6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 september 2021 in Oudenbosch een poging heeft ondernomen om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn hoofd te steken. Dergelijke incidenten waarbij steekwapens worden gebruikt, in het openbaar, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Verdachte heeft met zijn handelen op volstrekt onbezonnen en ontoelaatbare wijze een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is puur toeval dat het slachtoffer deze aanval heeft overleefd en geen blijvend letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich na het incident echter totaal niet bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen medelijden heeft met het slachtoffer, hem geen excuses wil maken en dat hij het niet uitgesloten acht dat het opnieuw tot een gewelddadig treffen komt tussen hen. Ook heeft hij verklaard dat hij nog steeds boos is op de broer van [Slachtoffer] en dat deze nog straf verdient. Deze houding neemt de rechtbank verdachte, voor zover deze niet uit zijn psychische stoornis voortvloeit, zeer kwalijk en baart veel zorgen.
De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Daarnaast kan uit het Uittreksel Justitiële Documentatie worden afgeleid dat verdachte eerder voor een geweldsdelict en meermalen voor een bedreiging met geweld is veroordeeld. Verder is er over de persoon van verdachte door zowel een psycholoog, een psychiater als de reclassering gerapporteerd.
De psycholoog [Naam 2] heeft gediagnosticeerd dat verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de zin van schizofrenie en dat hij beperkte probleemoplossende vaardigheden heeft op het vlak van emotie- en agressieregulatie. Daarnaast is verdachte zwakbegaafd tot beneden gemiddeld intelligent. Voorts zijn stoornissen in alcohol- en cannabisgebruik vastgesteld die in een gereguleerde omgeving in remissie zijn. Van deze stoornissen is sprake geweest ten tijde van het plegen van onderhavig misdrijf. Het ten laste gelegde kan daarom in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De psycholoog adviseert om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij als bijzondere voorwaarde geldt dat verdachte een klinische behandeling volgt (volgens het forensisch behandelmodel). De bereidheid daartoe en medewerking daaraan lijkt broos te zijn, gelet op het beperkt ziekte-inzicht en omdat verdachte een afweging maakt waarbij hij een opsluiting lijkt te verkiezen boven het ondergaan van een behandeling. Om die reden zou ook een terbeschikkingstelling met voorwaarden geïndiceerd kunnen zijn, waarvoor aanvullend psychiatrisch onderzoek nodig is.
De psychiater [Naam 3] komt tot dezelfde diagnose als psycholoog [Naam 2] . Het staat volgens de psychiater vast dat deze stoornissen zich ten tijde van het plegen van het misdrijf hebben voorgedaan. Het ten laste gelegde kan daarom in (sterk) verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De psychiater komt ook tot dezelfde conclusie als de psycholoog voor wat betreft het recidiverisico dat hoog is. Een gecombineerde cognitief therapeutische behandeling van de schizofrenie met psychofarmaca lijkt geïndiceerd te zijn. Daarbij moet rekening gehouden worden met de cognitieve mogelijkheden van verdachte en bij hem op de voorgrond staande denkstoornissen, waarvan ook sprake lijkt te zijn wanneer de apert psychotische symptomen meer op de achtergrond staan. Het aanleren van vaardigheden om emoties en agressie te reguleren is belangrijk. Daarnaast moet behandeling gericht zijn op het voorkomen van een terugval in middelengebruik en dient met betrokkene gewerkt te worden aan het ontwikkelen van gezonde copingstrategieën. Tot slot moeten beschermende factoren worden verstevigd, zoals het betrekken van een beschermde woonvoorziening, financiële begeleiding, uitbreiden van het pro-sociale netwerk en het op termijn zoeken naar dagbesteding. De onderzoeker adviseert het traject vorm te geven in een forensisch klinische opname, bij voorkeur in een kliniek met brede kennis op het gebied van schizofrenie en verslavingsproblematiek. Het zou daarbij om een gemiddeld beveiligingsniveau moeten gaan met bij aanvang een gesloten setting. De psychiater adviseert om de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen, als de meest passende maatregel om voldoende vermindering van het recidiverisico te borgen. Dit gezien de ernst van het ten laste gelegde, het hoge recidiverisico en de problematiek die lange tijd bleef bestaan ondanks vele pogingen tot inzet van zowel klinische als ambulante behandeling. Verdachte toont zich hiervoor niet gemotiveerd en ook in het verleden lukte het hem niet om zich te voegen naar een voorwaardelijk kader.
De reclassering geeft aan dat verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, maar de ernst van de gebeurtenissen bagatelliseert en geen blijk geeft van enig probleeminzicht. Het recidivegevaar is hoog. Verdachte heeft sinds 2005 geen hulpverlening meer geaccepteerd en wordt gezien als een zorgwekkende zorgmijder. Na de uitleg over het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en een daarmee samenhangende langdurige klinische behandeling toont verdachte zich minder bereid om dit te accepteren. Hij heeft een eigen berekening gemaakt ten aanzien van de voorwaardelijke gevangenisstraf die moet worden ondergaan, indien de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd. Verdachte lijkt zich daaraan te willen vasthouden. Een klinische behandeling vindt verdachte niet noodzakelijk en wordt door de reclassering niet beschouwd als een doelstelling die met deze verdachte gerealiseerd kan worden. Er heeft tot op heden nog nooit een succesvolle behandeling plaatsgevonden door het voortdurend mijden van alle hulpverleningscontacten die eerder zijn aangeboden. Vooralsnog zijn er geen beschermende factoren aanwezig. Het advies luidt om geen terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Gelet op de inhoud van de rapportages en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling, dan wel een ziekelijke stoornis, van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist die maatregel.
Voor een terbeschikkingstelling onder voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat het de verwachting is dat verdachte de daaraan verbonden voorwaarden niet zal accepteren en geen medewerking zal willen verlenen. Verdachte heeft tot op heden nog niet eerder een succesvol hulpverleningstraject bij de reclassering kunnen afronden. De reclassering ziet ook zelf onvoldoende aanknopingspunten om een (klinisch) behandeltraject op te starten. In het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden moet de reclassering de regie kunnen voeren en een resocialisatietraject kunnen aanbieden dat kans van slagen heeft. Dit is volgens de rechtbank uitgesloten. Verdachte heeft ook zelf op zitting verklaard dat hij een klinische behandeling niet noodzakelijk vindt en niet wil meewerken aan reclasseringstoezicht. Tot slot blijkt ook uit het rapport van de psychiater dat de verpleging van overheidswege noodzakelijk is gelet op de ernst van de problematiek, het beheersbaar maken van het recidiverisico en omdat eerdere resocialisatiepogingen met behulp van het reclasseringskader onvoldoende effect hebben gesorteerd.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank overweegt hierbij dat de terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, naast het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, ook een gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de samenleving heeft gehad anderzijds. De rechtbank zal daarom ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar.