ECLI:NL:RBZWB:2022:3590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
02-073263-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen woninginbraak met camerabeelden als bewijs

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van woninginbraak. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een ander op 16 december 2021 in te breken in een woning in Vlissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder camerabeelden waarop de verdachte te zien was. De herkenning door verbalisanten op basis van deze beelden was een cruciaal onderdeel van het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit waren om de verdachte betrouwbaar te herkennen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen feiten of omstandigheden waren die de herkenning onbetrouwbaar maakten. Uiteindelijk heeft de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de inbraak.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, rekening houdend met zijn strafblad en de ernst van de inbraak, die plaatsvond terwijl de bewoonster in een hospice verbleef. De rechtbank benadrukte het gevoel van onveiligheid dat woninginbraken met zich meebrengen en de impact op de slachtoffers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-073263-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te 1067 AK Amsterdam, Jacob Cabeliaustraat 9,
raadsvrouw mr. T. Urbanus, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] in Vlissingen op 16 december 2021.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is niet in Vlissingen geweest op 16 december 2021 en daarom moet hij worden vrijgesproken. De herkenningen door de verbalisanten aan de hand van de camerabeelden en de stills zijn onvoldoende betrouwbaar zijn omdat de beelden van onvoldoende kwaliteit zijn en niet kan worden aangenomen dat de herkenningen zelfstandig tot stand zijn gekomen. Verder is er onvoldoende onderzoek gedaan naar het komen en gaan bij de flat en het dossier bevat geen steunbewijs dat de theorie van de verbalisanten ondersteunt. Van betekenis is ook dat het gerechtshof te Den Bosch op basis van hetzelfde dossier de vordering gevangenhouding jegens verdachte bij beschikking van 30 mei 2022 vanwege onvoldoende ernstige bezwaren heeft afgewezen en dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant op basis van hetzelfde dossier de voorlopige hechtenis van de medeverdachte wegens onvoldoende ernstige bezwaren heeft opgeheven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemene overweging
Op grond van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat bij één van de appartementen in het appartementencomplex waar ook [naam 1] woonde is aangebeld via de centrale deurbel om de hoofdingang geopend te krijgen en zo toegang te krijgen tot de appartementen. Bij het appartement van [naam 1] ( [adres] te Vlissingen) is het cilinderslot verwijderd om zo toegang tot het appartement te krijgen. Uit het appartement zijn diverse goederen weggenomen, waaronder sierraden en geldbedragen. De rechtbank stelt vast dat het bewijs naast de aangifte en een getuigenverklaring in belangrijke mate steunt op de camerabeelden en stills van die beelden waarop een tweetal personen te zien is en de herkenningen van verdachte als één van die personen door meerdere verbalisanten.
Herkenningen door de verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is allereerst van belang in hoeverre op de beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Ten tweede is van belang hoe goed de herkenner de persoon op de beelden kent. Hoe beter de herkenner de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij is ook de aard van, de frequentie van en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen van belang. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden en de stills daarvan van voldoende kwaliteit zijn om daarop de verdachte te kunnen herkennen. De bewegende camerabeelden zijn voldoende scherp en hoewel de beelden haperen op enkele momenten, doet dat geen afbreuk aan de kwaliteit van het overige ‘niet haperende’ beeldmateriaal. De verdachte draagt weliswaar een petje, maar op meerdere momenten zijn naast zijn postuur en houding ook de vorm van zijn gezicht, ogen (en oogkassen), mond, neus, kaaklijn, oren en kin duidelijk zichtbaar. Bovendien is verdachte niet alleen van de zijkant zichtbaar, maar is zijn hoofd op enig moment ook van voren zichtbaar. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden en de stills voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken bevatten waardoor deze een betrouwbare herkenning kunnen opleveren.
De vraag is vervolgens hoe de verbalisanten in deze zaak tot de herkenning zijn gekomen. De camerabeelden en stills, waarop twee mannen te zien zijn, zijn bekeken door meerdere verbalisanten. Uit het dossier blijkt dat verschillende verbalisanten de camerabeelden afzonderlijk van elkaar hebben bekeken en op basis daarvan menen één of beide mannen te herkennen. Van die herkenningen is door ieder van hen een proces-verbaal opgemaakt, waarin is beschreven wie zij herkennen, en hoe die herkenning tot stand is gekomen. Verbalisanten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] hebben verdachte herkend op de camerabeelden of stills. Verbalisant [naam 2] verklaart verdachte veelvuldig te hebben gezien en staande gehouden en meerdere keren processen-verbaal van herkenning te hebben opgemaakt van verdachte. Hij verklaart dat hij verdachte herkende aan een samenhang van uiterlijke kenmerken, waaronder zijn houding, postuur, de vorm van zijn gezicht, ogen, kaaklijn, mond, neus, oren en kin. Hij herkende verdachte onmiddellijk toen hij de stills zag. Ook verbalisant [naam 3] heeft verklaard verdachte direct te hebben herkend toen de still werd getoond. Verder verklaart verbalisant [naam 3] dat hij de verdachte herkende aan de vorm van zijn hoofd, kaaklijn, mond, neus, haarlijn, houding en postuur en dat hij verdachte regelmatig heeft gecontroleerd of gesproken op straat en hem vaker heeft herkend op camerabeelden. Verbalisant [naam 4] verklaart de verdachte te herkennen aan zijn postuur, de vorm van zijn hoofd, de vorm van zijn gezicht, de vorm van zijn oogkassen, neus en mond, zijn kaaklijn, en dat hij verdachte vaak op straat is tegengekomen. Ook verklaart verbalisant [naam 4] dat hij verdachte door de jaren heen meerdere malen heeft herkend op bewakingsbeelden in onderzoeken van misdrijven en dat hij de politiefoto van verdachte wekelijks bekijkt in de database met politiefoto’s.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een herkenning door de verbalisanten zou kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. Verbalisanten [naam 2] en [naam 3] verklaren daarnaast expliciet dat over de identiteit van de verdachte door anderen geen informatie was verstrekt. Dat een van de verbalisanten verdachte heeft herkend nadat eerst de medeverdachte is herkend volgt niet uit deze processen-verbaal. De rechtbank overweegt op grond van het vorenstaande dat de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar zijn.
Zijn de mannen op de beelden de inbrekers?
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte kort na een andere man omstreeks 12.27 uur het schuingelegen toegangspad naar het appartementencomplex oploopt. In het dossier bevinden zich duidelijke foto’s die weergeven dat het toegangspad uitsluitend toegang geeft tot de boven het straatniveau gelegen appartementencomplexen en niet tot de doorgaande weg. Omstreeks 12.55 uur komen beide mannen het pad afgelopen, waarbij de medeverdachte een plastic tas met inhoud in zijn hand heeft. Op de camerabeelden is te zien dat de mannen dan met elkaar in contact zijn.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van buurtbewoner [naam 5] over de deurmat bij de voordeur van het appartement aan [adres] volgt dat de inbraak moet zijn gepleegd in het tijdsbestek tussen 12.00 en 13.00 uur. De bewegende beelden die de verbalisanten hebben bekeken vallen binnen die periode. Uit de getuigenverklaring van [naam 5] volgt ook dat een bewoner om ongeveer 12.30 uur de hoofdingang heeft geopend om iemand die zich kenbaar maakte als pakketbezorger toegang te geven tot het appartementencomplex. Het signalement dat deze buurtbewoner aan getuige [naam 5] heeft gegeven over de persoon waarvoor de hoofdingang is geopend sluit verdachte niet uit als degene die heeft aangebeld.
Tot slot overweegt de rechtbank dat een aannemelijke, andersluidende verklaring van verdachte is uitgebleven waarom hij zichtbaar is op de beelden op die plek en op dat moment. Hierbij is ook van betekenis dat op grond van het strafblad van verdachte vaststaat dat hij eerder woninginbraken heeft gepleegd en dat dit ook eerder samen met de medeverdachte is gebeurd.
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in het appartement gelegen aan [adres] te Vlissingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 december 2021 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning, te weten [adres] , sieraden en een geldbedrag, die geheel aan [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
die goederenzich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Bij het bepalen van deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat op professionele wijze is ingebroken waarbij braakschade is ontstaan, dat de gehele woning is doorzocht en dat er onvervangbare sieraden met grote persoonlijke waarde zijn gestolen. De officier van justitie heeft bij het bepalen van deze strafeis ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte en dat de aan hem opgelegde straffen niet tot gedragsverandering hebben geleid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De inbraak heeft plaatsgevonden op een moment dat de bewoonster in haar laatste levensfase in een hospice verbleef. Het feit dat de inbraak op dat moment heeft plaatsgevonden heeft de nabestaanden van de inmiddels overleden bewoonster extra leed bezorgd. Een woning hoort een plek te zijn waar de bewoners zich veilig kunnen voelen. Gezien het tijdstip van de inbraak heeft verdachte het risico dat hij met een bewoner zou worden geconfronteerd op de koop toegenomen. Door het handelen van de verdachten waarbij een van hen zich aan een willekeurige bewoner heeft voorgedaan als een pakketbezorger om daardoor de hoofdingang geopend te krijgen, hebben de verdachten inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij alle bewoners in het appartementencomplex. Woninginbraken zorgen daarnaast in zijn algemeenheid voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven zich niet te bekommeren om het gevoel van veiligheid en de eigendomsrechten van anderen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte van 11 mei 2022 blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld wegens onder andere woninginbraken en bedrijfsinbraken. Van de straffen is voor verdachte kennelijk een onvoldoende preventieve werking uitgegaan, nu hij opnieuw een woninginbraak heeft gepleegd.
De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat met deze omstandigheden in negatieve zin rekening houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de landelijke straforiëntatiepunten (inclusief strafverzwarende elementen), straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het strafblad van verdachte. Gelet op die omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen grond voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.