ECLI:NL:RBZWB:2022:3548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_830
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing herzieningsverzoek bijstandsuitkering en boete

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. Eiser, die sinds 3 maart 2016 een bijstandsuitkering ontving, had eerder een verzoek tot herziening ingediend na de intrekking van zijn uitkering en de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht. Het college had het verzoek om herziening afgewezen, wat eiser aanvocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft geschonken aan de bezwaren van eiser. Eiser voerde aan dat zijn argumenten niet inhoudelijk waren beoordeeld en dat er nieuwe feiten waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder konden worden aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had besloten dat er geen aanleiding was om het herzieningsverzoek te honoreren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college bevoegd was om het herzieningsverzoek af te wijzen. Eiser had geen nieuwe bewijsstukken overgelegd en zijn argumenten waren eerder al gemotiveerd weerlegd. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/830 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2021 (primair besluit) heeft het college eisers verzoek om herziening van het besluit van 15 mei 2020 afgewezen.
In het besluit van 6 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds 3 maart 2016 een bijstandsuitkering van het college. Bij besluit van 25 september 2018 is de uitkering met ingang van 12 januari 2018 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij besluit van 11 juni 2019 is een bedrag van € 6.594,30 bruto van eiser teruggevorderd. Daarnaast heeft het college bij besluit van 15 mei 2020 een boete van € 1.804,08 aan eiser opgelegd.
Op 13 maart 2021 heeft eiser het college per e-mail verzocht om herziening van het besluit van 15 mei 2020. Bij het primaire besluit heeft het college dat verzoek afgewezen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser voert aan dat zijn bezwaargronden in het bestreden besluit onvoldoende zijn weerlegd. Hij stelt dat het college zijn argumenten in het kader van het boetebesluit niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verder blijft hij van mening dat hij nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft geschonken aan wat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
4. Het college heeft op het herzieningsverzoek van eiser beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet worden beoordeeld of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit evident onredelijk is.
4. De rechtbank stelt vast dat het college de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken en teruggevorderd omdat eiser niet de gegevens heeft overgelegd waar het college om heeft verzocht. Het college heeft namelijk alle bankafschriften van eisers betaal- en spaarrekeningen over de periode van 12 januari 2018 tot en met 12 april 2018 opgevraagd, inclusief de afschriften van de rekening van zijn moeder omdat de bijstandsuitkering daar op werd gestort. Eiser heeft deze afschriften echter niet (volledig) overgelegd. Het recht op bijstand kon daardoor niet worden vastgesteld. Omdat sprake is van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, heeft het college ook een boete aan eiser opgelegd.
5. Eiser stelt dat hij zich aan de regels heeft gehouden, tijdig voldoende informatie heeft verstrekt en geen verwijtbare handelingen heeft gepleegd, zodat er ten onrechte een boete is opgelegd. Volgens eiser heeft hij inzage gegeven in alle transacties op de bankrekening van zijn moeder die op hem van toepassing waren en heeft het college verder niets te maken met haar privégegevens. Eiser brengt hiermee echter geen omstandigheden naar voren die voor of na het besluit van 15 mei 2020 zijn voorgevallen. Ook overlegt hij geen nieuwe bewijsstukken. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college dan ook terecht dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Wat eiser aanvoert, komt bovendien overeen met wat hij eerder in de procedures tegen de besluiten tot intrekking en terugvordering en het opleggen van de boete al heeft aangevoerd. Het college heeft de argumenten van eiser destijds gemotiveerd weerlegd. Naar het oordeel van de rechtbank was het college dan ook bevoegd om het herzieningsverzoek af te wijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
6. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.