ECLI:NL:RBZWB:2022:3629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2776 VV PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende rijbewijs ongeldigverklaring

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 9 mei 2022, waarbij zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard vanwege alcoholmisbruik. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 14 juni 2022 heeft het CBR het bezwaar gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen, waarbij het CBR ook de proceskosten voor de bezwaarprocedure heeft toegewezen. Verzoeker trok vervolgens het verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg de voorzieningenrechter om het CBR te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt in verband met dit verzoek.

De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overwoog dat het CBR aan verzoeker tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het CBR te veroordelen in de proceskosten. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 759,-, en het CBR werd ook opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 1 juli 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2776 WVW VV
uitspraak van 1 juli 2022 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. van ’t Hoff,
en

de directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 mei 2022 (bestreden besluit) van het CBR waarbij het CBR eisers rijbewijs vanaf 16 mei 2022 ongeldig heeft verklaard omdat verzoeker wegens de diagnose alcoholmisbruik niet geschikt zou zijn om te rijden. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 heeft het CBR het bezwaar gegrond verklaard, en het bestreden besluit herroepen, onder toekenning van de proceskosten voor de bezwaarprocedure.
Vervolgens heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het CBR te veroordelen in de proceskosten in verband met het verzoek om voorlopige voorziening. Het CBR heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren en medegedeeld in te stemmen met het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 dat het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het CBR te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten in verband met het verzoek om voorlopige voorziening.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
3. Nu het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het CBR op te dragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-;
- draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 1 juli 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.