In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout over voorlopige aanslagen zuiveringsheffing voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2020. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende voorlopige aanslagen opgelegd voor de genoemde jaren, waarbij de belanghebbende bezwaar had aangetekend tegen de aanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2018. De heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren ongegrond, maar het bezwaar tegen de aanslag voor 2020 werd gegrond verklaard, wat leidde tot een verlaging van de te betalen zuiveringsheffing.
Tijdens de zitting op 10 juni 2022 hebben partijen een compromis bereikt. Er werd afgesproken dat voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2020 een hoeveelheid van 600 m3 water zou worden belast naar klasse 8, en dat de rest van het waterverbruik naar klasse 4 zou worden belast. De heffingsambtenaar zou de definitieve aanslagen voor deze jaren ambtshalve aanpassen. De rechtbank heeft vervolgens de berekeningen voor de definitieve aanslagen per jaar vastgesteld, waarbij de voorlopige aanslagen voor 2016, 2017, 2018 en 2020 zijn verlaagd tot respectievelijk € 924,65, € 932,47, € 946,45 en € 864,54.
De rechtbank heeft in haar beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, maar heeft wel bepaald dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 354,- moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.