ECLI:NL:RBZWB:2022:3549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben eisers, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], op 22 juni 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft de aanvraag op 1 september 2020 buiten behandeling gesteld, omdat eisers niet alle gevraagde gegevens hadden aangeleverd. In het bestreden besluit van 14 januari 2021 heeft het college het bezwaar van eisers tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting, waardoor het onderzoek is gesloten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eisers beoordeeld. Eisers stelden dat hun bezwaargronden onvoldoende waren weerlegd en dat het college ten onrechte om documenten vroeg die zij niet konden overleggen, zoals bankafschriften van de rekening van de moeder van eisers.

De rechtbank oordeelt dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van eisers en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie. Aangezien eisers niet alle noodzakelijke gegevens hebben overgelegd, heeft het college terecht de aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/799 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 september 2020 (primair besluit) heeft het college de bijstandsaanvraag van eisers buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eisers hebben op 22 juni 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. Bij brief van 6 juli 2020 heeft het college hen verzocht om uiterlijk op 20 juli 2020 diverse nader genoemde gegevens aan te leveren. Op 14 juli 2020 hebben eisers enkele stukken overgelegd, maar niet alle gegevens waar het college om heeft verzocht. Daarop heeft het college hen bij brief van 22 juli 2020 een hersteltermijn gegeven tot en met 30 juli 2020. Eisers hebben op 28 juli 2020 weer enkele stukken overgelegd, voorzien van een begeleidend schrijven waarin zij stellen niet meer aan te kunnen leveren.
Bij het primaire besluit heeft het college de bijstandsaanvraag van eisers buiten behandeling gesteld. Reden daarvoor is dat eisers niet alle gevraagde stukken hebben verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eisers hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eisers voeren aan dat hun bezwaargronden in het bestreden besluit onvoldoende zijn weerlegd. Verder menen zij dat het college ten onrechte blijft vragen naar stukken die er niet zijn of waarover zij niet kunnen beschikken, zoals bankafschriften van rekeningen van eisers moeder. Uit de overgelegde stukken kan de financiële situatie van eisers worden opgemaakt, zodat ook het recht op bijstand vastgesteld kan worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft geschonken aan wat eisers in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
4. In een aanvraagsituatie, zoals hier aan de orde, is het aan de aanvrager om helderheid te scheppen over zijn financiële situatie. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Van een onvolledige aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of bescheiden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Het college stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat eisers niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens hebben overgelegd. Zo ontbreken de gevraagde afschriften van de Marokkaanse bankrekeningen. Eiser stelt dat de rekeningen bij de [naam bank] van zijn moeder waren en de machtigingen daarvoor al in 2017 zijn ingetrokken, maar in het begeleidend schrijven bij de stukken die op 28 juli 2020 zijn overgelegd, heeft eiser nog verklaard over een van die rekeningen te beschikken. Ook hebben eisers nog altijd geen stukken overgelegd die zien op de BMCE-bankrekening en ontbreken ook de bewijzen van vermogen, de ontslagbrief van [naam bedrijf] en de loonstroken van 3D vanaf week 29 waar het college om heeft verzocht. Niet gebleken, noch aannemelijk gemaakt is dat deze stukken er niet zijn of dat eisers niet over deze stukken zouden kunnen beschikken. Er is dan ook geen aanleiding te oordelen dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.