In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2022, gaat het om een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaats]. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 30 april 2020, waarin de waarde was vastgesteld op € 319.000. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 11 september 2020, waarna de belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de zitting op 10 juni 2022 hebben partijen een compromis bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde voor het jaar 2020 nu wordt vastgesteld op € 280.000. Tevens is afgesproken dat er een taxateur zal langskomen om de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2022 te beoordelen. De heffingsambtenaar heeft toegezegd om naast de taxatiewijzer ook te zoeken naar een transactie van een vergelijkbare onroerende zaak als extra onderbouwing.
De rechtbank heeft verder beslist dat de heffingsambtenaar de proceskosten van de belanghebbende, ter hoogte van € 160, en het griffierecht van € 48 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.