ECLI:NL:RBZWB:2022:3459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
02-266381-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van elektriciteit en medeplegen van hennepteelt met betrekking tot verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022, is verdachte beschuldigd van diefstal van elektriciteit en medeplegen van hennepteelt. De tenlastelegging omvat de periode van 6 mei 2020 tot en met 6 januari 2021, waarin verdachte wordt verweten elektriciteit te hebben gestolen en hennep te hebben geteeld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Pieters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 6 januari 2021, na een rechtmatige binnenkomst in de woning van verdachte, een hennepkwekerij met 206 planten werd aangetroffen en dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende reden was voor de politie om de woning te betreden. De rechtbank achtte de bewijsmiddelen voldoende om te concluderen dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten.

De rechtbank veroordeelde verdachte tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met het strafblad van verdachte en de maatschappelijke gevolgen van zijn daden. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de rechtbank sprak verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-266381-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Pieters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte in de periode van 6 mei 2020 tot en met 6 januari 2021 elektriciteit heeft gestolen;
verdachte in de periode van 6 mei 2020 tot en met 6 januari 2021 alleen of samen met een of meer anderen hennep heeft geteeld of aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 2 kan de periode van 1 juni 2020 tot en met 6 januari 2021 worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Verdachte moet van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. Er is onrechtmatig in de woning van verdachte binnengetreden, omdat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet op het adres van verdachte. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim waardoor een bewijsuitsluiting moet volgen van het belastende bewijs dat daardoor is verkregen. Verdachte moet gelet hierop worden vrijgesproken van beide feiten in verband met het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 6 januari 2022 is de politie in de woning van verdachte binnengetreden met een daartoe bestemde machtiging, waarna op de zolder van de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen en is geconstateerd dat de elektriciteit ten behoeve van deze kwekerij illegaal werd afgenomen.
Vormverzuim?
De rechtbank is van oordeel dat niet onrechtmatig is binnengetreden en dat er dus geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het opsporingsonderzoek.
Op basis van artikel 9, eerste lid aanhef en onder b van de Opiumwet kunnen opsporingsambtenaren een woning betreden – mits voorzien van een machtiging tot binnentreden – indien redelijkerwijs vermoed kan worden dat een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt. Het gaat in artikel 9 van de Opiumwet om een verdenking dat een overtreding van die wet plaatsvindt. Aan de redelijkheid van dat vermoeden worden daarom minder zware eisen gesteld dan aan het redelijk vermoeden in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering als het gaat over het aanmerken van een verdachte.
Op 13 maart 2020 en op 11 juni 2020 werd een hennepgeur waargenomen in de omgeving van de woning van verdachte. Op 11 juni 2020 en op 25 oktober 2020 zijn er op de hoek van de Bloemenlaan en de Hogeweg positieve energiemetingen geconstateerd die het gebruikelijk huishoudelijk verbruik ver overstegen. Vervolgens is op 6 januari 2021 een onverklaarbare warmtebron waargenomen aan de achterzijde van de woning van verdachte. Daarnaast roken de verbalisanten die dag een hennepgeur in de omgeving van de woning van verdachte, die het sterkst was ter hoogte van zijn woning. De rechtbank acht de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om te kunnen concluderen dat er op 6 januari 2021 redelijkerwijs vermoed kon worden dat er een overtreding van de Opiumwet gepleegd werd in de woning aan [adres] . Het feit dat medeverdachte [medeverdachte] , de echtgenote van verdachte, de fraude-inspecteur aanvankelijk geen toegang tot de woning heeft verschaft, heeft hierin voor de rechtbank geen relevante betekenis.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen en de bewijsmiddelen die voortkomen uit het binnentreden van de woning kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Feiten 1 en 2
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat zich in de woning van verdachte aan [adres] op 6 januari 2021 een hennepkwekerij op de zolder bevond met 206 planten. Uit onderzoek naar de elektriciteitsvoorziening van de hennepkwekerij is gebleken dat de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen, waarbij de verzegeling van de aansluitkast is verbroken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij samen met een ander heeft aangelegd. Deze persoon heeft materialen en hennepstekken aangeleverd en heeft samen met verdachte de hennepplanten geknipt. Verdachte gaf de planten water en de andere persoon verkocht de oogst. Zij deelden samen de kosten en de opbrengst. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , die als antwoord op de vraag of zij meerdere mensen naar de zolder heeft zien gaan, heeft verklaard dat zij af en toe wel mensen heeft gezien, ondanks dat zij niet wist waarvoor zij kwamen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte voor wat betreft de samenwerking met de onbekend gebleven andere persoon, zodat daarvan wordt uitgegaan. Gelet op de door verdachte verklaarde rolverdeling, stelt de rechtbank vast dat verdachte nauw en bewust samen heeft gewerkt met die andere persoon, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij ongeveer in juni 2020 is begonnen met de hennepkwekerij. De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte vanaf juni of juli 2020 bezig was met iets op zolder en dat er twee maanden later ineens geld was. De rechtbank acht gelet daarop bewezen dat verdachte in juni 2020 is gestart met de hennepkwekerij, maar kan niet exact vaststellen vanaf welke datum dat precies is geweest. De rechtbank stelt vast dat dit in ieder geval (kort) na 6 mei 2020 en dus binnen de ten laste gelegde periode is geweest. Gelet op de kweekcyclus van hennep van ongeveer 10 weken, de verklaring van verdachte dat er omstreeks augustus een oogst is geweest, de positieve energiemeting in oktober 2020 en de aangetroffen kweek in januari 2021, gaat de rechtbank ervan uit dat er gedurende die periode minimaal twee oogsten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in
de ten gelegde periode samen met een ander hennep heeft geteeld en gedurende die periode ook illegaal, buitenom de meter, elektriciteit heeft afgenomen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 06 mei 2020 tot en met 06 januari 2021 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen (telkens) een hoeveelheid elektriciteit die aan [bedrijfsnaam] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2
inde periode van 06 mei 2020 tot en met 6 januari 2021 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 206 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor beide feiten samen een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op te leggen. Daarbij heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 2 de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. In strafmatigende zin heeft hij rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop, en in strafverzwarende zin met de omstandigheid dat ook sprake is van diefstal van elektriciteit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en met de omstandigheid dat de woning van verdachte twee maanden gesloten is geweest. Verzocht wordt een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op de zolder van zijn woning gedurende een periode van ruim een half jaar een hennepkwekerij gehad met ruim 200 hennepplanten die hij samen met een ander heeft opgezet en onderhouden. Uit die kwekerij hebben zij minimaal twee oogsten gehaald. Het spreekt voor zich dat het op grote schaal kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verder levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving, hetgeen veiligheidsrisico’s voor de bewoners van de woning – naast verdachte zelf ook zijn vrouw en twee kinderen – en de omwonenden met zich mee brengt. Verdachte heeft kennelijk onvoldoende bij die mogelijke gevolgen stilgestaan en gehandeld uit winstbejag om zijn schulden af te kunnen lossen.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank neemt de oriëntatiepunten en afspraken van het LOVS als uitgangspunt. Voor een hennepkwekerij met een omvang van 100 tot 500 planten is bij een ‘first offender’ een taakstraf van 120 uren en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat verdachte ook wordt veroordeeld voor de diefstal van elektriciteit. Als strafmatigende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om de woningsluiting van verdachte mee te wegen als strafmatigende omstandigheid, omdat dit een reëel risico betreft voor een persoon die zich met dergelijke feiten bezighoudt en daarom voor zijn eigen rekening komt. Alles afwegende ziet de rechtbank, ondanks dat zij meer bewezen acht dan de officier van justitie, geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal zij aan verdachte een taakstraf van 120 uren en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met een proeftijd van 2 jaar. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als doel verdachte ervan te weerhouden nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2022.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.