ECLI:NL:RBZWB:2022:370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
02-171051-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met doorrijden en hulpeloze toestand

Op 28 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 18 december 2020 in Roosendaal. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, heeft een verkeersongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer, een fietser, ernstig gewond raakte en later overleed. De verdachte reed door rood licht en verliet de plaats van het ongeval, terwijl hij wist dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand had achtergelaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden en een rijontzegging van twee jaar geëist. De rechtbank achtte deze straffen passend, gezien de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 24 maanden. De rechtbank benadrukte de laakbaarheid van het gedrag van de verdachte en het gebrek aan verantwoordelijkheid dat hij had genomen voor zijn daden, wat een grote impact had op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/171051-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993, te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2022. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. Benadeelden mevrouw [benadeelde 1] , mevrouw [benadeelde 2] en mevrouw J [benadeelde 3] hebben gebruik gemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. primair: een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij iemand ernstig gewond is geraakt en later als gevolg van deze verwondingen is komen te overlijden, dan wel gevaarlijk heeft gereden en daarmee ander verkeer heeft gehinderd;
2. nadat hij betrokken was bij een ongeval weg is gereden, terwijl hij wist dat hij iemand gewond en in hulpeloze toestand achterliet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en aan feit 2, te weten een overtreding van artikel 7 WVW. Zij baseert zich ten aanzien van feit 1 op de camerabeelden van Stichting Borchwerf, de analyse van deze camerabeelden, het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersongeval, het proces-verbaal forensisch voertuigonderzoek, het proces-verbaal bevindingen van de telefoon van verdachte en de verklaring van verdachte bij de politie. Volgens de officier van justitie is sprake van zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag, omdat het verkeerslicht dat verdachte heeft genegeerd al 12,48 seconden rood licht uitstraalde op het moment dat hij dit voorbijreed. Verdachte is in botsing gekomen met [slachtoffer] , die daar op dat moment op zijn elektrische fiets reed. [slachtoffer] is als gevolg van dit ongeval overleden. Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de getuigenverklaring van [getuige] en de camerabeelden van Stichting Borchwerf.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 6 WVW
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval, met dodelijke afloop, heeft plaatsgevonden en zijn handelen aldus kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 WVW. Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. Volgens vaste rechtspraak hoeft een fout die door een medeweggebruiker is gemaakt op zichzelf niet in de weg te staan aan een veroordeling ter zake van art. 6 WVW.
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto op 18 december 2020 omstreeks 17.00 uur over de rijbaan van de Wagonstraat in de richting van de Borchweg in Roosendaal en naderde de door verkeerslichten bewaakte kruising met de Gastelseweg. Hij reed om 17.04.57 uur met een snelheid van tussen 42 en 49 km/uur de kruising op (passeerde de stopstreep voor die kruising) en op dat moment straalde het voor hem geldende verkeerslicht al 12,48 seconden rood licht uit. Verdachte is vervolgens in botsing gekomen met de voor hem van rechts komende [slachtoffer] , die op zijn elektrische fiets reed over het naast de Gastelseweg gelegen fietspad, vanuit de rijrichting van verdachte gezien schuin rechts aan de overkant van de kruising. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij net voor de botsing [slachtoffer] van rechts heeft zien aankomen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte net voor de botsing niet heeft geremd, maar wel op het laatste moment naar links is uitgeweken, kennelijk in een - vergeefse - poging om [slachtoffer] te ontwijken. Bij de botsing is [slachtoffer] eerst tegen het rechtervoorportier van de door verdachte bestuurde auto gekomen en daarna tegen de rechterachterkant. Verdachte is na het ongeval doorgereden. Vast is komen te staan dat het voor [slachtoffer] geldende verkeerlicht al enige seconden rood licht had uitgestraald op het moment dat hij de kruising is opgereden. [slachtoffer] is als gevolg van door dit ongeval opgelopen schedel-/hersenletsel overleden.
De aan verdachte verweten gedragingen in de tenlastelegging zien op (1) het onvoldoende de aandacht op de weg richten en gericht houden, (2) het rijden door rood licht en (3) het niet tijdig zijn motorvoertuig tot stilstand brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien waardoor een botsing plaatsvond. Op basis van de hiervoor geschetste feitelijke toedracht overweegt de rechtbank hierover het volgende.
1) aandacht onvoldoende op de weg te richten en gericht houden
Verdachte heeft verklaard dat hij het rode licht niet heeft gezien. Uit het feit dat hij de kruising is genaderd en het rode licht, dat al 12,48 seconden op rood stond, niet heeft gezien, kan worden afgeleid dat geen sprake is geweest van een moment van onoplettendheid, maar dat verdachte zijn aandacht langdurig niet op de weg had. Uit het onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat juist voorafgaand aan het ongeval nieuwe afbeeldingen in het cachegeheugen van Google Maps zijn opgeslagen, waaruit de rechtbank afleidt dat voornoemde oplettendheid vermoedelijk het gevolg is geweest van het zoeken door verdachte in Google Maps op zijn telefoon.
2) door rood licht rijden
Dat verdachte door rood is gereden, volgt uit het proces-verbaal forensisch onderzoek en werd door verdachte ook niet betwist.
3) auto niet tijdig tot stilstand brengen, botsing
Verdachte heeft op vrijdagmiddag om iets na 17.00 uur de rode verkeerslichten genegeerd en is met een snelheid van ongeveer 49 km/uur een kruising opgereden waar zich op dat moment meerdere andere verkeersdeelnemers op of in de buurt van bevonden. In de geschetste omstandigheden had verdachte aanleiding moeten zien om zijn snelheid zodanig te verminderen dat hij tijdig kon anticiperen op gedragingen - inclusief verkeersfouten - van andere verkeersdeelnemers. Verdachte heeft dat echter niet gedaan en is met onverminderde snelheid de kruising opgereden en op het door deelstrepen gemarkeerde deel van de rijbaan waar fietsers de kruising oversteken in botsing gekomen met [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft zien aankomen. Dat verdachte [slachtoffer] heeft opgemerkt, leidt de rechtbank ook af uit het feit dat verdachte [slachtoffer] nog - vergeefs - heeft proberen te ontwijken. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verdachte door aan hem te verwijten omstandigheden zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht.
Gelet op het hiervoor geschetste samenstel van gedragingen en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Zij acht dan ook overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Aan verdachte wordt tevens verweten dat hij na het ongeval direct is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij iemand had aangereden. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij 100% zeker weet dat verdachte moet hebben gemerkt dat hij de fietser had geraakt. Uit de camerabeelden die zijn veiliggesteld is te zien dat de auto waar verdachte in reed nog een stuurbeweging naar links maakte, kennelijk om een botsing te vermijden, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft zien aankomen. Volgens het proces-verbaal forensisch voertuigonderzoek was er sprake van flinke schade aan zowel de auto als de fiets, waarbij de fiets de auto als eerste raakte tegen het rechter voorportier van de personenauto. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft geweten dat hij in botsing was gekomen met de fiets, dat hij de fietser letsel had toegebracht en dat hij de fietser in hulpeloze toestand achterliet door met zijn auto door te rijden. De rechtbank acht ook overtreding van artikel 7 WVW wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 december 2020 te Roosendaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Borchwerf naderende/op de kruising met de Gastelseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend, niet bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht te richten en/of gericht te houden op het voor hem, verdachte, (dichtbij) gelegen weggedeelte van die weg, en daarbij geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de fiets van [slachtoffer] is aangereden/gebotst waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelletsel en/of hersenletsel, werd toegebracht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 31 december 2020 is overleden;
2.
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Roosendaal op/aan Borchwerf, naderende/op de kruising met de Gastelseweg, op 18 december 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee jaren.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. Verdachte is door rood gereden en is vervolgens in botsing gekomen met een fietser, [slachtoffer] . [slachtoffer] is met zijn elektrische fiets tegen het rechter voorportier van de auto van verdachte geklapt en op het wegdek gevallen. Verdachte is vervolgens doorgereden. [slachtoffer] bleef zwaargewond achter op het wegdek en is twaalf dagen later in het ziekenhuis als gevolg van zijn verwondingen overleden. Verdachte heeft zich niet gemeld bij de politie.
Dit ongeval is fataal afgelopen voor [slachtoffer] en heeft enorm veel impact gehad op de nabestaanden. Dit blijkt ook uit de afgelegde slachtofferverklaringen op zitting. Uit die verklaringen spreekt met name de pijn van de nabestaanden over het feit dat hun geliefde man, vader en opa zwaar gewond in hulpeloze toestand op straat werd achtergelaten door verdachte en dat verdachte zich ook niet heeft gemeld bij de politie. Zo heeft de echtgenote verklaard hoeveel impact het ongeval nog iedere dag op het hele gezin heeft. Zij heeft indringend onder meer deze vragen gesteld, die onbeantwoord zijn gebleven: “Waarom ben je niet gestopt? Waarom bleef je erover liegen, totdat er genoeg bewijs was verzameld? Heb je geen spijt?” Ook de dochter van het slachtoffer verwoordde het treffend in haar slachtofferverklaring: “Een ongeluk kan gebeuren, maar waarom heb je [slachtoffer] hulpeloos achtergelaten en waarom heb je je niet uit jezelf gemeld bij de politie?”
De schoondochter verklaarde dat zij nog elke dag door het verdriet van haar gezin geconfronteerd wordt met wat er is gebeurd. Met name treffend waren haar bewoordingen, nadat zij op de zitting had verklaard dat zij op geen enkel moment het gevoel heeft gehad dat verdachte een spoortje van verantwoordelijkheid voor het gebeuren heeft getoond: “Ik had onze kinderen graag behoed voor zo’n teleurstelling in de ander en hen zo lang als mogelijk een onschuldige blik op de wereld gegund. Die ander, die ons vertrouwen tot in ons diepste zijn heeft geschaad en mijn blik op de samenleving heeft verhard.”
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank vindt het gedrag van verdachte zeer laakbaar. Verdachte heeft zich met zijn rijgedrag onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere weggebruikers. Deze onverschillige houding werd wat de rechtbank betreft voortgezet toen de politie verdachte na onderzoek op het spoor kwam. Verdachte ontkende in eerste instantie dat hij in de auto had gereden en zei dat het ene [naam] moest zijn geweest die de autosleutels had meegenomen. Vervolgens, toen hij er onder meer na de getuigenverklaring van zijn werkgever en onderzoek bij de werkgever niet meer onderuit kwam dat hij wel degene moest zijn geweest die in de auto had gereden ten tijde van het ongeval, verklaarde hij dat hij inderdaad zelf op dat moment had gereden en dat hij ook een fietser van rechts had zien aankomen, maar dat hij niet gemerkt had dat hij iemand had aangereden. Dit laatste is niet geloofwaardig, zoals hiervoor al is overwogen. Verdachte heeft in geen van zijn verklaringen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Juist dat is wat de nabestaanden - en de rechtbank - verdachte kwalijk nemen.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden en het feit dat zij hun man, (schoon)vader en opa voor altijd moeten missen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is en de rechtbank zal conform deze eis opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, ten gevolge waarvan deze persoon is overleden;
feit 2:overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl hij weet dat een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. N.C. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2022.
Mr. Louwerse is niet in staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I