ECLI:NL:RBZWB:2022:338
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewet en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had in eerste instantie geen recht meer op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 19 maart 2020, zoals bepaald in het primaire besluit van 18 februari 2020. Na bezwaar werd dit besluit in een herziene beslissing van 27 november 2020 ingetrokken, en werd vastgesteld dat de verzoekster recht had op een ZW-uitkering tot 10 november 2020. Vervolgens heeft de verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar trok dit in nadat verweerder op 2 maart 2021 had bepaald dat zij recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vanaf 11 november 2020.
De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot proceskostenvergoeding in te dienen, maar verweerder stelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien verweerder niet tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster, de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten niet waren vervuld. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier C.A.F. Kalb, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De griffier was niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken.