ECLI:NL:RBZWB:2022:36

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 19_4189 en 19_4190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over exploitatievergunningen voor horeca en terrassen

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de exploitatievergunningen van horecaondernemingen in de gemeente Sluis. De zaak betreft twee eiseressen, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], en de burgemeester van de gemeente Sluis als verweerder. De rechtbank heeft de procedure behandeld naar aanleiding van een besluit van de burgemeester van 21 juni 2019, waarin het bezwaar van [naam betrokkenen 3] tegen een eerder besluit deels gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uitvoerig besproken, waarbij de focus lag op de wijziging van de exploitatievergunningen en de aan de vergunningen verbonden voorschriften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester in zijn besluiten niet altijd de juiste motivering heeft gegeven, met name ten aanzien van de verlening van de vergunning voor bepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de vergunning voor onbepaalde tijd had moeten verlenen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van [naam betrokkenen 1] tot een totaalbedrag van € 2.059,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/4189 HOREC en BRE 19/4190 HOREC

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres 1] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.M. Breukers,

[naam eiseres 2] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
en

de burgemeester van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2017, verzonden op 29 augustus 2017 (primaire besluit) heeft de burgemeester – voor zover hier relevant – de exploitatievergunning van [naam eiseres 2] gewijzigd door de voorschriften te schrappen en de tenaamstelling te wijzigen naar [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] (hierna: [naam betrokkenen 1] ), een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1] verleend en een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd aan [naam bedrijf] (hierna: [naam betrokkenen 3] ) verleend.
In het besluit van 21 juni 2019 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van [naam betrokkenen 3] tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard, de vergunning van [naam betrokkenen 1] voor bepaalde tijd verleend en het bezwaar van [naam betrokkenen 1] ongegrond verklaard.
[naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 1] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 november 2021.
Hierbij waren namens eiseres [naam eiseres 1] aanwezig: [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 4] , en de gemachtigde van eiseres. Via een Skype-verbinding waren namens [naam eiseres 2] aanwezig: [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] , en de gemachtigde van eiseres. Namens de burgemeester was aanwezig: [naam vertegenwoordiger]

Overwegingen

Feiten
1. [naam eiseres 1] is eigenaar van het pand aan het [adres 1] te [plaatsnaam] . [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 4] exploiteren in dit pand de winkel in kleding, accessoires en cadeauartikelen ‘ [naam bedrijf] ’. [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] exploiteren het pannenkoekenhuis ‘ [naam eiseres 2] ’ aan het [adres 2] in [plaatsnaam] . De panden grenzen met een binnenwaartse hoek aan elkaar.
[naam betrokkenen 1] heeft op 6 november 2014 een exploitatievergunning aangevraagd voor het pannenkoekenrestaurant en twee terrassen; één van 32 m² direct voor het restaurant (terras 1) en één van 22 m² aan de overzijde van de zogenoemde looplijn van het plein (terras 2).
Bij besluit van 30 maart 2015 heeft de burgemeester een exploitatievergunning verleend voor het pannenkoekenrestaurant, terras 1 met een omvang van 23 m² en terras 2 met een omvang van 21 m². Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden.
[naam betrokkenen 3] heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning.
[naam betrokkenen 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de omvang van de terrassen en de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Het gaat daarbij om het voorschrift dat het terrasmeubilair dagelijks moet worden verwijderd en het voorschrift dat de parasols niet meer dan 50% van de oppervlakte van het terras mogen beslaan. Ook kan zij zich niet vinden in de tijdelijke duur van de vergunning voor terras 2.
Bij besluit van 27 juli 2015 heeft de burgemeester het besluit van 30 maart 2015 gedeeltelijk herroepen door te bepalen dat de vergunning voor terras 2 verleend wordt tot en met
31 december 2015 in plaats van voor onbeperkte duur. Tevens is vermeld dat onder gelijkblijvende omstandigheden de vergunning voor het terras tweejaarlijks opnieuw wordt toegekend.
[naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 3] hebben beroep ingesteld. Op 18 april 2016 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. [naam betrokkenen 1] heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraak van
19 april 2017 bepaald dat het besluit moet worden vernietigd voor zover het ziet op de aan de vergunning verbonden voorschriften voor de terrassen, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom het meubilair dagelijks moet worden opgestapeld en de parasols niet meer dan 50% van de terrasoppervlakte mogen beslaan, en de burgemeester opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij het primaire besluit van 29 augustus 2017 heeft de burgemeester – voor zover hier relevant – (1) de exploitatievergunning van [naam betrokkenen 1] gewijzigd (door het schrappen van de door de AbRS vernietigde voorschriften en het wijzigen van de tenaamstelling), (2) een exploitatievergunning openbare inrichting (met inbegrip van terras 2 van ongeveer 29 m²) voor onbepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1] verleend en (3) een exploitatievergunning openbare inrichting (met inbegrip van terras van ongeveer 30 m²) voor onbepaalde tijd aan [naam betrokkenen 3] verleend.
In de beslissing op bezwaar van 6 april 2018 is het bezwaar van [naam betrokkenen 1] tegen de aan [naam betrokkenen 3] verleende exploitatievergunning gegrond verklaard en de vergunning alsnog geweigerd. Tegen dit besluit heeft [naam betrokkenen 3] beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2019 is het beroep gegrond verklaard en is besluitonderdeel 3 van het primaire besluit herroepen. Aan de burgemeester is opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
[naam betrokkenen 1] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De AbRS heeft op 25 maart 2020 uitspraak gedaan.
Op 30 april 2019 heeft de burgemeester opnieuw op de bezwaren van de aan [naam betrokkenen 3] verleende exploitatievergunning beslist. Dit besluit maakte van rechtswege onderdeel uit van de procedure bij de AbRS. Er moet opnieuw op alle bezwaren worden beslist.
Bij het bestreden besluit van 21 juni 2019 heeft de burgemeester het bezwaar van [naam betrokkenen 3] tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard, te weten ten aanzien van het verlenen van de vergunning voor onbepaalde tijd, en het bezwaar van [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 1] ongegrond verklaard ten aanzien van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Bij het besluit van 19 juni 2020 heeft de burgemeester een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend aan [naam betrokkenen 3] , voor ondersteunende horeca-activiteiten met inbegrip van een terras van 30 m². Tegen dit besluit hebben [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 1] beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 december 2020 heeft de burgemeester, naar aanleiding van het verzoek daartoe, geweigerd om de vergunning van [naam betrokkenen 1] van bepaalde tijd om te zetten naar onbepaalde tijd.
Op 1 september 2021 heeft de AbRS uitspraak gedaan. De AbRS heeft het besluit van de burgemeester van 19 juni 2020 vanwege een motiveringsgebrek vernietigd. De rechtsgevolgen zijn in stand gelaten, omdat de burgemeester naar het oordeel van de AbRS in redelijkheid voor de gekozen verdeling van de beschikbare ruimte heeft kunnen kiezen.
Standpunten van partijen
2.1
[naam betrokkenen 3] voert aan dat de diagonale lijn in de hoeksituatie niet voor een rechtvaardige verdeling van de beschikbare ruimte zorgt. Het is [naam betrokkenen 3] niet duidelijk waarom [naam betrokkenen 1] een groter terras vergund krijgt (van 21 m² naar 29 m²) dat is gelegen buiten haar eigen pandbreedte en binnen de pandbreedte van [naam betrokkenen 3] , in strijd met het Terrassenbeleid. Nu de vergunning voor bepaalde tijd is verleend, namelijk tot uitspraak is gedaan door de AbRS, is deze volgens [naam betrokkenen 3] op de uitspraakdatum van 1 september 2021 van rechtswege komen te vervallen. Verder is [naam betrokkenen 3] van mening dat het in het kader van de belangenafweging redelijk is om terrasvoorschriften aan de vergunning te verbinden, inhoudend dat het terrasmeubilair buiten openingstijden wordt weggehaald en de omvang van de parasols tijdens openingstijden wordt beperkt. Ten slotte is [naam betrokkenen 3] van mening dat de [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] met ingang van 1 januari 2017 niet over een rechtmatige exploitatievergunning beschikt, omdat de aanvraag is gedaan door een andere juridische entiteit, namelijk de eenmanszaak [naam betrokkenen 1] .
2.2
[naam betrokkenen 1] stelt zich, onder verwijzing naar de finale geschilbeslechting van de AbRS, op het standpunt dat de burgemeester de ruimte zo heeft mogen verdelen. De aan de vergunning verbonden (opruim)voorschriften worden door [naam betrokkenen 1] ter discussie gesteld. Deze voorschriften zijn door de AbRS vernietigd en door de burgemeester geschrapt. De burgemeester kan dan volgens [naam betrokkenen 1] niet opnieuw soortgelijke opruimvoorschriften aan de vergunning verbinden. Verder is [naam betrokkenen 1] van mening dat de vergunning per datum uitspraak van de AbRS vanzelfsprekend is omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd, nu daaraan niets meer in de weg staat. Het besluit van de burgemeester van 18 december 2020 moet volgens [naam betrokkenen 1] op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden meegenomen in deze procedure. Ook stelt [naam betrokkenen 1] dat haar een te lage vergoeding voor proceskosten in de bezwaarprocedure is toegekend.
2.3
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij, gezien de uitspraak van de AbRS van 1 september 2021, in redelijkheid de vergunning voor terras 2 heeft kunnen verlenen aan [naam betrokkenen 1] . Hij is dan ook voornemens de vergunning voor onbepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1] te verlenen en een aanvraag van [naam betrokkenen 3] voor dat terras af te wijzen. In afwachting van de uitspraak in deze procedure mag terras 2 door [naam betrokkenen 1] worden geëxploiteerd overeenkomstig de vergunningvoorschriften. Verder stelt de burgemeester zich op het standpunt dat de (geringe) uitbreiding van het terras van 21 m
²naar 29 m
²mogelijk is, omdat er voldoende ruimte is zonder de belangen van [naam betrokkenen 3] te schaden.
Omvang geschil
3. De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de vraag of het beroep in deze zaak zich op grond van artikel 6:19 van de Awb tevens uitstrekt over het besluit van de burgemeester van 18 december 2020. Verder staat in deze procedure de aan [naam betrokkenen 1] verleende exploitatievergunning ter discussie. In het bijzonder gaat het daarbij om het deel van de vergunning dat ziet op het looplijnterras (terras 2). Aan de rechtbank liggen de vragen voor door wie dit terras gebruikt mag worden, of de omvang van dit terras redelijk is en of de burgemeester in redelijkheid voorschriften aan de vergunning heeft kunnen verbinden. Daarnaast zijn aan de orde de vragen of de tenaamstelling van de vergunning juist is en of de vergunning voor onbepaalde of bepaalde tijd geldt.
Wettelijk kader
4.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Sluis (APV)
Op grond van artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 1:4, eerste lid, van de APV kunnen aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van de APV geldt de vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 6:19 Awb
5.1
[naam betrokkenen 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van de burgemeester van
18 december 2020 op grond van artikel 6:19 van de Awb in deze procedure moet worden meegenomen.
Op 13 oktober 2020 heeft [naam betrokkenen 1] de burgemeester verzocht om het bestreden besluit te wijzigen en de vergunning voor bepaalde tijd om te zetten in een vergunning voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 18 december 2020 heeft de burgemeester dat verzoek afgewezen. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat tegen het bestreden besluit reeds beroep is ingesteld en dat hij geen aanleiding ziet om dat besluit (deels) te herroepen.
Op grond van artikel 6:19 van de Awb kan een bezwaar of beroep zich tevens uitstrekken over een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Een besluit op een nieuwe aanvraag tot herziening, verlenging of vervanging van het bestreden besluit is geen besluit in de zin van 6:19 van de Awb. Het bestuursorgaan komt dan immers niet terug van een eerder genomen besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval ook geen sprake van een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van bestreden besluit. De burgemeester is niet teruggekomen van een eerder genomen besluit maar heeft een besluit genomen op een nieuwe aanvraag. Dit besluit is dan ook geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb en wordt niet meegenomen in deze procedure.
Terras 2
5.2
De AbRS heeft op 1 september 2021 uitspraak gedaan naar aanleiding van een door [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 1] ingesteld hoger beroep tegen het besluit van de burgemeester van
19 juni 2020. Bij dit besluit is aan [naam betrokkenen 3] een exploitatievergunning verleend voor ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel met inbegrip van een terras van 30 m². Op verzoek van partijen heeft de AbRS het geschil in die zaak finaal beslecht. De beroepen zijn gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen zijn in stand gelaten. Dit betekent dat [naam betrokkenen 3] beschikt over een definitieve exploitatievergunning voor een terras van 30 m². Die vergunning staat in deze procedure niet ter discussie.
De AbRS is ook ingegaan op de vergunning die aan [naam betrokkenen 1] is verleend. De totale oppervlakte van de aan [naam betrokkenen 1] vergunde terrassen 1 en 2 beslaat 52 m². Naar het oordeel van de AbRS heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen kiezen voor deze verdeling van de terrassen. Daarbij heeft de AbRS overwogen dat [naam betrokkenen 3] en [naam betrokkenen 1] verschillende ondernemingen exploiteren en het redelijk is dat [naam betrokkenen 1] als horecaonderneming een beduidend groter terras mag exploiteren dan [naam betrokkenen 3] , die een winkel heeft met daaraan ondergeschikte horeca-activiteiten. De locatie en vorm van het terras van [naam betrokkenen 3] wordt redelijk geacht. Het terras sluit bovendien overeenkomstig een van de uitgangspunten van het Terrassenbeleid, direct aan op de voorgevel van het pand van [naam betrokkenen 3] . Verder is in het verleden de omvang van het terras voor de gevel van [naam betrokkenen 1] beperkt om tegemoet te komen aan het bezwaar van [naam betrokkenen 3] dat haar winkel zichtbaar moest zijn. De burgemeester mocht er voor kiezen om het terras aan de overzijde van de looplijn te vergunnen aan [naam betrokkenen 1] . Gezien de specifieke ligging van dit terras en de haakse hoek waarin de panden ten opzichte van elkaar zijn gelegen, valt niet in te zien dat sprake is van strijd met het Terrassenbeleid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning voor terras 2 met een omvang van 29 m² aan [naam betrokkenen 1] heeft verleend. De beroepsgrond van [naam betrokkenen 3] treft geen doel.
Voorschriften
5.3
Aan de vergunning van [naam betrokkenen 1] zijn voorschriften verbonden. [naam betrokkenen 1] is het met name niet eens met de zogenaamde opruimvoorschriften. Deze voorschriften houden in dat het terrasmeubilair buiten de openstelling van het terras inpandig moet worden opgeslagen of althans zodanig dat men het terras niet meer kan gebruiken. Wanneer inpandig opslaan niet mogelijk is, mag het terrasmeubilair gestapeld en/of gezekerd worden opgeslagen binnen het aangewezen terrasoppervlak met inachtneming van de vrijlating van vluchtroutes, brandkranen, e.d.
Een exploitatievergunning is veelal vereist op plekken waar de openbare orde in het geding is. De gemeente wil voorkomen dat overlast ontstaat door vergunningen te verlenen die moeten worden nageleefd door de houders ervan. Op grond van artikel 1:4, eerste lid, van de APV kan de burgemeester voorschriften aan de vergunning verbinden, indien deze voorschriften ten dienste staan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake en de rechtbank ziet dan ook niet in waarom de voorschriften niet gesteld zouden kunnen worden. De opruimvoorschriften staan immers in direct verband met het doel, het exploiteren van een horecaonderneming met terras, waarvoor de vergunning is verleend. De burgemeester heeft in redelijkheid de opruimvoorschriften aan de vergunning kunnen verbinden. De beroepsgrond treft geen doel.
Tenaamstelling van de vergunning
5.4
Volgens [naam betrokkenen 3] beschikt [naam betrokkenen 1] niet over een rechtmatige vergunning, omdat deze verleend is aan de [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] , terwijl de aanvraag is gedaan door de eenmanszaak [naam betrokkenen 1] .
[naam betrokkenen 1] beschikte over een vergunning op haar eigen naam. Vanaf 1 januari 2017 drijft zij de onderneming in de rechtsvorm van een VOF met haar echtgenoot [naam betrokkenen 2] . Zij heeft de burgemeester verzocht de tenaamstelling dienovereenkomstig te wijzigen. Daartoe heeft zij op 23 december 2016 een brief gestuurd naar de gemeente om kenbaar te maken dat de eenmanszaak zou worden omgezet in een VOF. De burgemeester heeft het niet nodig gevonden dat [naam betrokkenen 1] een nieuwe aanvraag zou indienen. Wel hebben [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] op verzoek van de gemeente een aantal formulieren ingevuld en teruggestuurd. De burgemeester heeft eerst een ontwerpbesluit genomen waarop een zienswijze kon worden ingediend, en de tenaamstelling van de vergunning bij het primaire besluit gewijzigd.
De rechtbank is van oordeel dat er geen onduidelijkheid bestaat over de hoedanigheid van de aanvragers, het gaat immers om de oorspronkelijke aanvraagster en haar echtgenoot. De gewijzigde tenaamstelling kan niet tot verwarring leiden ten aanzien van de vraag tegen wie handhavend moet worden opgetreden ingeval sprake is van een overtreding. Deze beroepsgrond kan de rechtmatigheid van de vergunning dan ook niet aantasten en is daarmee ongegrond.
Onbepaalde of bepaalde tijd
5.5
Op grond van artikel 1:7, eerste lid, van de APV wordt een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd verleend. De burgemeester heeft beoordelingsruimte en kan hiervan afwijken, maar in dat geval geldt een verzwaarde motiveringsplicht. Op de zitting heeft de burgemeester toegelicht dat in de praktijk ook het uitgangspunt is dat vergunningen voor onbepaalde tijd worden verleend. In deze specifieke casus heeft de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verleend, omdat partijen in een conflictsituatie verkeren en er gerechtelijke procedures lopen waarvan de uitkomst onzeker is. Pas als er duidelijkheid is, zal de burgemeester een definitieve keuze maken.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering die de burgemeester hanteert om af te wijken van de hoofdregel van artikel 1:7 van de APV, onvoldoende draagkrachtig is. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de verlening van de vergunning voor bepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1] , op grond van het motiveringsgebrek niet in stand kan blijven en wordt vernietigd. Nu de burgemeester beoordelingsruimte heeft en het aan hem is om een afweging te maken van de betrokken belangen, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
Kosten van bezwaar
5.6
[naam betrokkenen 1] heeft aangevoerd dat de burgemeester aan haar een te lage vergoeding van kosten in de bezwaarprocedure heeft toegekend. Er hebben immers twee hoorzittingen plaatsgevonden, terwijl er vergoeding voor één hoorzitting is toegekend. Daarnaast heeft [naam betrokkenen 1] veel meer stukken in het kader van het bezwaarschrift ingediend dan alleen het bezwaarschrift van 9 oktober 2017.
Aangezien er in het kader van de bezwaarprocedure twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, op 7 februari 2018 en 17 april 2019, terwijl er vergoeding is toegekend voor één hoorzitting, is de rechtbank van oordeel dat [naam betrokkenen 1] alsnog een vergoeding toekomt van € 541,- (tarief 2022). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor het indienen van aanvullende stukken.
Conclusie
6.1
Het beroep van [naam betrokkenen 3] is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
6.2
Het beroep van [naam betrokkenen 1] is ongegrond ten aanzien van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
Het beroep van [naam betrokkenen 1] is gegrond ten aanzien van de verlening van de vergunning voor bepaalde tijd aan [naam betrokkenen 1] / [naam eiseres 2] . De rechtbank vernietigt ten aanzien van dat aspect het bestreden besluit. De burgemeester zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na deze uitspraak.
6.3
Omdat de rechtbank het beroep van [naam betrokkenen 1] gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Dit bedrag is op € 0,-gezet zodat er feitelijk niks hoeft te worden vergoed.
6.4
De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door [naam betrokkenen 1] gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast dient de burgemeester de kosten van € 541,- te vergoeden die [naam betrokkenen 1] heeft gemaakt in het kader van de bezwaarprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [naam betrokkenen 3] ongegrond;
  • verklaart het beroep van [naam betrokkenen 1] gegrond, voor zover het gaat om de vergunningverlening voor bepaalde tijd;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • draagt de burgemeester op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van [naam betrokkenen 1] tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.