ECLI:NL:RBZWB:2022:3674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
02-258421-21, 02-059496-20 (tul), 02-199977-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 september 2021 in Oudenbosch een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft het slachtoffer met een mes in het hoofd gestoken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen en de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het slachtoffer wilde aanpakken omdat hij vond dat de politie niet adequaat optrad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en beperkte probleemoplossende vaardigheden heeft. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te verplegen, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van het delict. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen zijn afgewezen, om het behandeltraject van de verdachte niet te vertragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/258421-21 + 02/059496-20 (TUL) + 02/199977-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1985 te [Geboorteplaats- en Land]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Vught
raadsman: mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast heeft [Naam 1] , als deskundige verbonden aan reclasseringsorganisatie Novadic-Kentron, het reclasseringsadvies toegelicht. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met voormelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel aan een poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Uit zijn gedraging kan worden afgeleid dat verdachte het voornemen heeft gehad om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven. Het staat op basis van het dossier vast dat verdachte met een groot mes, van 30 centimeter, in het hoofd heeft gestoken van het slachtoffer. Dit is met veel kracht gepaard gegaan, aangezien het mes onder de huid door, over de schedel, is geschraapt en aan de achterzijde van het hoofd weer naar buiten is gekomen. Deze steekbeweging heeft vlakbij vitale organen plaatsgevonden. Op grond van deze feiten en omstandigheden mag worden aangenomen dat verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om het slachtoffer te doden. Het steekincident moet worden opgevat als een afweerreactie, die is gevolgd op een duw die het slachtoffer eerst heeft gegeven. Het slachtoffer heeft er ook aan bijgedragen dat er al eerder conflicten in het wooncomplex zijn ontstaan en dat de onderlinge verstandhouding niet goed was. Het is verder van belang dat het letsel niet door een onafhankelijk medisch specialist is vastgesteld, maar alleen door een verbalisant is omschreven. Het geheel van deze feiten en omstandigheden dient te worden meegenomen in de bewijswaardering. Bij verdachte was geen sprake van een bewuste aanvaarding van de kans op de dood. Er kan hooguit bewezenverklaard worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Het slachtoffer [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 26 september 2021 in Oudenbosch door zijn huisgenoot (de verdachte) is gestoken met een mes in zijn hoofd. Een verbalisant heeft geconstateerd dat het slachtoffer twee verwondingen op het hoofd heeft opgelopen: bovenop het hoofd een wond met een breedte van 3,5 centimeter en parallel daaraan, aan de achterzijde van het hoofd, een wond van 1,5 centimeter. Er is kennelijk onder de huid van de schedel met het mes doorgestoken vanaf de bovenzijde tot aan de achterzijde van het hoofd, waardoor een ingangs- en uitgangswond zijn ontstaan. Dat blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer zelf. Gelet op deze verwondingen moet gebruik zijn gemaakt van een mes met een lang lemmet. Uit de beschrijving van de camerabeelden bij het wooncomplex blijkt dat verdachte eenmaal met zijn linkerhand heeft uitgehaald richting het hoofd van het slachtoffer. Voorts is vastgelegd dat hij op dat moment een op een mes gelijkend voorwerp heeft vastgehouden. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de twee aangetroffen messen, een koksmes en broodmes van beide 30 centimeter lang, bij zich heeft gedragen tijdens het gewelddadig treffen. Verdachte heeft bovendien bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij het slachtoffer met een mes, heel hard, in zijn hoofd heeft geraakt. Verdachte heeft tot slot ter zitting verklaard dat hij naar het slachtoffer is toegegaan om de problemen op te lossen, omdat de politie niets deed. Hij heeft een mes meegenomen, het slachtoffer uitgescholden en toen deze vervolgens op hem afkwam, waar hij al rekening mee hield, met een opgeheven arm, bovenhands, met het mes gestoken.
Opzet
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is met welk opzet verdachte heeft gehandeld op het moment dat hij het slachtoffer stak. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals in dit geval de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel-, aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte eerst een mes bij zich heeft gestoken, daarna het slachtoffer is gaan uitschelden en vervolgens, toen aangever op hem af kwam, van dichtbij, op het hoofd van het slachtoffer heeft ingestoken. Gelet op deze omstandigheden kan niet gesproken worden van een afweerreactie, zoals door de verdediging is bepleit. Over de wijze waarop er is gestoken komt het volgende naar voren. Verdachte heeft verklaard dat hij
‘heel hard’met het mes heeft gestoken en met een opgeheven arm, bovenhands, de steekbeweging heeft uitgevoerd. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt dat deze beweging met kracht is uitgevoerd door de cameraopnamen, waarbij namelijk wordt geverbaliseerd dat verdachte heeft
“uitgehaald”.Bovendien blijkt uit de omschrijving van het letsel dat er zodanig gestoken is dat een ingangs- en uitgangswond op enige afstand van elkaar zijn veroorzaakt, waarbij het mes onder de schedelhuid door is gegaan. Voorts blijkt uit het dossier dat er gebruik is gemaakt van een groot mes van wel 30 centimeter lang.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Bij een messteek in het hoofd, waarbij de schedelhuid van bovenop tot achterop het hoofd is doorboord, is het meer dan aannemelijk dat schade zal optreden aan een vitaal orgaan, zenuw of bloedbaan. Het met grove kracht insteken met een groot mes op het hoofd is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op het gevolg, het toebrengen van fataal letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er sprake is geweest van opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De ten laste gelegde poging tot doodslag kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 september 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een keer met een mes, in het hoofd van die [Slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast is gevorderd om aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling op te leggen met het bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een bewezenverklaring louter te volstaan met het opleggen van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Verdachte is een kwetsbaar persoon en bij de strafoplegging moet rekening gehouden worden met de moeilijke woonomstandigheden waarin hij leefde en het feit dat ook het slachtoffer geen verdere straf nodig acht. De bijzondere voorwaarden die in dat verband opgelegd zouden kunnen worden, zouden kunnen zijn dat verdachte een klinische behandeling ondergaat - ook al geeft verdachte ter zitting aan dat hij daar niet voor open staat - en dat de (depot)medicatie van verdachte wordt gecontinueerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 september 2021 in Oudenbosch een poging heeft ondernomen om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn hoofd te steken. Dergelijke incidenten waarbij steekwapens worden gebruikt, in het openbaar, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Verdachte heeft met zijn handelen op volstrekt onbezonnen en ontoelaatbare wijze een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is puur toeval dat het slachtoffer deze aanval heeft overleefd en geen blijvend letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich na het incident echter totaal niet bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen medelijden heeft met het slachtoffer, hem geen excuses wil maken en dat hij het niet uitgesloten acht dat het opnieuw tot een gewelddadig treffen komt tussen hen. Ook heeft hij verklaard dat hij nog steeds boos is op de broer van [Slachtoffer] en dat deze nog straf verdient. Deze houding neemt de rechtbank verdachte, voor zover deze niet uit zijn psychische stoornis voortvloeit, zeer kwalijk en baart veel zorgen.
De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Daarnaast kan uit het Uittreksel Justitiële Documentatie worden afgeleid dat verdachte eerder voor een geweldsdelict en meermalen voor een bedreiging met geweld is veroordeeld. Verder is er over de persoon van verdachte door zowel een psycholoog, een psychiater als de reclassering gerapporteerd.
De psycholoog [Naam 2] heeft gediagnosticeerd dat verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de zin van schizofrenie en dat hij beperkte probleemoplossende vaardigheden heeft op het vlak van emotie- en agressieregulatie. Daarnaast is verdachte zwakbegaafd tot beneden gemiddeld intelligent. Voorts zijn stoornissen in alcohol- en cannabisgebruik vastgesteld die in een gereguleerde omgeving in remissie zijn. Van deze stoornissen is sprake geweest ten tijde van het plegen van onderhavig misdrijf. Het ten laste gelegde kan daarom in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De psycholoog adviseert om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij als bijzondere voorwaarde geldt dat verdachte een klinische behandeling volgt (volgens het forensisch behandelmodel). De bereidheid daartoe en medewerking daaraan lijkt broos te zijn, gelet op het beperkt ziekte-inzicht en omdat verdachte een afweging maakt waarbij hij een opsluiting lijkt te verkiezen boven het ondergaan van een behandeling. Om die reden zou ook een terbeschikkingstelling met voorwaarden geïndiceerd kunnen zijn, waarvoor aanvullend psychiatrisch onderzoek nodig is.
De psychiater [Naam 3] komt tot dezelfde diagnose als psycholoog [Naam 2] . Het staat volgens de psychiater vast dat deze stoornissen zich ten tijde van het plegen van het misdrijf hebben voorgedaan. Het ten laste gelegde kan daarom in (sterk) verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De psychiater komt ook tot dezelfde conclusie als de psycholoog voor wat betreft het recidiverisico dat hoog is. Een gecombineerde cognitief therapeutische behandeling van de schizofrenie met psychofarmaca lijkt geïndiceerd te zijn. Daarbij moet rekening gehouden worden met de cognitieve mogelijkheden van verdachte en bij hem op de voorgrond staande denkstoornissen, waarvan ook sprake lijkt te zijn wanneer de apert psychotische symptomen meer op de achtergrond staan. Het aanleren van vaardigheden om emoties en agressie te reguleren is belangrijk. Daarnaast moet behandeling gericht zijn op het voorkomen van een terugval in middelengebruik en dient met betrokkene gewerkt te worden aan het ontwikkelen van gezonde copingstrategieën. Tot slot moeten beschermende factoren worden verstevigd, zoals het betrekken van een beschermde woonvoorziening, financiële begeleiding, uitbreiden van het pro-sociale netwerk en het op termijn zoeken naar dagbesteding. De onderzoeker adviseert het traject vorm te geven in een forensisch klinische opname, bij voorkeur in een kliniek met brede kennis op het gebied van schizofrenie en verslavingsproblematiek. Het zou daarbij om een gemiddeld beveiligingsniveau moeten gaan met bij aanvang een gesloten setting. De psychiater adviseert om de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen, als de meest passende maatregel om voldoende vermindering van het recidiverisico te borgen. Dit gezien de ernst van het ten laste gelegde, het hoge recidiverisico en de problematiek die lange tijd bleef bestaan ondanks vele pogingen tot inzet van zowel klinische als ambulante behandeling. Verdachte toont zich hiervoor niet gemotiveerd en ook in het verleden lukte het hem niet om zich te voegen naar een voorwaardelijk kader.
De reclassering geeft aan dat verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, maar de ernst van de gebeurtenissen bagatelliseert en geen blijk geeft van enig probleeminzicht. Het recidivegevaar is hoog. Verdachte heeft sinds 2005 geen hulpverlening meer geaccepteerd en wordt gezien als een zorgwekkende zorgmijder. Na de uitleg over het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en een daarmee samenhangende langdurige klinische behandeling toont verdachte zich minder bereid om dit te accepteren. Hij heeft een eigen berekening gemaakt ten aanzien van de voorwaardelijke gevangenisstraf die moet worden ondergaan, indien de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd. Verdachte lijkt zich daaraan te willen vasthouden. Een klinische behandeling vindt verdachte niet noodzakelijk en wordt door de reclassering niet beschouwd als een doelstelling die met deze verdachte gerealiseerd kan worden. Er heeft tot op heden nog nooit een succesvolle behandeling plaatsgevonden door het voortdurend mijden van alle hulpverleningscontacten die eerder zijn aangeboden. Vooralsnog zijn er geen beschermende factoren aanwezig. Het advies luidt om geen terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Gelet op de inhoud van de rapportages en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling, dan wel een ziekelijke stoornis, van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist die maatregel.
Voor een terbeschikkingstelling onder voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat het de verwachting is dat verdachte de daaraan verbonden voorwaarden niet zal accepteren en geen medewerking zal willen verlenen. Verdachte heeft tot op heden nog niet eerder een succesvol hulpverleningstraject bij de reclassering kunnen afronden. De reclassering ziet ook zelf onvoldoende aanknopingspunten om een (klinisch) behandeltraject op te starten. In het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden moet de reclassering de regie kunnen voeren en een resocialisatietraject kunnen aanbieden dat kans van slagen heeft. Dit is volgens de rechtbank uitgesloten. Verdachte heeft ook zelf op zitting verklaard dat hij een klinische behandeling niet noodzakelijk vindt en niet wil meewerken aan reclasseringstoezicht. Tot slot blijkt ook uit het rapport van de psychiater dat de verpleging van overheidswege noodzakelijk is gelet op de ernst van de problematiek, het beheersbaar maken van het recidiverisico en omdat eerdere resocialisatiepogingen met behulp van het reclasseringskader onvoldoende effect hebben gesorteerd.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank overweegt hierbij dat de terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, naast het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, ook een gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de samenleving heeft gehad anderzijds. De rechtbank zal daarom ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (de twee messen) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot doodslag, waarbij hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij beide messen bij zich heeft gedragen ten tijde van het incident en één van die twee messen heeft gebruikt. De messen behoren verdachte toe en betreffen, naar het oordeel van de rechtbank, voorwerpen met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging (02/059496-20 en 02/199977-20)

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen, te weten een geldboete van € 100,- en een gevangenisstraf van vier maanden, die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van respectievelijk 21 juli 2020 en 26 november 2020 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden, zoals is bepaald in de zaken met parketnummer 02/059496-20 en 02/199977-20. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat het toewijzen van de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet als opportuun wordt beschouwd. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat de aard en ernst van het strafbare feit in onderhavig geval wezenlijk verschilt van de feiten waar de vorderingen tot tenuitvoerlegging betrekking op hebben. De rechtbank acht het verder van belang dat het behandeltraject van verdachte, in het kader van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zo snel mogelijk aangevangen kan worden. Indien de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, wordt de voortvarendheid van dat behandeltraject vertraagd. De vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen daarom worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één (1) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een mes (kenmerk G2380064)
* een mes (kenmerk G2380070)
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/059496-20 af;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/199977-20 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. A. Hello en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.