ECLI:NL:RBZWB:2022:3657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 19_5826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen na ongeval

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV inzake de weigering van een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, die als gevolg van een aanrijding op 1 juni 2017 arbeidsongeschikt is geraakt, heeft in 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 17,52%, dat later werd aangepast naar 24,45%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank constateert dat de medische beoordeling door het UWV niet voldoende gemotiveerd is, vooral omdat de verzekeringsartsen b&b de eiseres niet zelf hebben onderzocht. De rechtbank oordeelt dat de rapportages van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts meer gewicht moeten krijgen, omdat deze wel een lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en aanvullende beperkingen in de FML op te nemen. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5826 WIA

tussenuitspraak van 30 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is voor 23 uur per week werkzaam geweest als medewerker huishoudelijke zorg (7 uur) en gastvrijheid (16 uur). Voor dat werk is zij uitgevallen als gevolg van een aanrijding met een auto op 1 juni 2017 waarbij haar rechterschouder en linkerknie zijn beschadigd.
Op 26 februari 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 12 april 2019 heeft het UWV bepaald dat eiseres per 30 mei 2021 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat zij slechts 17,52% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 26 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV het besluit van 12 april 2019 ingetrokken, maar is om diezelfde reden geweigerd per 30 mei 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage wel gewijzigd van 17,52% naar 24,45%. Eiseres heeft hier beroep tegen ingesteld.
Op 14 juli 2020 heeft eiseres een expertiserapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van [naam bedrijf 1] Verzekeringsgeneeskundige Expertise overgelegd. Het UWV heeft op basis van dat rapport de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres gewijzigd vastgesteld op 28,12%. Daarmee heeft eiseres volgens het UWV echter nog altijd geen recht op een WIA-uitkering per 30 mei 2019.
2. In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd per 30 mei 2019 een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen.

Wettelijk kader

3. Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

Medische beoordeling

4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b stelt dat de schade aan de dominante rechterschouder van eiseres door het ongeval fors is. Er is een pseudoparese, zo blijkt uit het rapport van 20 juni 2019 van orthopeed [naam orthopeed] van het DC Expertisecentrum. De primaire arts heeft de beperkingen voor de rechterschouder goed in Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen, waarbij terecht beperkingen zijn aangenomen op verschillende items conform de richtlijn schouderklachten. Eiseres moet worden beschouwd als sterk beperkt voor schouderbelastend werk. Ook voor wat betreft de linkerknie heeft de primaire arts de juiste diagnose gesteld. Er is sprake van fors meniscusletsel: er zijn twee forse rupturen en er is letsel aan de voorste kruisband. De linkerknie blijft instabiel. Gelet op het functieverlies zijn adequate beperkingen opgenomen in de FML. Er is echter geen beperking gegeven op knielen. Gezien het letsel en de observatie van [naam orthopeed] (knielen is onmogelijk) neemt de verzekeringsarts b&b daarom een aanvullende beperking op dat item aan. Voor het overige geeft de rapportage van Willems geen nieuwe inzichten. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn door de verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 23 september 2019.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende beperkingen zijn geduid met betrekking tot haar schouder. Voorwaartse bewegingen zijn niet mogelijk. Haar schouder is onbruikbaar. Er is volgens eiseres een discrepantie tussen de door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen en de medische beoordeling door de primaire arts en verzekeringsarts b&b. In aanvulling hierop heeft eiseres een door [naam orthopeed] opgestelde beperkingenlijst overgelegd. Deze is niet in lijn met de door de verzekeringsarts b&b aangenomen beperkingen.
4.3
In een rapportage van 28 mei 2020 stelt een verzekeringsarts b&b in reactie op wat eiseres heeft aangevoerd dat de beperkingenlijst van [naam orthopeed] niet te vergelijken is met een FML, omdat hij geen onderscheid maakt tussen links en rechts en een andere schaalverdeling kent. De lijst is gebruikt met het doel dat [naam orthopeed] heeft, namelijk een expertise, met name voor de schadeletselzaak. Dat is een ander doel dan de FML heeft. In de eerdere rapportage is de conclusie van [naam orthopeed] wel meegenomen, dit geeft dan ook geen aanleiding om het standpunt te wijzigen.
4.4
Op 14 juli 2020 heeft eiseres een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] overgelegd. Zij stelt eveneens dat de beperkingenlijst van [naam orthopeed] niet als basis kan dienen voor het invullen van de FML, omdat de daarbij behorende definities en normaalwaarden, alsook de betekenis van de kwalificaties licht, matig en sterk, niet bekend zijn en niet overeenkomen met de CBBS definities. Wel acht zij eiseres op basis van het rapport van [naam orthopeed] op de datum in geding meer beperkt dan aangenomen is in de FML. Zij stelt dat aanvullende beperkingen aan de orde zijn op de items 4.6.1 (werken met toetsenbord en muis), 4.8.1 (reiken), 4.9.1 (frequent reiken), 4.14.1 (tillen of dragen), 4.18.0 (lopen), 4.19.1 (lopen tijdens het werk), 4.20.1 (trappenlopen) en 5.7.1 (boven schouderhoogte actief zijn).
4.5
In een rapportage van 21 juli 2020 stelt de verzekeringsarts b&b dat [naam verzekeringsarts 1] op grondige en inzichtelijke wijze de expertise van [naam orthopeed] heeft ‘vertaald’ in een FML. De verzekeringsarts b&b kan zich daar volledig in vinden. Haar FML is daarom door de verzekeringsarts b&b integraal overgenomen in een FML van 21 juli 2020.
4.6
Vervolgens heeft eiseres een rapport van 26 augustus 2021 van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van [naam bedrijf 2] overgelegd met een bijbehorende FML van 21 juni 2021. [naam verzekeringsarts 2] heeft dossierstudie verricht en een huisbezoek afgelegd op 25 mei 2021. Op 18 juni 2021 is er ook telefonisch contact met eiseres geweest. [naam verzekeringsarts 2] stelt dat de datum in geding 30 mei 2019 betreft, maar dat de medische situatie sindsdien niet wezenlijk is veranderd en ook de anamnese nagenoeg identiek is aan die uit eerdere beoordeling, zodat zij de huidige gegevens toepasbaar acht op de datum in geding. Zij stelt dat de grootste belemmeringen van eiseres voortkomen uit het letsel aan de rechterschouder. Er was sprake van een volledige ruptuur van pezen. Om stabiliteit van de schouder te waarborgen, gaan de nog bruikbare spieren dit compenseren. Dit gaat ten koste van de mobiliteit, met als gevolg een verslechtering in de schouderfunctie. Er is duidelijk sprake van atrofie: een afname van de spiermassa van spieren die aan de gescheurde pezen vastzitten. Er is ook sprake van een pseudoparese - dit is in lijn met de beschikbare medische informatie en eigen lichamelijk onderzoek. Het is dan ook aannemelijk dat hierdoor forse beperkingen bestaan in het gebruik van de rechterschouder. De rechterarm is hierdoor niet volledig afunctioneel maar wel fors beperkt. Vervolgens beschrijft [naam verzekeringsarts 2] tot welke beperkingen in de FML dit volgens haar moet leiden. Verder constateert [naam verzekeringsarts 2] dat er sprake is geweest van een status na voorste kruisbandruptuur en meniscuslaesie. Bij eigen lichamelijk onderzoek is de beweeglijkheid en kracht in het rechterbeen echter niet beperkt. Er is wel sprake van lichte instabiliteit en hurken is ook met vasthouden niet mogelijk. [naam verzekeringsarts 2] beschrijft ook tot welke beperkingen in de FML dit volgens haar moet leiden.
4.7
In een rapportage van 2 december 2021 stelt een verzekeringsarts b&b in reactie op het rapport van [naam verzekeringsarts 2] dat niet meer goed is na te gaan of de beperkingen door haar bij lichamelijk onderzoek worden aangetroffen ook bestonden na het ongeluk of per einde wachttijd. Het is duidelijk dat er toen pezen zijn afgescheurd en dat deze de schouder afunctioneel heeft gemaakt. Dat was echter al vastgesteld door [naam orthopeed] in de schadezaak en door [naam verzekeringsarts 1] in beroep. Er zou nu ook sprake zijn van krachtsverlies in de rechterhand, maar dat is niet genoemd door de primaire arts en ook niet door [naam orthopeed] of [naam verzekeringsarts 1] . Het is niet plausibel dat bij een scheur in de schouder krachtsverlies optreedt in de rechterhand, wel dat er krachtsverlies optreedt in de spieren door het niet meer gebruiken van de schouder. Het is dus goed mogelijk dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] nu meer beperkingen vindt dan op de datum in geding aanwezig waren.
4.8
In de reactie hierop heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] in een rapport van 9 maart 2022 gesteld dat de hele procedure is gestart omdat eiseres van mening is dat de gegevens van [naam orthopeed] onjuist zijn geïnterpreteerd en niet goed zijn verwerkt in de FML. [naam verzekeringsarts 2] heeft uitgebreid lichamelijk onderzoek gedaan, waarbij zij tot eenzelfde conclusie is gekomen als [naam orthopeed] . In het rapport staat ook dat eiseres zelf aangeeft dat ze geen krachtsverlies in haar handen heeft en [naam verzekeringsarts 2] beschrijft zelf ook dat de kracht in de handen niet gestoord is. Wel is opgemerkt dat de kracht met rechts fors beperkt is als de arm verder van het lichaam wordt afgebracht. Dit is in lijn met de conclusie van [naam orthopeed] , die stelt dat de abductiekracht in de arm 0 kg is. Ook de atrofie wordt in 2019 al uitgebreid door de orthopeed beschreven. Er is dus geen sprake van een veranderde medische situatie ten opzichte van de datum in geding. Bovendien wordt in geen enkel medisch stuk nadien een verslechtering beschreven.
4.9
In zijn rapportage van 21 maart 2022 stelt de verzekeringsarts b&b dat als het rapport van [naam verzekeringsarts 2] slechts een andere interpretatie van het rapport van [naam orthopeed] betreft, hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de interpretatie van de primaire arts, van [naam verzekeringsarts 1] , en die van hemzelf. Een andere, juridisch gevraagde, interpretatie van eerder vastgestelde feiten is volgens hem geen reden om de FML te wijzigen.
Beoordeling
5.1
De rechtbank constateert dat eiseres ten tijde van de primaire beoordeling is gezien door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. De rapportage van deze arts is wel getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, zodat daarmee is voldaan aan de eisen die door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden gesteld. De primaire arts heeft zijn conclusies over de beperkingen van eiseres vertaald in een FML. In deze procedure is vervolgens eerst door een verzekeringsarts b&b en daarna door [naam verzekeringsarts 1] beoordeeld of deze conclusies stand kunnen houden. Zowel de verzekeringsarts b&b als [naam verzekeringsarts 1] hebben eiseres echter nooit gezien of lichamelijk onderzocht. Zij hebben hun oordelen (mede) gebaseerd op het rapport van [naam orthopeed] van 20 juni 2019.
5.2
Eiseres heeft aanleiding gezien om Joemai als tweede deskundige in te schakelen. [naam verzekeringsarts 2] heeft eiseres wel lichamelijk onderzocht. Zij heeft vastgesteld dat de klachten van eiseres sinds zij gezien is door [naam orthopeed] op 13 mei 2019 niet zijn gewijzigd. Haar bevindingen gelden dus ook ten aanzien van de aan te nemen beperkingen op de datum in geding. Dit is door het UWV niet betwist.
[naam verzekeringsarts 2] heeft een FML opgesteld die op diverse punten afwijkt van de FML van de verzekeringsarts b&b van 21 juli 2020. Het betreft zwaardere beperkingen en/of aanvullende toelichtingen bij de reeds aangenomen beperkingen op de items 2.4 (schrijven), 3.5 (beschermende middelen), 3.8 (trillingsbelasting), 3.9 (overige beperkingen), 4.3 (hand- en vingergebruik), 4.6 (werken met toetsenbord en muis), 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm), 4.8 (reiken), 4.9 (frequent reiken tijdens het werk), 4.13 (duwen of trekken), 4.14 (tillen of dragen), 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk), 4.18 (lopen), 4.19 (lopen tijdens het werk), 4.20 (trappenlopen), 4.22 (knielen of hurken), 5.3 (staan), 5.4 (staan tijdens het werk) en 5.9 (afwisseling van houding).
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat Joemai aanvullend heeft opgetekend dat de beperkingen van eiseres niet eenvoudig in een FML te vatten zijn. Zo is het niet mogelijk om in de FML eenduidige beperkingen op te nemen als sprake is van volledig krachtsverlies bij abductie van de arm van meer dan 10 centimeter, wat volgens [naam orthopeed] en de bevindingen van [naam verzekeringsarts 2] bij eiseres aan de orde is. De enige mogelijkheid is om dit uitgebreid toe te lichten in de FML, aangezien dit van invloed kan zijn op de mogelijkheden tot het uitoefenen van geduide functies. Niet gesteld wordt dat de FML van de verzekeringsarts b&b van 21 juli 2020 onjuist is, wel dat daarin onvoldoende maatwerk voor de specifieke beperkingen van eiseres is betracht.
5.3
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts b&b niet inhoudelijk op de door [naam verzekeringsarts 2] voorgestelde wijzigingen in de FML is ingegaan. Hij stelt slechts dat de enkele afwijkende interpretatie van het rapport van [naam orthopeed] geen aanleiding vormt om de FML te wijzigen. Daarmee is onvoldoende gemotiveerd waarom [naam verzekeringsarts 2] niet wordt gevolgd, te meer nu zij eiseres lichamelijk heeft onderzocht en onbetwist heeft gesteld dat de klachten en beperkingen van eiseres sinds het onderzoek van [naam orthopeed] niet zijn gewijzigd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog te beoordelen of er aanvullende beperkingen op de onder 5.2 genoemde items moeten worden opgenomen in de FML vanwege de afunctionele rechterschouder van eiseres. Deze beperkingen dienen te worden vastgesteld op de door het CBBS voorgeschreven wijze. Het UWV dient hierbij mee te nemen dat sprake is van volledig krachtsverlies bij abductie van de rechterarm van meer dan 10 centimeter. Indien dit tot wijzigingen in de FML leidt, dan dient een arbeidsdeskundige b&b te beoordelen of de geduide functies daarmee nog altijd passend worden geacht. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 6 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.