ECLI:NL:RBZWB:2022:3433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering van € 5.000,00 uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiseres, die slachtoffer is van stelselmatig huiselijk geweld, had een aanvraag ingediend voor een uitkering, die door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) was toegewezen op basis van letselcategorie 3. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de toekenning en had bezwaar gemaakt, maar de CSG verklaarde dit bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 7 oktober 2021. De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de CSG in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres geen recht heeft op een hogere uitkering dan de toegewezen € 5.000,00. De rechtbank stelt vast dat er geen objectieve medische informatie is over de ernst van het letsel van eiseres die zou rechtvaardigen dat zij in aanmerking komt voor een hogere letselcategorie. De rechtbank verwijst naar de wettelijke kaders en de beleidsregels die de CSG hanteert bij het beoordelen van aanvragen voor uitkeringen uit het schadefonds. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij langdurig afhankelijk is van hulp bij haar dagelijkse levensverrichtingen, wat een vereiste is voor een hogere uitkering.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de CSG in stand blijft. Eiseres ontvangt de toegewezen uitkering van € 5.000,00, maar krijgt geen terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (de CSG).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering van € 5.000,00 (letselcategorie 3).
De CSG heeft de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (schadefonds) in het besluit van 14 juni 2021 (primair besluit) toegewezen en een uitkering toegekend van € 5.000,00 (letselcategorie 3).
In het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de CSG het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan eiseres een uitkering horende bij een hogere categorie dan letselcategorie 3 toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1. Eiseres heeft op 4 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds omdat zij – kort weergegeven – in de periode van 2010 tot 2020 in haar relatie slachtoffer was van stelselmatig huiselijk geweld.
De aanvraag van eiseres is bij beschikking van 14 juni 2021 toegewezen en haar is een uitkering van € 5.000,00 toegekend, gebaseerd op letselcategorie 3. Tegen deze beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat eiseres medische informatie toestuurt naar het CSG.
De CSG heeft op 20 september 2021 verzocht om de volledige informatie van de psycholoog en de praktijk toe te sturen vóór 28 september 2021. Als eiseres niets opstuurt of de informatie te laat opstuurt, dan besluit de CSG op basis van de informatie die zij op dat moment heeft.
Bij bestreden besluit heeft de CSG het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de eerdere beslissing gehandhaafd, omdat eiseres niet met objectieve medische informatie heeft aangetoond dat bij haar sprake is van “een diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en behandeltrajecten die leiden tot langdurige (vooralsnog) tijdelijke afhankelijkheid”.
Eiseres heeft op 8 oktober 2021 de volledige onderzoeksrapportage van 29 juli 2020, opgemaakt door [naam psycholoog1] , psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog en [naam psycholoog2] , GZ-psycholoog, opgestuurd naar de CSG.
2.
Standpunt eiseres
2.1
Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat het juist is dat zij wordt erkend als slachtoffer en aan haar een schadevergoeding is toegekend. Zij is het niet eens met de ernst van haar letsel. Eiseres staat onder behandeling, gaat een zeer langdurig traject in en ondervindt ernstig disfunctioneren in haar dagelijks leven.
2.2
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus, dat zij van mening is dat de CSG haar een schadevergoeding van een hogere categorie had moeten toekennen, omdat er sprake is van zwaarder letsel dan waar de CSG in haar beoordeling van uit is gegaan.
3.
Wettelijk kader
3.1
In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3.2
De CSG heeft beslissingsruimte bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg.
3.3
Bij het beoordelen van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wsg hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) en de Letsellijst. In paragraaf 1.2.1 van de Beleidsbundel is bepaald dat de CSG medische informatie nodig heeft om het letsel te kunnen beoordelen. Op grond van paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel vooronderstelt de CSG dat sprake is van ernstig psychisch letsel bij stelselmatig huiselijk geweld. In paragraaf 2A van de Letsellijst is nader gespecificeerd dat letselcategorie 3 passend is bij stelselmatig huiselijk geweld, naar aard en gevolgen ernstiger dan categorie 2, bijvoorbeeld met ernstig geweld, seksueel geweld, zeer lange duur of hoge frequentie.
Om te bepalen of psychisch letsel als voldoende ernstig kan worden aangemerkt om voor een uitkering in aanmerking te komen, hanteert de CSG de volgende uitgangspunten. De uitgangspunten geven een indicatie of psychisch letsel ernstig is en in welke letselcategorie het past. De CSG bepaalt dit op basis van de omstandigheden van het geval. Om in aanmerking te komen voor letselcategorie 4 moet er sprake zijn van “een diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en behandeltrajecten die leiden tot langdurige (vooralsnog) tijdelijke afhankelijkheid”. Hiervan is sprake indien een aanvrager ernstig beperkt wordt in zijn algemene dagelijks levensverrichtingen. Algemene dagelijks levensverrichtingen zijn de dagelijks terugkerende basisverrichtingen die iemand moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven op een binnen de maatschappij fatsoenlijk niveau. De langdurige afhankelijkheid kan worden aangetoond met relevante beschikkingen van de WMO of het UWV.
4.
Beoordeling
4.1
De rechtbank is, met de CSG, van oordeel dat bij eiseres geen sprake is van de hiervoor genoemde langdurige afhankelijkheid. Er is geen objectieve medische informatie aanwezig waaruit blijkt dat eiseres haar algemene dagelijks basisverrichtingen niet meer zelfstandig kan doen. Dit blijk ook niet uit de onderzoeksrapportage van 29 juli 2020, die eiseres na het nemen van het bestreden besluit nog aan het CSG heeft opgestuurd. Evenmin heeft eiseres beschikkingen van het UWV of de WMO overlegd waaruit blijkt dat eiseres beperkt wordt in haar algemene dagelijks levensverrichtingen.
4.2
Voor zover eiseres in haar beroepschrift heeft gesteld dat de CSG de beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, merkt de rechtbank op dat zij deze beroepsgrond niet heeft toegelicht en/of heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het CSG in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering uit het schadefonds op basis van letselcategorie 3. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiseres een uitkering uit het schadefonds ontvangt van € 5.000,00. Omdat eiseres geen gelijk heeft gekregen, krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt evenmin een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier mr. C.E.M. Marsé, rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.