RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 22/2209 WET VV
uitspraak van 29 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [naam verzoekster 2] ,te [woonplaats] , verzoekers,
gemachtigde: mr. F.A. Rost Onnes,
de minister van Buitenlandse zaken,verweerder.
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 maart 2022 (bestreden besluit) van de minister over het niet in behandeling nemen van twee aanvragen voor een Nederlands paspoort ten behoeve van de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2] (hierna: de tweeling). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 april 2022. [verzoeker 1] (hierna: wensvader) en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. [naam verzoekster 2] (hierna: wensmoeder) heeft door middel van een videobelverbinding deelgenomen aan de zitting. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2]
Op 10 mei 2022 hebben verzoekers de voorzieningenrechter per e-mailbericht verzocht om de uitspraak aan te houden, in afwachting van een vertaling van en toelichting op een nieuwe verklaring van een Armeense overheidsinstantie waaruit volgens verzoekers blijkt dat de tweeling niet over de Armeense nationaliteit beschikt. Verweerder heeft daar per emailbericht van diezelfde datum op gereageerd en heeft in die reactie aangegeven dat hij die verklaring in Armenië wil laten verifiëren.
Gelet op deze ingekomen stukken heeft de voorzieningenrechter besloten om het onderzoek te heropenen. De voorzieningenrechter heeft verzoekers bij brief van 11 mei 2022 in de gelegenheid gesteld om de verklaring, vertaling en toelichting binnen twee weken na dagtekening van de brief aan de rechtbank toe te zenden. Op 23 mei 2022 hebben verzoekers die stukken toegestuurd aan de rechtbank. Verweerder heeft daar op 21 juni 2022 op gereageerd.
De voorzieningenrechter sluit nu het onderzoek en doet meteen uitspraak.
1. Feiten
Verzoekers hebben de Nederlandse nationaliteit en verblijven sinds 1994 en 2008 in Nederland. De wensmoeder heeft daarnaast ook de Armeense nationaliteit. Op 8 oktober 2007 zijn verzoekers getrouwd en inmiddels wonen zij in [woonplaats] . De wensmoeder verblijft op dit moment in Armenië.
Op 13 september 2019 hebben verzoekers – ten overstaan van een notaris – een draagmoederschapsovereenkomst getekend met een draagmoeder in Armenië. In Armenië is het sluiten van een dergelijke overeenkomst toegestaan op grond van de wet van de Republiek Armenië “Betreffende de rechten van de reproductieve gezondheid en de reproductie van de mens”. De zwangerschap is op 13 oktober 2020 door een Armeense vruchtbaarheidskliniek via IVF tot stand gebracht, met behulp van eicellen van een anonieme eiceldonatie en de zaadcellen van de wensvader (hoogtechnologisch draagmoederschap). Op 16 juni 2021 is de tweeling geboren in Jerevan. Op de geboorteaktes staan verzoekers als ouders vermeld. Uit aan de voorzieningenrechter overgelegde DNA-rapporten van 18 juni 2021 blijkt dat de tweeling genetisch verwant is aan de wensvader.
Bij de Nederlandse ambassade in Tbilisi (Georgië) hebben verzoekers op 18 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een Nederlands reisdocument voor de tweeling.
Op verzoek van de minister heeft de draagmoeder op 8 februari 2022 ten overstaan van de notaris verklaard dat zij op geen enkele manier betrokken is in het leven van de kinderen en dat zij afstand heeft gedaan van haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden.
Bij bestreden besluit heeft de minister besloten dat hij de aanvraag niet in behandeling kan nemen, omdat de identiteit en de Nederlandse nationaliteit van de kinderen niet vastgesteld kan worden. Naar Nederlands recht is de vrouw uit wie het kind geboren is de moeder. Dat is volgens de minister zelfs het geval, wanneer het genetisch materiaal afkomstig is van een andere vrouw. De draagmoeder wordt daarom gezien als de moeder van het kind. In de geboorteaktes staat de wensmoeder als moeder opgenomen. Dat is inhoudelijk onjuist en volgens de minister in strijd met de Nederlandse openbare orde. Gelet daarop kunnen de geboorteaktes niet erkend worden.
Verzoekers hebben daar bij brief van 21 april 2022 bezwaar tegen gemaakt en hebben de voorzieningenrechter op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
2. Gronden
2.1 Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de minister wordt opgedragen om aan verzoekers ten behoeve van de tweeling een paspoort dan wel nooddocument (laissez-passer) te verstrekken op grond waarvan zij naar Nederland kunnen reizen en op Nederlands grondgebied kunnen verblijven.
2.2 De minister heeft verzoekers, volgens henzelf, ten onrechte ‘strijd met de openbare orde’ tegengeworpen. Op grond van Armeens recht is geen familierechtelijke betrekking ontstaan tussen de tweeling en de draagmoeder. De geboorteaktes zijn door een bevoegde instantie en overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgesteld. De identiteit en Nederlandse nationaliteit van de tweeling staat voldoende vast om een reisdocument te kunnen verstrekken. De wensvader is de biologische vader van de tweeling, waardoor de familierechtelijke betrekking tussen hem en de tweeling ook naar Nederlands recht kan en moet worden erkend. In dat geval zal de tweeling de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Daarnaast is de verwachting dat na het volgen van een adoptieprocedure ook een familierechtelijke betrekking zal ontstaan met de wensmoeder.
2.3 Verzoekers hebben belang bij een reisdocument, zodat de wensmoeder met de tweeling naar Nederland kan reizen. Het is niet in het belang van de tweeling om de procedures tot het vaststellen van de familierechtelijke betrekkingen in Armenië af te wachten. De tweeling en de wensmoeder verblijven op dit moment bij de ouders van de wensmoeder in een appartement van 70 m2. Negen personen verblijven in dat appartement en die situatie is niet langer houdbaar. Daar komt volgens verzoekers ook bij dat in het huishouden sprake is van spanningen als gevolg van een dreigende oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan. Verzoekers hebben daar aan toegevoegd dat de aanwezigheid van de wensmoeder in Nederland is vereist in verband met de te voeren procedures tot vaststelling van de familierechtelijke betrekkingen en in verband met haar werk. Zij kan de tweeling niet in Armenië achterlaten. Ook is het van belang dat de kinderen zo spoedig als mogelijk hun hechtingsband met de wensvader kunnen opbouwen en dat het gezin herenigd wordt. In dat verband doen verzoekers namens de tweeling een beroep op hun recht om ongestoord te kunnen samenleven met hun wensouders uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3, 6, 7, 9, 10 en 38, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
3. Voorlopige voorziening
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, omdat de aanwezigheid van de wensmoeder in Nederland is vereist in verband met haar werk en het voeren van procedures tot vaststelling van familierechtelijke betrekkingen naar Nederlands recht.
3.3 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Het verzoek om een paspoort
5.1 De minister heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de Paspoortwet geen ruimte biedt voor een belangenafweging, waaronder de belangen van het kind, aangezien de Paspoortwet bepaalt dat alleen Nederlanders recht hebben op een nationaal paspoort. De minister heeft daarbij gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Paspoortwet en het daarin verwoorde grote belang bij het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten in het internationale verkeer, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit.
5.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat de tweeling de Nederlandse nationaliteit nog niet heeft verkregen, omdat zij ten tijde van hun geboorte naar Nederlands recht geen Nederlandse vader of moeder hadden. Naar Nederlands recht was bij de geboorte de Armeense draagmoeder de juridische moeder van de tweeling.De wensvader was op dat moment niet automatisch de juridische vader van de tweeling, omdat hij op dat moment niet gehuwd was met de draagmoeder en daar ook geen geregistreerd partnerschap mee had.
5.3 Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het treffen van een voorlopige voorziening in deze zaak, hangende de bezwaarprocedure, voor zover deze ziet op het verstrekken van een Nederlands paspoort, een te verstrekkende voorziening.
6. Het verzoek om een nooddocument (laissez passer)
6.1 De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om de minister op te dragen om ten behoeve van de tweeling aan verzoekers een nooddocument (laissez passer) te verstrekken.
6.2 Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet en de Beleidsregels verstrekking laissez-passers op grond van de Paspoortwet kan een laissez-passer worden verstrekt als sprake is van een aantoonbare humanitaire noodzaak om te reizen en als de aanvrager heeft aangetoond bij aankomst in Nederland rechtmatig te kunnen verblijven.
6.3 De minister stelt zich op het standpunt dat de tweeling geen belang heeft bij een dergelijk nooddocument, omdat zij op grond van artikel 11 van de Wet betreffende het staatsburgerschap van de Republiek Armenië de Armeense nationaliteit hebben verkregen bij hun geboorte. Uit artikel 2.9, vijfde lid, onder a, van het Paspoortbesluit 2020 blijkt volgens de minister dat het nooddocument niet geldig is in het land waarvan de houder de nationaliteit bezit. Volgens de minister dienen verzoekers voor de tweeling een Armeens paspoort en een machtiging voor voorlopig verblijf in Nederland aan te vragen. Ter zitting hebben verzoekers betwist dat de tweeling de Armeense nationaliteit heeft verkregen bij hun geboorte en blijven zij bij het standpunt dat de tweeling op termijn de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen. Het aanvragen van een machtiging voor voorlopig verblijf is volgens verzoekers niet mogelijk, omdat zij de familieband naar Nederlands recht niet aan kunnen tonen. Uit twee verklaringen van de afdeling paspoorten en visa van de Armeense politie van 6 mei 2022 van 16 mei 2022 blijkt volgens verzoekers dat de tweeling de Armeense nationaliteit niet heeft verkregen. In de verklaring van 6 mei 2022 staat dat geen informatie bekend is over het staatsburgerschap van de tweeling en dat de kinderen geen Armeens paspoort hebben ontvangen. In de verklaring van 16 mei 2022 staat geschreven dat het Armeens staatsburgerschap op grond van artikel 11, derde en vierde lid, van de Wet betreffende het staatsburgerschap van de Republiek Armenië niet van rechtswege wordt verkregen, maar pas door middel van het indienen van een aanvraag bij voornoemde afdeling of bij een ambassade. Verweerder betwist dat het Armeense staatsburgerschap op grond van het derde en vierde lid niet van rechtswege wordt verkregen en heeft daar aan toegevoegd dat uit de door verzoekers overgelegde stukken niet blijkt dat de tweeling de Armeense nationaliteit niet heeft verkregen. Uit die stukken blijkt volgens verweerder alleen dat geen aanvraag voor een Armeens paspoort getraceerd kan worden door de Armeense overheidsinstantie.
6.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in artikel 3, eerste lid, van het IVRK is bepaald dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Ongeacht het antwoord op de vraag of de tweeling de Armeense nationaliteit bij hun geboorte heeft verkregen, ziet de voorzieningenrechter – in die bepaling in samenhang met de hierna genoemde omstandigheden – aanleiding om de minister op te dragen aan verzoekers een nooddocument (laissez passer) te verstrekken. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de tweeling in de toekomst de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen. Uit de vertaling van de DNA-rapporten van 18 juni 2021 blijkt dat de wensvader genetisch verwant is aan de tweeling. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat hij door erkenning juridisch vader naar Nederlands recht zal worden van de tweeling en dat de tweeling op die wijze op een zeker moment de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen.Daarnaast acht de voorzieningenrechter aantoonbare humanitaire noodzaak om te reizen aanwezig. De tweeling wordt op dit moment in Armenië verzorgd door de wensmoeder. In verband met de te voeren procedures tot vaststelling van de familierechtelijke betrekkingen naar Nederlands recht en haar werk, kan zij niet onbeperkt in dat land verblijven. Het is niet in het belang van de tweeling als zij zonder verzorging door de wensouders, in Armenië zouden moeten achterblijven. De draagmoeder heeft immers ten overstaan van een notaris in Armenië verklaard dat zij van al haar rechten heeft afgezien en dat zij de tweeling niet zal verzorgen. Zij staat naar Armeens recht ook niet in familierechtelijke betrekking tot de tweeling. Van de wensmoeder kan in redelijkheid ook niet worden gevergd dat zij in Armenië blijft totdat de Nederlandse rechter op een erkenningsverzoek en/of adoptieverzoek heeft beslist. Verder volgt uit de artikelen 3, 7, 9 en 10 van het IVRK dat de tweeling het recht heeft om bij hun wensouders te leven en door hen te worden verzorgd.
6.5 Door middel van dat nooddocument krijgt de tweeling in ieder geval toestemming om naar Nederland te reizen, om Nederland in te reizenen kunnen zij ook tijdelijk rechtmatig in Nederland verblijven in afwachting van de procedures tot vaststelling van de familierechtelijke betrekkingen naar Nederlands recht. Dat betekent dat verzoekers en de tweeling wel degelijk belang hebben bij het verkrijgen van het nooddocument. Het is echter aan de Armeense autoriteiten om op basis van het Armeens recht te beslissen of de tweeling Armenië ook daadwerkelijk kan en mag verlaten op basis van dat nooddocument of dat daar een Armeens paspoort voor is vereist. In ieder geval heeft de Nederlandse Staat er zo alles aan gedaan om een oplossing te bieden voor de onzekere en zorgelijke humanitaire situatie waarin de tweeling nu verkeert.
7. Conclusie
7.1 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal de minister opdragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laissez-passer (althans een nooddocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Paspoortwet) af te geven ten behoeve van [naam kind 1] en [naam kind 2] , geboren op 16 juni 2021 te Jerevan, op grond waarvan zij Nederland kunnen inreizen en tijdelijk op Nederlands grondgebied mogen verblijven.
7.2 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de minister aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
7.3 De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat de minister wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laissez-passer af te geven ten behoeve van [naam kind 1] en [naam kind 2] , geboren te 16 juni 2021 te Jerevan, op grond waarvan zij Nederland kunnen inreizen en tijdelijk op Nederlands grondgebied mogen verblijven;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 29 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.