ECLI:NL:RBZWB:2022:3542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering na schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiseres, die sinds 3 augustus 2009 een bijstandsuitkering ontving, had tegen besluiten van het college beroep ingesteld. Het college had op 19 oktober 2020 de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 januari 2017 en een bedrag van € 55.135,76 teruggevorderd. In het bestreden besluit van 11 maart 2021 werd het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, maar werd de bijstandsuitkering per 1 maart 2020 ingetrokken en een terugvordering van € 8.859,52 vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als nagelstyliste. Eiseres had geen administratie bijgehouden van haar werkzaamheden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van eiseres als nagelstyliste op geld waardeerbaar waren, ongeacht haar intentie om deze werkzaamheden als hobby uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en het teruggevorderde bedrag heeft vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante informatie te verstrekken aan het college, en dat het niet nakomen van deze verplichting kan leiden tot intrekking van de bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht ontvangen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college),
verweerder.

Inleiding

In het besluit van 19 oktober 2020 (primair besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.
In het besluit van 4 november 2020 (primair besluit 2) heeft het college een bedrag van € 55.135,76 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 11 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen, en besloten dat de bijstandsuitkering per 1 maart 2020 wordt ingetrokken. Over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 wordt een bedrag van € 8.859,52 bruto teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten
Eiseres ontvangt sinds 3 augustus 2009 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 24 februari 2020 dat eiseres naast haar uitkering inkomsten heeft uit werkzaamheden als nagelstyliste, is het college een onderzoek gestart. In dat kader is het internet (Facebook) geraadpleegd, zijn over de periode van 2 maart 2020 tot en met 9 maart 2020 waarnemingen verricht aan het uitkeringsadres van eiseres, zijn bankafschriften geanalyseerd, zijn inlichtingen gevorderd van verschillende (web)winkels en van [naam website] en heeft op 9 oktober 2020 een gesprek met eiseres plaatsgevonden met aansluitend een huisbezoek.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 oktober 2020. Geconcludeerd werd dat het recht op uitkering per 1 januari 2017 niet kan worden vastgesteld in verband met verzwegen handel op [naam website] . Ook is vastgesteld dat eiseres in ieder geval sinds 1 maart 2020 werkzaamheden (heeft) verricht als nagelstyliste. Dit zijn op geld waardeerbare werkzaamheden welke eiseres ten onrechte niet bij het college heeft gemeld. Eiseres heeft van haar werkzaamheden geen administratie bijgehouden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
In het besluit van 19 oktober 2020 (primair besluit I) is het recht op uitkering ingetrokken met ingang van 1 januari 2017 wegens schending van de inlichtingenplicht. De te veel verstrekte uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2020 zal van eiseres worden teruggevorderd.
In het besluit van 4 november 2020 (primair besluit II) heeft het college een bedrag van € 55.135,76 van eiseres teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Er heeft een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft eiseres haar bezwaar aangevuld met een tweetal verklaringen: één van een vriendin die verklaart dat eiseres alleen als hobby af en toe nagels bij haar zet en een andere van een medewerker klantenservice van [naam website]
In het bestreden besluit is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De activiteiten op [naam website] worden beschouwd als de incidentele verkoop van privégoederen, zodat ten onrechte is geoordeeld dat het recht op bijstand per 1 januari 2017 niet is vast te stellen. Wel is voldoende gebleken dat eiseres met ingang van 1 maart 2020 activiteiten als nagelstyliste heeft verricht. Eiseres heeft deze activiteiten, die op geld waardeerbaar zijn, niet aan het college gemeld. Omdat eiseres geen administratie of agenda heeft bijgehouden van haar werkzaamheden, kan het recht op bijstand per 1 maart 2020 niet worden vastgesteld. Het primaire besluit wordt herroepen en vervangen door het besluit om de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 1 maart 2020 en de terugvorderingsperiode vast te stellen op de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020. Het terugvorderingsbedrag wordt naar beneden vastgesteld op € 8.859,52 bruto.
2. Eiseres voert aan dat het college haar beweerde activiteiten als nagelstyliste ten onrechte heeft aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten. Eiseres heeft in bezwaar uitgebreid toegelicht dat er sprake is van een hobby en niet van werkzaamheden. De zaken die zij daarvoor heeft aangeschaft, betreffen zaken die nodig zijn om die hobby uit te oefenen. Ook had zij mensen/vriendinnen nodig om die hobby uit te oefenen.
3.
wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Het besluit tot intrekking betreft een belastend besluit, waarvoor de bewijslast op het college rust. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust. In dit geval moet beoordeeld worden of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van op geld waardeerbare werkzaamheden.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het college aan die bewijslast heeft voldaan. De onderzoeksresultaten bieden een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiseres met ingang van 1 maart 2020 op geld waardeerbare activiteiten als nagelstyliste heeft verricht. Eiseres heeft een volledige opleiding tot nagelstyliste doorlopen en heeft in dat kader 16 diploma’s behaald. Uit het huisbezoek is gebleken dat zij in haar woning een kamer heeft ingericht als nagelstudio en dat zij beschikt over professionele apparatuur voor het zetten van kunstnagels. Zo is er een nageltafel met afzuiging aangetroffen met drie (hang)lampen, een elektrisch vijlapparaat en twee warmtelampapparaten. Gebleken is dat zij bij verschillende webshops (herhaaldelijk) artikelen heeft ingekocht voor het zetten van kunstnagels en dat deze artikelen geschikt zijn voor 25 tot 110 behandelingen. Het college mocht hieruit concluderen dat eiseres bedrijfsmatige werkzaamheden heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn.
4.3
Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Hierbij is van betekenis dat, gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] . Dat eiseres naar eigen zeggen alleen hobbymatig de nagels van vier vriendinnen verzorgde zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, maakt dus niet dat er geen sprake is geweest van op geld waardeerbare arbeid.
4.4
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre een bijstandsuitkering noodzakelijk is. Het is dan aan eisers om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zouden hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad.
4.5
Eiseres heeft geen verifieerbare gegevens verstrekt over de omvang van haar werkzaamheden als nagelstyliste, waardoor het recht op bijstand niet, ook niet schattenderwijs, kan worden vastgesteld. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand vanaf 1 maart 2020 niet kan worden vastgesteld.
4.6
Gelet hierop was het college gehouden om de aan eiseres over de periode vanaf 1 maart 2020 verleende bijstand in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand van haar terug te vorderen. Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Conclusie
De beroepsgronden slagen niet. Het beroep van eiseres is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé , rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646