In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer A over twee minderjarigen, geboren uit de moeder, die de Eritrese nationaliteit heeft. De verzoeken zijn ingediend door de bijzondere curator, mr. D.R.M. de Vos, en zijn gericht op het vaststellen dat de heer A niet de biologische vader is van de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de heer A in 2011 zijn gehuwd in Eritrea, maar dat de echtscheiding op 15 juni 2021 is uitgesproken en op 11 oktober 2021 is ingeschreven. De minderjarigen zijn geboren in 2019 en 2021, en de moeder heeft sinds 2011 geen contact meer gehad met de heer A. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de ontkenning van het vaderschap, omdat de moeder haar gewone woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de bijzondere curator gegrond zijn, omdat de heer A niet de biologische vader van de minderjarigen kan zijn, en heeft de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de ontkenning van het vaderschap van de heer A over de tweede minderjarige afgewijzen, omdat de verzoeken van de bijzondere curator al zijn toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. K.M.P. van Ginneke.