ECLI:NL:RBZWB:2022:3460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
02-266381-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met betrekking tot meerdere oogsten en kostenberekening

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die veroordeeld was voor het telen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 6 mei 2020 tot en met 6 januari 2021 minimaal twee keer succesvol heeft geoogst. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de rechtbank is geschat op € 21.454,08. De verdediging betwistte de aantallen oogsten en de hoogte van de kosten die in mindering zouden moeten worden gebracht op de opbrengst. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van de betrokkene in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor twee oogsten. De rechtbank heeft de kosten voor elektriciteit en waterverbruik in mindering gebracht, maar niet alle door de verdediging voorgestelde kosten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 21.454,08 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-266381-21
vonnis van de rechtbank d.d. 27 juni 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

Betrokkene is op 27 juni 2022 door deze rechtbank veroordeeld voor het telen van hennep in de periode van 6 mei 2020 tot en met 6 januari 2021 tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Pieters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene minimaal twee keer succesvol heeft geoogst in de periode van juni 2020 tot 6 januari 2021, uitgaande van een kweekcyclus van maximaal 10 weken. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene de opbrengst en de kosten heeft gedeeld met een ander. De opbrengst per oogst bedroeg € 28.087,07 en de kosten per oogst bedroegen
€ 1.784,14. De opbrengst minus de kosten levert een bedrag op van € 52.605,86. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarvan dienen de reeds betaalde kosten voor elektriciteit en waterverbruik ten bedrage van respectievelijk € 5.200,00 en € 1.456,00 te worden afgetrokken.
De officier van justitie becijfert de totale kosten voor beide oogsten op € 10.768,28 en het totaal verkregen voordeel op € 43.949,56 en vordert het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene vast te stellen op dat bedrag.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van maximaal één oogst, gelet op de verklaring van betrokkene. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er sprake is geweest van meerdere succesvolle oogsten. Over de intensiteit van de vervuiling is niets gerelateerd. Ten aanzien van het waterverbruik worden de meterstand en het waterverbruik door elkaar gehaald, waardoor het verbruik onduidelijk is. De kwekerij is op zijn vroegst eind juni 2020 aangelegd. Gelet op de vakantie van betrokkene en de bijna oogstrijpe kweek in januari, is meer dan één succesvolle kweek in die periode niet mogelijk. Voor wat betreft de kosten moet rekening worden gehouden met het volledige bedrag betreffende elektriciteitskosten van € 7.200,= (bestaande uit het eenmalige bedrag van € 2.000,00 en 16 termijnen van € 325,00) en de reeds betaalde kosten voor het waterverbruik van € 1.456,00 (7 termijnen van € 208,00), omdat niet meer is na te gaan in hoeverre het bedrag samenhangt met de kwekerij en in hoeverre met normaal gebruik. Subsidiair moet het bedrag dat samenhangt met het daadwerkelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht op de opbrengst.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het vonnis van deze rechtbank van 27 juni 2022 onder hetzelfde parketnummer, de daarin genoemde bewijsmiddelen en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel vormen de basis voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel, dat betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank vindt op grond van die bewijsmiddelen aannemelijk dat er sprake is geweest van twee oogsten, gelet op de startdatum van de hennepkwekerij (omstreeks juni 2020) en de verklaring van betrokkene dat er omstreeks augustus een oogst is geweest. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de omstandigheid dat op 11 juni 2020 een positieve energiemeting is geconstateerd op de hoek Bloemenlaan-Hogeweg in Sint-Maartensdijk die het gebruikelijk huishoudelijk verbruik ver oversteeg en dat de meting op deze locatie op 25 oktober 2020 opnieuw op dezelfde wijze positief was, waarmee voldoende aannemelijk is dat de hennepkwekerij op die momenten dus actief was. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat er tussen de eerste oogst en de start van de aangetroffen kweek gedurende een periode geen hennep zou zijn geteeld. Dat betrokkene eind augustus/begin september ruim een week op vakantie is geweest, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met een kweekcyclus van hennep van maximaal 10 weken, acht de rechtbank aannemelijk dat er na de eerste oogst minimaal nog één oogst is geweest alvorens de hennepkwekerij in januari 2021 is ontdekt.
Met inachtneming van het voorgaande hanteert de rechtbank bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel daarom de volgende uitgangspunten:
- betrokkene heeft erkend dat hij in juni 2020 een kwekerij is begonnen met ongeveer 206 hennepplanten;
- aannemelijk is geworden dat betrokkene in totaal twee maal heeft geoogst;
- de berekening die is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (pagina’s 83 tot en met 89 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000 – 2020315688).
Uit dit rapport volgt dat, gelet op de hoeveelheid hennepplanten per vierkante meter, de opbrengst per hennepplant minimaal 33,5 gram bedraagt en de verkoopprijs minimaal
€ 4.070,00 per kilogram. Uitgaande van 206 hennepplanten bedraagt de opbrengst per oogst minimaal € 28.087,07 en voor de twee oogsten tezamen dus € 56.174,14.
De kosten die hierop per oogst in mindering moeten worden gebracht bedragen in totaal
€ 1.784,14,= en bestaan uit:
* de afschrijvingskosten, vastgesteld op € 200,= per oogst;
* de kosten voor de hennepstekken, geschat op € 3,81 per stek, in totaal € 784,86 per oogst;
* de variabele kosten (stekken, kweekmedium, water, voedingsstoffen etc), geschat op € 3,88 per plant, in totaal € 799,28 per oogst.
Niet gebleken is dat er kosten zijn gemaakt voor huisvesting en het knippen van de hennepplanten.
De elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij is afgenomen door middel van een illegale elektriciteitsaansluiting die buitenom de meter liep. Door energiebedrijf [bedrijfsnaam 1] is aangegeven dat de daaruit voortvloeiende schade in totaal € 9.697,70 bedraagt. Gebleken is dat [bedrijfsnaam 1] en betrokkene een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten die betrokkene verplicht tot betaling van voornoemd bedrag en dat betrokkene reeds een bedrag van € 2.000,00 en een (behoorlijk) aantal termijnen heeft voldaan. De rechtbank gaat ervan uit dat betrokkene ook de toekomstige termijnen zal voldoen en zal daarom het volledige overeengekomen bedrag tussen betrokkene en [bedrijfsnaam 1] als kosten in mindering brengen. De genoemde kosten houden verband met het gepleegde feit, omdat er zonder elektriciteit geen oogst is. De rechtbank zal het bedrag van € 9.697,70 daarom in mindering brengen op de totale opbrengst van de twee oogsten.
Gebleken is dat betrokkene een betalingsregeling heeft met [bedrijfsnaam 2] van 23 termijnen van € 208,00 per maand. Het is echter onduidelijk gebleven of deze betalingen (volledig) zien op het waterverbruik dat is afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij en in hoeverre deze kosten dus verband houden met het gepleegde feit. Gelet daarop, in samenhang met de omstandigheid dat er reeds waterkosten zijn verdisconteerd bij de variabele kosten, zal de rechtbank dit bedrag niet in mindering brengen op de totale opbrengst van de twee oogsten.
De opbrengst van de twee oogsten, minus de hiervoor genoemde kosten, bedraagt in totaal dus € 42.908,16.
Nu is bewezen dat betrokkene het strafbare feit tezamen met een ander heeft gepleegd en betrokkene heeft verklaard dat zij samen zowel de kosten als de opbrengsten hebben gedeeld, zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs verdelen over betrokkene en de onbekend gebleven mededader.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 21.454,08.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 21.454,08 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 21.454,08;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 21.454,08, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
429 dagen.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. van der Welle en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2022.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.