ECLI:NL:RBZWB:2022:3591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
02-294818-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met recidive en gebruik van verdichtsels

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting in vereniging met een medeverdachte. De zaak betreft een periode van 18 februari 2020 tot en met 1 september 2020, waarin de verdachte samen met een ander een benadeelde partij heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 16.865,02. De verdachte deed zich voor als iemand die recht had op een groot geldbedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollars, dat vrijgegeven zou worden mits bepaalde kosten betaald werden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels en dat de benadeelde partij onder invloed van deze onjuiste voorstelling van zaken tot afgifte van geld is overgegaan. De rechtbank achtte de verdachte volledig toerekeningsvatbaar, ondanks zijn ondercuratelestelling en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 maanden geëist, wat de rechtbank ook oplegde, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/294818-20
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1940 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 18 februari 2020 tot en met 1 september 2020 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan oplichting.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Verdachte heeft verklaard dat er een fonds was op zijn naam met daarin een bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollars. De officier van justitie acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Zij verwijst naar de vonnissen die zijn gewezen in 2017 en 2018 waar sprake was van dezelfde modus operandi als bij dit feit. Ook daar zou verdachte aanspraak hebben op grote sommen Amerikaanse dollars op buitenlandse rekeningen. De officier van justitie gaat ervan uit dat dit geld er helemaal niet is geweest wat maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan wijst de officier van justitie op het feit dat het geld uit het fonds er nooit is gekomen en dat [benadeelde partij] is bewogen tot afgifte van geld. Dat niet vast staat waar dat geld is gebleven staat niet in de weg voor een bewezenverklaring van oplichting. Verdachte heeft dit samen met [medeverdachte] gedaan waardoor tevens een bewezenverklaring kan volgen voor het medeplegen van oplichting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte tenlastegelegde feit en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft niet de intentie gehad om door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde partij] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag. Verdachte heeft verklaard dat hij een substantieel geldbedrag tegoed had uit een fonds en dat hij met behulp van het geld van [benadeelde partij] probeerde dit geld beschikbaar te krijgen. De mate van eigen schuld/eigen aandeel van aangever dient in dit verband zorgvuldig te worden beoordeeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 18 februari 2020 tot en met 1 september 2020 [benadeelde partij] heeft bewogen tot afgifte van een groot geldbedrag. Verdachte vertelde aan [benadeelde partij] dat er een bedrag, te weten 5,5 miljoen Amerikaanse dollars, klaar stond voor hem op een rekening in Amerika. Om over dit bedrag te kunnen beschikken moest verdachte bepaalde kosten betalen. Omdat verdachte onder curatele stond kon hij dit niet zelf betalen en heeft hij geld aan [benadeelde partij] gevraagd, met daarbij de mededeling dat het geld naar de rekening van [medeverdachte] overgemaakt diende te worden. [benadeelde partij] heeft diverse geldbedragen overgemaakt naar [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft het geld vervolgens doorgestort naar andere rekeningen. Waar het geld uiteindelijk terecht is gekomen is niet bekend.
Is er sprake van oplichting?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Van het in de delictsomschrijving van oplichting vervatte bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het betreffende slachtoffer mede onder invloed van de door het betreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed.
Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat [benadeelde partij] door verdachte is bewogen tot afgifte van diverse geldbedragen. De voorwendselen waaronder dit gebeurde waren vals, in die zin dat verdachte deed voorkomen alsof er een groot geldbedrag zou vrijkomen – waar [benadeelde partij] van zou profiteren – als [benadeelde partij] hem zou helpen door geld naar hem en/of van [medeverdachte] over te maken. Verdachte heeft [benadeelde partij] een checking statement van een Amerikaanse bank getoond om zijn verhaal te bekrachtigen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de veronderstelling was dat het fonds in Amerika van 25 jaar geleden dateert en dat het geld zou vrijkomen als hij geld over zou (doen) maken naar enkele personen in Amerika. Verdachte heeft geen antwoord kunnen geven op vragen over hoe het geld zou vrijkomen en met wie hij of [medeverdachte] in Amerika precies contact hadden. Het is verder niet aannemelijk geworden dat verdachte aanspraak en zicht heeft op het door hem gestelde geldbedrag. Daarbij komt dat uit eerdere veroordelingen in 2017 en 2018 blijkt dat sprake is van dezelfde modus operandi als destijds, namelijk dat verdachte grote sommen geld tegoed zou hebben dat op buitenlandse rekeningen zou staan en dat dit geld op enig moment zou vrijkomen. In die zaken is eveneens gebleken dat het geld niet echt bestond.
In hetgeen verdachte heeft gedaan ligt besloten dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [benadeelde partij] in hem had. Door die vertrouwensband werd bij [benadeelde partij] de indruk gewekt dat verdachte daadwerkelijk zou doen wat hij met hem had afgesproken. Verdachte had steeds verhalen over bankkosten, advocaatkosten, kosten rekeningnummers, en als dit afgehandeld zou zijn zou het geldbedrag vrijkomen. Naar het oordeel van de rechtbank laat het handelen van verdachte zich kwalificeren als oplichting door een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Dat [benadeelde partij] wellicht naïef is geweest – of in de opvatting van de verdediging eigen schuld heeft gehad – staat hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het bewegen tot afgifte van een bedrag van € 16.865,02. De overige bedragen zijn niet door [benadeelde partij] overgemaakt vanwege het door verdachte aan hem voorgehouden samenweefsel van verdichtsels, maar hebben te maken met de omstandigheid dat verdachte onder curatele stond en onvoldoende leefgeld zou hebben. De rechtbank zal verdachte voor dit gedeelte van de dagvaarding dan ook vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat er diverse bedragen door [benadeelde partij] zijn overgeschreven naar de rekening van [medeverdachte] , een zakenpartner van verdachte. [medeverdachte] heeft het geld vervolgens overgeboekt naar een onbekende rekening en naar de rekening van zijn bedrijf [bedrijfsnaam] Op basis van deze omstandigheden en de overige bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] samenwerkten om [benadeelde partij] geld afhandig te maken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en dat er daarmee sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 18 februari 2020 tot en met 1 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 18 februari 2020
tot en met 1 september 2020 te Goes, tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
een hoeveelheid geld van in totaal 16.865,02 euro, door
- die [benadeelde partij] te vertellen dat voor verdachte 5,5 miljoen Amerikaanse dollars
klaarstond in Amerika, en- die [benadeelde partij] te vertellen dat hij, verdachte, kosten moest betalen om
voornoemd bedrag vrij te krijgen, en
- die [benadeelde partij] een checking statement te tonen, en
- die [benadeelde partij] geld te vragen om over voornoemd bedrag te kunnen
beschikken, en- die [benadeelde partij] te vertellen dat het legaal geld was, en
- die [benadeelde partij] een provisie van 1,5% te beloven, en
- die [benadeelde partij] te vertellen dat [medeverdachte] zijn, verdachtes,
zakenpartner was en geld op de rekening van die [medeverdachte] te storten om
voornoemd bedrag vrij te krijgen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat sprake is van meermalen recidive.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat rekening dient te worden gehouden met de toerekenbaarheid van het feit. In dit verband is ook gewezen op de onder curatelestelling van verdachte. Als de rechtbank hierin mee gaat verzoekt de verdediging verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Mocht de rechtbank dit niet volgen verzoekt de verdediging rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte, het tijdsverloop in de zaak en alle genoemde feiten en omstandigheden van deze zaak. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte er op geen enkele wijze beter van is geworden en dat zijn vrouw een kwetsbare gezondheid heeft. Bij een bewezenverklaring wordt verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode schuldig gemaakt aan oplichting in vereniging van [benadeelde partij] . Middels een samenweefsel van verdichtsels is [benadeelde partij] bewogen tot afgifte van een groot geldbedrag, te weten € 16.865,02. Verdachte vertelde een fonds te hebben waaruit een bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollars zou vrijkomen. [benadeelde partij] moest verdachte en de mededader helpen dit bedrag vrij te laten komen door meerdere keren diverse geldbedragen over te maken. [benadeelde partij] heeft nooit iets van dit geld gezien. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door [benadeelde partij] in hem was gesteld. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan. Temeer nu één en ander is begonnen terwijl verdachte gedetineerd zat vanwege soortgelijke feiten en toen hij net weer vrij was gekomen.
Verdachte is, zoals reeds is overwogen, eerder vanwege soortgelijke feiten veroordeeld. Deze feiten hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Hij lijkt zich ook niks aangetrokken te hebben van eerder opgelegde gevangenisstraffen.
In het kader van andere strafzaken in 2017 en 2018 is over verdachte gerapporteerd. In 2017 is dat gedaan door zowel een psycholoog als een gedragsneuroloog. Hieruit kwam naar voren dat de diagnose ‘cognitieve functiestoornis’ bij verdachte aangepast werd in ‘vasculaire MCI’. De rechtbank heeft deze conclusie destijds overgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij in de rapportages van de deskundigen en de overige inhoud van het dossier geen aanknopingspunten zag voor het oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet in voldoende mate in staat was om de betekenis van zijn gedrag te beseffen. Zij heeft verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht.
In 2018 is opnieuw over verdachte gerapporteerd door een psychiater. Als conclusie is vermeld dat het beeld van destijds paste bij de in 2017 vastgestelde vasculaire dementie. Recidive-risicobeperking zou gezocht moeten worden in een passende begeleiding en behandeling van verdachte, gericht op zijn progressieve dementiële beeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij in het rapport van de psychiater en de overige inhoud van het dossier geen aanknopingspunten naar voren zag komen voor het oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet in voldoende mate in staat was om de betekenis van zijn gedrag te beseffen. Zij heeft verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De verdediging heeft in het kader van deze strafzaak opnieuw aangevoerd dat in het kader van de strafoplegging gekeken moet worden naar de mate van toerekenbaarheid. In dit verband heeft de verdediging gewezen op de ondercuratelestelling van verdachte die op 6 juli 2020 door de rechter is uitgesproken. Daaruit komt naar voren dat een eerder opgelegd toezicht is gestagneerd doordat verdachte wel beloftes en mondelinge toezeggingen deed, maar deze vervolgens niet nakwam. Hij ondertekende noodzakelijke stukken niet en liet concrete medewerking aan de gemaakte afspraken achterwege. Voorts is verwezen naar een ingebracht reclasseringsadvies van 16 oktober 2018, waaruit naar voren komt dat bij verdachte vasculaire dementie is vastgesteld, waaruit het delictgedrag van verdachte is te verklaren. Ook door een medewerker van Emergis worden de genoemde bevindingen van de reclassering met betrekking tot een toewijzing van de ondercuratelestelling onderschreven. Ten slotte is ook de huidige curator van mening dat gelet op de casuïstiek en het verleden van verdachte curatele de enige maatregel is die bescherming aan verdachte kan bieden.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen eerder hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van vasculaire MCI. De rechtbank is– mede op basis van de meer recente door de verdediging overgelegde stukken ten aanzien van de onder curatelestelling en het feit dat sprake is van een progressieve ziekte – van oordeel dat deze vaststelling nog actueel is en zal daar ook van uitgaan. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er in de periode na 2018 tot aan het tenlastegelegde feit iets is veranderd in de situatie van verdachte, waardoor de rechtbank nu anders zou oordelen over de mate van toerekening. Over verdachte is niet gerapporteerd door een gedragsdeskundige of de reclassering. Wel is gebleken dat op 6 juli 2020 de ondercuratelestelling van verdachte is uitgesproken door de kantonrechter. De rechtbank overweegt hiertoe dat het gegeven dat verdachte niet met zijn geld kan omgaan losstaat van de vraag of verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in voldoende mate in staat was om de betekenis van zijn gedrag te beseffen. Verdachte gebruikte het onvermogen bij zijn geld te kunnen ook in de zaak uit 2017, als onderdeel van het oplichtingsmiddel. Hetzelfde lijkt in deze zaak aan de orde. Daarbij komt dat verdachte bij aanvang van de zitting deed voorkomen alsof hij niet in staat was vragen van de rechtbank te beantwoorden vanwege deze ziekte, terwijl hij na een korte onderbreking prima in staat bleek antwoord te geven op de gestelde vragen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en de overige inhoud van het dossier, alsmede de aard van het bewezenverklaarde, geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet in voldoende mate in staat was om de betekenis van zijn gedrag te beseffen. Zij acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Gelet op de vele veroordelingen en het feit dat verdachte vanuit de gevangenis en kort na vrijlating is doorgegaan met het plegen van soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft naast de recidive en het forse schadebedrag rekening gehouden met de leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Alles afwegende acht zij de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doen aan het feit. Zij zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 17.439,97 voor het onderhavige feit.
De raadsman van verdachte heeft de vordering uitdrukkelijk betwist. Hij heeft, kort gezegd, bepleit dat er sprake is van eigen schuld. Daarbij komt dat [benadeelde partij] er zelf beter van wilde worden. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De vraag is in hoeverre er sprake is van (enige mate van) eigen schuld, zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Gegeven de feiten en omstandigheden, mede die betreffende de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het feit onder curatele stond, acht de rechtbank deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beoordeling van de vordering benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.