ECLI:NL:RBZWB:2022:3560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
02-007882-20 en 02-035575-20 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling en diefstal van brandstof met oplegging van een taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022, is de minderjarige verdachte veroordeeld voor opzetheling en diefstal van brandstof, alsook voor het voorhanden hebben van een alarmpistool en een vlindermes. De zaak werd inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 14 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van een auto en brandstof, en het bezit van wapens. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van de auto, maar dat de verdachte wel wist dat de auto van misdrijf afkomstig was, wat leidde tot de bewezenverklaring van opzetheling. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan diefstal van benzine, die in vereniging was gepleegd. De rechtbank hield rekening met een overschrijding van de redelijke termijn bij de oplegging van de straf. Uiteindelijk werd aan de verdachte een taakstraf van 40 uur opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest, en werd hij vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team straf
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/007882-20 en 02/035575-20 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 14 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal danwel heling van een auto alsmede diefstal danwel verduistering van brandstof en dat hij zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal danwel verduistering van een bromfiets alsmede het bezit van een alarmpistool en een vlindermes.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] inzake parketnummer 02/007882-20 de onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan. [verdachte] was volgens de verklaringen de bestuurder van de auto en had tenminste redelijkerwijs moeten vermoeden dat de auto gestolen was. [verdachte] was eveneens de bestuurder toen er met de auto werd getankt. Er is onvoldoende bewijs voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde en [verdachte] dient hier dan ook van te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten van parketnummer 02/035575-20 niet bewezen en verzoekt de rechtbank [verdachte] hiervan vrij te spreken. [verdachte] heeft het bezit van een vlindermes en een alarmpistool bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de feiten tenlastegelegd onder parketnummer 02/007882-20. Er is onvoldoende bewijs voorhanden dat de auto door [verdachte] is gestolen. [verdachte] wist niet en had ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was aangezien er een sleutel in het contact zat. Voorts staat niet vast dat [verdachte] de bestuurder was op het moment dat de brandstof werd gestolen. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het inzake parketnummer 02/035575-20 onder feit 1 tenlastegelegde feit. De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de onder 2 en 3 onder dit parketnummer tenlastegelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/007882-20
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 15 oktober 2019 omstreeks 14.00 uur verbalisanten een ANPR-signalering krijgen van een gestolen auto met het kenteken [kenteken] die dichtbij het politiebureau rijdt en uiteindelijk in de buurt van het politiebureau in de berm terechtkomt. De betreffende auto blijkt in de nacht van 14 op 15 oktober 2019 gestolen te zijn. Als de verbalisanten het voertuig naderen rent een aantal jongens weg van het voertuig en loopt een aantal meisjes bij het voertuig vandaan. [verdachte] wordt uiteindelijk door de verbalisanten aangehouden in de buurt van het voertuig en verklaart dat hij in de desbetreffende auto heeft gezeten. [verdachte] ontkent in eerste instantie dat hij de bestuurder is geweest van de auto, maar bekent op zitting dat hij wel op momenten de auto heeft bestuurd.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om vast te kunnen stellen dat het [verdachte] is geweest die de auto heeft gestolen, al dan niet met anderen. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wel wist dat de auto die hij voorhanden had van misdrijf afkomstig was. [verdachte] heeft gedurende de gehele rit, waarbij hij en zijn twee vrienden uiteindelijk nog drie meisjes hebben opgepikt, als bestuurder met de auto gereden. Dit wordt verklaard door getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . [getuige 1] heeft daarbij verklaard dat hij is opgehaald door [verdachte] die toen reed. Geen van de getuigen verklaart dat iemand anders (ook) heeft gereden. Daar komt nog bij dat [getuige 2] verklaart dat, toen zij vroeg aan [verdachte] waar de auto vandaan kwam, [verdachte] heeft gezegd dat de auto van hem was maar dat zijn moeder de auto op haar naam had staan. Gezien het feit dat de auto net was gestolen, is dit aantoonbaar onjuist. [verdachte] heeft verklaard dat hij is opgepikt door twee vrienden. Wie die vrienden zijn en wie toen de auto bestuurde licht hij niet toe. Gezien de verklaringen van de andere aanwezigen acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. [verdachte] is de bestuurder van de auto geweest en heeft zich ook gedragen als de eigenaar. Het kan gezien deze omstandigheden niet anders dan dat hij wist van de niet legale herkomst van de auto.
Gelet op deze feiten en de omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] ten tijde van het voorhanden krijgen van het voertuig wist dat dit van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Feit 2 primair
Uit de aangifte van [bedrijfsnaam] en het proces-verbaal van bevindingen inzake de camerabeelden blijkt dat er op 15 oktober 2019 met voornoemde auto is getankt bij een tankstation, waarna er direct zonder te betalen is weggereden. Uit de camerabeelden is op te maken dat een jongen rechtsachter uit de auto stapt, tankt en na het tanken direct weer aan de linker achterzijde instapt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] het oogmerk heeft gehad om de benzine te stelen. In de eerste plaats blijkt uit de verklaringen van de inzittenden dat [verdachte] de bestuurder was. De jas die de bestuurder op de camerabeelden aanhad wordt ook herkend door de verbalisant die de camerabeelden bekijkt. Deze jas zat bij de spullen van [verdachte] toen hij werd aangehouden. Als bestuurder was [verdachte] degene die besliste of hij met de auto zou wegrijden zonder eerst te betalen. Uit het dossier volgt dat het ook [verdachte] was die tegen [getuige 2] heeft gezegd dat zij de deur moest opendoen toen er net getankt was. Het moet voor [verdachte] op dat moment duidelijk zijn geweest dat er nog niet was afgerekend, omdat de jongen die had getankt nog naast de auto stond en niet naar de tankshop was gelopen. Uit de camerabeelden en de aangifte blijkt tot slot dat de auto vervolgens met hoge snelheid is weggereden. [verdachte] heeft deze diefstal in verenging gepleegd aangezien uit de camerabeelden blijkt dat een jongen, niet zijnde de bestuurder, is uitgestapt en de benzine heeft getankt. Door [getuige 1] is verklaard dat het [naam 1] was die heeft getankt. Gezien voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank dan ook de onder feit 2 primair tenlastegelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/035575-20
Feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde diefstal vanwege gebrek aan bewijs.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/007882-20
1
op 15 oktober 2019 te Tilburg een goed, te weten een auto (Peugeot 108, gekentekend [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
op 15 oktober 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, 31,10 liter benzine, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam] (gelegen aan de Burg. Letschertweg), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 02/035575-20
2
op 3 januari 2020 te Tilburg een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool voorhanden heeft gehad;
3
op 3 januari 2020 te Tilburg, een wapen, van categorie I, onder 1°, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan [verdachte] op te leggen een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van [verdachte] zijnde drie dagen. Dit gezien het feit dat de feiten zich wat langer geleden hebben afgespeeld en de officier van justitie rekening houdt met een straf die zij in de zaak met het parketnummer 02/097619-21 voornemens is te gaan eisen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om enkel een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel uit te spreken. Gezien de forse termijnoverschrijding acht de verdediging een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto, het stelen van benzine en het voorhanden hebben van een vlindermes en een alarmpistool. [verdachte] heeft rondgereden met een auto waarvan hij wist dat deze gestolen was. Hij heeft zijn vrienden met de auto opgehaald, heeft hard met de auto gereden en is uiteindelijk met de auto in de berm terecht gekomen. Daarbij is een spiegel van de auto kapot gereden. [verdachte] heeft geen oog gehad voor de belangen van de eigenaar van de auto noch voor de verkeersveiligheid. Ook de diefstal van benzine is een vervelend feit. Het levert de eigenaar van het tankstation schade en administratieve rompslomp op. De rechtbank is van oordeel dat het op straat dragen van een vlindermes en een alarmpistool eveneens ernstig is. Het dragen van deze wapens kan tot escalaties en gevaarlijke situaties leiden. Met name ruzies op straat tussen jongeren kunnen op deze manier flink uit de hand lopen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van [verdachte] . Buiten een veroordeling voor rijden zonder rijbewijs staat er slechts een aantal sepots op het strafblad. [verdachte] is nog niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de voorlichtingsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 maart 2021 en het reclasseringsrapport van 20 april 2022. Uit de Raadsrapportage blijkt dat [verdachte] de neiging heeft om impulsief te handelen en hij risicosituaties niet altijd weet te herkennen. [naam 2] , raadsonderzoeker, was als deskundige aanwezig op de zitting. Zij heeft geadviseerd om aan [verdachte] een werkstraf op te leggen. Uit het reclasseringsadvies volgt dat géén bijzondere voorwaarden bij een eventueel op te leggen (deels) voorwaardelijke straf worden geadviseerd, nu er geen mogelijkheden (meer) worden gezien om met interventies het gedrag te veranderen en een toezicht aldus geen meerwaarde heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).. Hoewel de feiten ernstig zijn rechtvaardigen deze feiten naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet de oplegging van jeugddetentie. De rechtbank zal in strafverhogende zin wel rekening houden met het feit dat [verdachte] geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, voor zover het de heling en de diefstal betreft. De rechtbank zal aan [verdachte] aldus een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, opleggen.
De rechtbank constateert dat in deze zaak sprake is van een groot tijdsverloop, waarbij de Kalsbeek-norm, het beleidsuitgangspunt van het Openbaar Ministerie inhoudende dat jeugdstrafzaken in eerste aanleg dienen te worden voltooid binnen zes maanden, en de door de Hoge Raad vastgestelde redelijke termijn in jeugdzaken van 16 maanden, fors zijn overschreden. Dit is gebeurd zonder duidelijke reden en zonder dat hiervan een verwijt kan worden gemaakt aan verdachte. Door deze termijnoverschrijding wordt het pedagogisch effect van een op te leggen straf gering geacht. Bovendien is dit voor een jeugdige een zeer lange periode om in onzekerheid te verkeren over de afloop van de zaak. De rechtbank zal deze termijnoverschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat zij de aan verdachte op te leggen straf zal matigen. Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf acht de rechtbank gezien de ernst van de feiten niet passend.
Alles afwegende zal de rechtbank aan [verdachte] een taakstraf opleggen in de vorm van een werkstraf van 40 uur, met aftrek van de tijd dat [verdachte] in voorarrest heeft gezeten.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde partij 1] heeft inzake het primair en subsidiair tenlastegelegde feit onder 1 van het parketnummer 02/007882-20 als benadeelde partij een vordering ingediend. [benadeelde partij 2] heeft inzake het primair en subsidiair tenlastegelegde feit onder 1 van het parketnummer 02/35575-20 als benadeelde partij een vordering ingediend.
7.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een materiële schadevergoeding gevorderd van in totaal
€ 225,-.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 1] (de omvang van) de schade onvoldoende heeft onderbouwd. Er is slechts een bedrag genoemd zonder onderliggende documentatie. Er zou dus nader onderzoek moeten plaatsvinden om tot een inhoudelijk oordeel over de vordering te kunnen komen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 450,- bestaande uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De grondslag van de vordering is aldus komen te vervallen. De rechtbank zal [benadeelde partij 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 , 77a, 77g, 77m, 77n, 416, 311 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Parketnummer 02/007882-20
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Parketnummer 02/035575-20
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/007882-20
feit 1 subsidiair: opzetheling
feit 2 primair: diefstal in vereniging
Parketnummer 02/35575-20
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat verdachte, hoewel hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, bij omzetting van de taakstraf in aanmerking komt voor vervangende hechtenis overeenkomstig artikel 6:3:10, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. I.M.L. Felix, kinderrechter en mr. D.L.J. Martens, rechter in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 juni 2022.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.