ECLI:NL:RBZWB:2022:3684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/02/379874 / FA RK 20-6473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap in het kader van internationaal privaatrecht en Eritrese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap van een man over een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2016 te Goes. De moeder, die de Eritrese en Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, met wie zij in Eritrea was gehuwd. De man is niet verschenen tijdens de zitting op 2 juni 2022, waar de bijzondere curator de belangen van de minderjarige vertegenwoordigde. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de moeder haar woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank concludeerde dat het Nederlandse recht van toepassing is op de ontkenning van het vaderschap, omdat de minderjarige in Nederland is geboren en daar woont.

De moeder heeft verklaard dat zij de man voor de geboorte van de minderjarige voor het laatst heeft gezien in 2014 en dat zij in 2015 naar Nederland is gekomen. De bijzondere curator heeft bevestigd dat er geen noodzaak is voor een DNA-onderzoek, omdat de moeder voldoende heeft aangetoond dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de verwekker van de minderjarige kan zijn, en heeft het verzoek tot ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de bijzondere curator niet langer nodig is voor de vertegenwoordiging van de minderjarige, en dat de juridische situatie van de man als vader door de uitspraak zal worden doorgehaald, waardoor de mogelijkheid ontstaat voor [de heer A] om de minderjarige te erkennen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/379874 / FA RK 20-6473
datum uitspraak: 1 juli 2022
beschikking betreffende gegrondverklaring ontkenning vaderschap
in de zaak van
[naam],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
-
[naam] ,hierna te noemen: de man, wonende te [plaats] (Ethiopië);
-
mr. W. van der Sande, advocaat te Goes, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[naam](hierna: [minderjarige] ), geboren te Goes op [geboortedag] 2016.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 3 december 2020 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlagen van mr. Sijneasael van 11 mei 2021, ingekomen bij de griffie
op 14 mei 2021;
- de beschikking van 25 november 2021 tot benoeming van een bijzondere curator;
- het verslag met bijlagen van de bijzondere curator, tevens houdende een verzoek tot
gegrondverklaring ontkenning vaderschap, van 23 december 2021, ingekomen bij de
griffie op 24 december 2021;
- de namens mr. Sijnesael op 2 juni 2022 ingediende F9-formulieren met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 2 juni 2022. Bij die gelegenheid is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren de bijzondere curator en een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
Alhoewel correct opgeroepen is de man niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Op 16 februari 2016 heeft de vrouw tegenover een ambtenaar van de [gemeente] een verklaring onder ede afgelegd over haar huwelijk. De vrouw heeft daarbij verklaard dat zij op [huwelijksdatum] 2004 te [plaats] in Eritrea met de man is gehuwd. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2021 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
De [minderjarige] is op [geboortedag] 2016 te Goes geboren als kind van de moeder en de man.
2.3
De [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Bij beschikking van 25 november 2021 heeft de rechtbank mr. W. van der Sande benoemt tot bijzondere curator over de [minderjarige] .
2.5
De moeder, de man en [minderjarige] hebben allen de Eritrese nationaliteit. De moeder en [minderjarige] hebben tevens de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ontkenning van het vaderschap van [de man] van de [minderjarige] gegrond te verklaren.
3.2
De bijzondere curator verzoekt namens de [minderjarige] de ontkenning van
het door het huwelijk ontstane vaderschap van [de man] van de [minderjarige] gegrond te verklaren.
3.3
De man is niet in de procedures verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1
Op grond van artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de moeder haar woonplaats in Nederland heeft.
4.1.2
Op grond van artikel 10:93 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op de ontkenning van het vaderschap hetzelfde recht van toepassing als op het bestaan van de familierechtelijke betrekking. Ingevolge artikel 10:92 lid 1 BW is op het bestaan van de familierechtelijke betrekking van toepassing het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de ouders of, indien dit ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de ouders, en als die ook ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat het tijdstip van de geboorte van het kind bepalend is.
4.1.3
Ten tijde van de geboorte van de minderjarige was de moeder in het bezit van een verblijfvergunning asiel bepaalde tijd, met geldigheid van 19 februari 2016 tot 24 september 2020. Dit heeft tot gevolg dat op grond van art. 10:17 lid 1 BW wordt aangeknoopt bij de woonplaats van de moeder, zijnde in Nederland, in plaats van het recht van haar nationaliteit. Daarmee vervalt de aanknoping met de gemeenschappelijke Eritrese nationaliteit van de moeder en de man. Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] was er ook geen sprake van een gemeenschapelijke gewone verblijfplaats van de moeder en de man. Om die reden is het recht van de gewone verblijfplaats van het kind van toepassing is op het bestaan van de familierechtelijke betrekking.
4.1.4
De minderjarige is in Nederland geboren en woont sindsdien in Nederland, zodat kan worden vastgesteld dat zijn gewone verblijfplaats in Nederland lag ten tijde van zijn geboorte.
4.1.5
Aangezien op grond van artikel 10:92 lid 1 BW het Nederlandse recht van toepassing is op het ontstaan van de familierechtelijke betrekking, is het Nederlands recht ook op grond van artikel 10:93 lid 1 BW van toepassing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het ouderschap.
4.2
Ontkenning vaderschap
4.2.1
Ingevolge artikel 1:199, onder a, Burgerlijk Wetboek (BW) is de juridische vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd. De moeder en de man zijn op [huwelijksdatum] 2004 te [plaats] , Eritrea, met elkaar gehuwd. Dit huwelijk wordt in Nederland erkend, zoals ook blijkt uit de beschikking van 30 september 2021 van de Nederlandse rechter waarin de echtscheiding tussen hen is uitgesproken. Nu de [minderjarige] is geboren op [geboortedag] 2016, is hij geboren binnen het huwelijk van de moeder en de man en daarmee staat het juridische vaderschap van de man vast.
4.2.2
De moeder heeft haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap tijdens de mondelinge behandeling van 2 juni 2022 ingetrokken. Gelet hierop behoeft haar verzoek geen nadere beoordeling meer.
4.2.3
Naast de moeder heeft ook de bijzondere curator namens de [minderjarige] een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man ingediend. Op grond van artikel 1:200 lid 1 BW kan gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap worden verzocht door het kind, op de grond dat de juridische vader niet de biologische vader is van het kind. Uit artikel 1:200 lid 6 BW blijkt dat de termijn voor een kind om tot indiening van een dergelijk verzoek over te gaan is bepaald op drie jaar nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat de bijzondere curator daarmee het verzoek namens de minderjarige tijdig heeft ingediend, waardoor de bijzondere curator kan worden ontvangen in het verzoek.
4.2.4
Alvorens tot toewijzing van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap kan worden overgegaan, dient vast te staan dat de juridische vader niet de biologische vader van de minderjarige is. De bijzondere curator heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de moeder naar haar visie voldoende heeft aangetoond dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn, nu zij hem ver voor de geboorte van [minderjarige] voor het laatst heeft gezien. Er is niet gebleken dat hij na de aankomst van de vrouw in Nederland, zelf ook in Nederland is geweest. De bijzondere curator ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de moeder. Een DNA-onderzoek om het biologisch verwantschap uit te sluiten vindt zij niet nodig.
4.2.5
De rechtbank acht – evenals de bijzondere curator – voldoende aangetoond dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn. De moeder heeft stellig en onweersproken verklaard dat het contact met de man in 2014 is verbroken en dat zij in 2015 alleen naar Nederland is gekomen. Aldaar heeft zij dhr. [de heer A] ontmoet. Van hem is zij zwanger geraakt en uit deze zwangerschap is [minderjarige] geboren. De man is nimmer in Nederland geweest. Op basis van de overgelegde en tijdens de mondelinge behandeling van 2 juni 2022 besproken informatie staat voor de rechtbank voldoende vast dat de man niet de verwekker van [minderjarige] kan zijn. Hiermee wordt aan het wettelijk vereiste voor de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] voldaan. De rechtbank vindt een toewijzing van het verzoek bovendien in het belang van [minderjarige] . De toewijzing van het verzoek zal de juridische situatie waarin de man geregistreerd staat als (juridisch) vader van [minderjarige] namelijk doorhalen en dit zal er voor zorgen dat [de heer A] de mogelijkheid heeft om [minderjarige] te erkennen, zoals hij graag wenst (zo de rechtbank begrijpt). Dit komt de rechtbank wenselijk voor.
4.2.6
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige] door de bijzondere curator niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure daarom als beëindigd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart gegrond de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van
[de man] over de [minderjarige] , geboren te Goes op [geboortedag] 2016;
5.2
verzoekt de griffier – op grond van artikel 1:20e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Goes;
5.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Sumner, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
(KG)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.