. De koopprijs is volgens de leveringsakte verrekend tussen [naam 40] en [bedrijf 8] , voortvloeiend uit de hierna te noemen transactie.
Ook op 10 oktober 2006, maar 9 minuten later (22.12 uur), heeft [naam 40] het onroerend goed verkocht en geleverd aan [bedrijf 8] . De koopprijs was ook bij die transactie € 488.250 en is betaald door [bedrijf 6] , dat hiervoor (inclusief kosten) € 521.833,99 heeft overgeschreven naar het betrokken notariskantoor. Feitelijk is de transactie tussen [naam 40] en [bedrijf 8] gedaan met "gesloten" beurs.
Voor de financiering van deze aankoop heeft [bedrijf 42] (hierna
[bedrijf 42] ) een lening van € 600.000 verstrekt aan [bedrijf 7] . Op basis van deze lening heeft [bedrijf 42] , via [namen] , € 600.000 overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf 6] . Uit dit ontvangen bedrag heeft [bedrijf 6] voor de financiering van de aankoop van het onroerend goed aan de [adres 3] te Eersel door [bedrijf 8] op 6 oktober 2006 rechtstreeks
€ 567.280,29 overgeschreven naar de derdenrekening van het betrokken notariskantoor. Van die € 567.280,29 was € 521.833,99 bestemd voor het onderhavige pand en het verschil was bestemd voor de financiering van de aankoop van twee andere panden. Het notariskantoor heeft met het bedrag van € 521.833,99 de hypotheken en leningen afgelost die op dit pand rustten toen dit pand eigendom was van [verdachte] .
[bedrijf 7] heeft de door [bedrijf 42] aan haar verstrekte lening van € 600.000, in 2007 in
twee (2) termijnen afgelost. De eerste aflossing van € 254.400 (inclusief rente) op 5 maart 2007. De tweede aflossing van € 412.000 (inclusief rente en betaling [naam 56] ) op 24 juli 2007.
Pand [adres 4] te [naam 33] (België)
Tot 31 oktober 2006 was [naam 41] (hierna: [naam 41] ) eigenaar van de woning te [naam 33] . Op deze datum heeft [bedrijf 6] de woning voor € 685.000 gekocht van [naam 41] . Voorafgaand aan de aankoop door [bedrijf 6] , hebben voor de financiering de volgende handelingen plaatsgevonden:
- op 21 augustus 2006 is vanuit [bedrijf 7] € 200.000 overgemaakt naar een Zwitserse bankrekening van [naam 41] ;
- op 5 oktober 2006 is tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 6] een lening van € 750.000 afgesloten, welk bedrag door [bedrijf 7] is betaald, en waarvoor [bedrijf 6] ten behoeve van [bedrijf 7] een hypotheekrecht heeft gevestigd op de woning te [naam 33] (B);
- op 26 oktober 2006 is door [bedrijf 7] € 760.000 naar [bedrijf 6] overgeschreven, uit welk bedrag conform de afspraak de aankoop van de woning te [naam 33] kon worden betaald voor het bedrag € 756.847,10.
[bedrijf 7] heeft op deze wijze de aankoop door [bedrijf 6] van de woning te [naam 33] (B) gefinancierd.
verklaring [naam 9] over panden
Voor het ten laste gelegde witwassen via onroerendgoedtransacties wijst de rechtbank er tot slot op dat [naam 9] al op 4 februari 2010 in een verhoor bij de Gerechtelijke Politie in Luxemburg heeft verklaard dat [bedrijf 6] is opgericht om onroerende goederen in handen te houden, die zij schoonmaakt/witwast. De vertaler van de oorspronkelijk in de Franse taal weergegeven verklaring heeft als noot bij haar vertaling vermeld dat [naam 9] het woord “laver” gebruikte, dat zowel schoonmaken als witwassen betekent.De rechtbank is van oordeel dat in de context van haar verklaring [naam 9] hier niets anders bedoeld kan hebben dan dat [bedrijf 6] is opgericht om onroerend goed wit te wassen.
conclusie witwassen via leenovereenkomsten en panden
De rechtbank heeft onder feit 3 al bewezen verklaard dat een groot deel van de door [verdachte] en [naam 1] op Luxemburgse bankrekeningen gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Dit geld is daarna grotendeels terecht gekomen in een structuur van met name buitenlandse en Nederlandse bedrijven. Daarbij zijn met genoemde leenovereenkomsten ter hoogte van € 1.450.000,00 de werkelijke (criminele) aard en herkomst van dat geld en de rechthebbende(n) daarop verhuld. Met de aan- en verkopen van genoemde panden is verborgen en verhuld wie die panden voorhanden had. Omdat dit witwassen over een langere periode meermalen heeft plaatsgevonden kan gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen worden.
daderschap rechtspersonen en rol [verdachte]
[naam 1] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat [naam 9] degene is die de structuur van vennootschappen heeft uitgedacht en uitgevoerd. Zij heeft dat gedaan deels op verzoek van [verdachte] en deels op verzoek van [naam 1] .De bedoeling van alles was ervoor te zorgen dat de [bedrijf 2] of de gemeente geen verhaal kon nemen op de vennootschappen waarin de onderneming in Nederland gedreven werd. Het onroerend goed van het bedrijf van [verdachte] moest veilig zijn voor verhaal.
[verdachte] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij [bedrijf 7] , [bedrijf 27] , [bedrijf 6] en [bedrijf 8] heeft gebruikt om uit de zon te blijven, oftewel uit het zicht van de autoriteiten.
Hiervoor is al de verklaring van [naam 9] bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg van 4 februari 2010 aangehaald dat [bedrijf 6] was bedoeld om panden wit te wassen. In haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij bevestigd dat [verdachte] en [naam 1] haar regelmatig hebben verzocht iets te doen zodat het voor derden niet zichtbaar zou zijn welke transacties plaatsvonden binnen hun firma’s.Eerder al is haar verklaring bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg van 8 december 2012 aangehaald dat [verdachte] binnen de Luxemburgse vennootschappen de baas was, ook nadat [naam 1] daarvan de uiteindelijk belanghebbende was geworden. [verdachte] behield zijn rol van degene die de opdrachten gaf en die opbelde. Hij nam ook de beslissingen over de fondsen.
Conclusie feit 4
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [bedrijf 8] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 27] met betrekking tot de leenovereenkomsten en/of de panden hebben plaatsgevonden in de sfeer van die rechtsperso(o)n(en) en daarom aan genoemde rechtsperso(o)n(en) kunnen worden toegerekend. Daarom kan wettig en overtuigend bewezen worden dat zij zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen zoals in de tenlastelegging onder feit 4 wordt beschreven. Eveneens kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Voorwaardelijk verzoek
Bij een bewezenverklaring van de witwasfeiten onder 3 en 4, waarbij de vennootschappelijke structuur redengevend zou worden geacht en als bewijsmiddel zou worden gebruikt, heeft de verdediging verzocht om de eerder in het verzoek van 18 september 2017 opgegeven getuigen met betrekking tot die structuur te mogen horen over de achtergrond en daadwerkelijke beweegredenen voor het (doen) opzetten van de structuur. Dit rechtbank wijst dit verzoek af. Wat er verder ook zij van de achtergrond en beweegredenen van het opzetten van deze structuur van rechtspersonen, het gaat er om waarvoor die structuur daadwerkelijk is gebruikt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voor gewoontewitwassen.