ECLI:NL:RBZWB:2022:3362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verkeersveiligheid en beplanting op gemeentegrond

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, woonachtig in Breda, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin het handhavingsverzoek met betrekking tot een beukenhaag werd afgewezen. Eiser stelde dat de beukenhaag op de kruising van twee straten een onveilige verkeerssituatie veroorzaakte en dat het college artikel 2.7 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) moest handhaven. Het college had eerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar het handhavingsverzoek afgewezen en een dwangsom van € 1.442,- toegekend.

Tijdens de zitting op 10 mei 2022 werd het beroep van eiser besproken. Eiser voerde aan dat de beukenhaag te hoog was en dat dit de verkeersveiligheid in gevaar bracht. Het college daarentegen stelde dat er geen onveilige situatie was en dat de hoogte van de haag was aangepast. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden het handhavingsverzoek had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verkeerssituatie voldoende veilig was, mede door de genomen maatregelen zoals verkeersdrempels en een verkeersspiegel.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3296 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te Breda.

Procesverloop

In het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2019 gegrond verklaard, het handhavingsverzoek afgewezen en een dwangsom ter hoogte van € 1.442,- toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, mr. B. Roozendaal, [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] namens het college en de derde-partij.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser is woonachtig op het adres [straat 1] 10A in [woonplaats] . Op de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] te [woonplaats] staat ter hoogte van de woning aan de [straat 1] 10B een beukenhaag.
1.2.
Eiser heeft het college op 13 augustus 2018 geïnformeerd over een onveilige verkeerssituatie als gevolg van de beukenhaag. Eiser heeft het college op 10 september 2018 en op 27 april 2019 om een reactie gevraagd. Bij e-mail van 12 mei 2019 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een reactie.
1.3.
Op 22 juli 2019 heeft het college eiser laten weten dat zij tot de conclusie komt dat er geen noodzaak bestaat om de beukenhaag te verlagen. Eiser laat het college eveneens op
22 juli 2019 weten dat hij geen genoegen neemt met de reactie van het college en dat hij aanspraak maakt op betaling van de dwangsom ter hoogte van € 1.442,-.
1.4.
Bij besluit van 3 oktober 2019 wijst het college het verzoek om betaling van de dwangsom ter hoogte van € 1.442,- af, omdat er geen sprake zou zijn van een beslissing op een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2020 verklaard het college het bezwaar ongegrond en laat het primaire besluit van 3 oktober 2019 in stand.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.6.
In de uitspraak van de rechtbank van 14 april 2021 (zaaknummer 21/6847) is het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 14 mei 2020 vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het handhavingsverzoek afgewezen en de dwangsom ter hoogte van € 1.442,- toegekend.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen een beukenhaag ter hoogte van de [straat 1] 10B te [woonplaats] heeft afgewezen.
Standpunten van eiser
3. Eiser is van mening dat het college artikel 2.7 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) moet handhaven. Daarbij is het niet relevant of de haag staat op gemeente- of privégrond. Daarnaast stelt eiser dat een deel van de beukenhaag op gemeentegrond staat. De gemeente heeft een zorgplicht en verantwoordelijkheid voor deze hagen. Eiser is ook van mening dat de verkeersspiegel geen afdoende middel is om de verkeersveiligheid te waarborgen. De spiegel zorgt voor een schijnveiligheid. De meetmethode die het college heeft gebruikt om de hoogte van de beukenhaag vast te stellen is naar de mening van eiser onjuist. Daarnaast is door het college en/of de verkeersdeskundige onvoldoende onderbouwd dat de haag maximaal 1,30 meter hoog mag zijn om zicht op het fietspad te behouden.
Wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Bespreking
5. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 2.7, eerste lid, van de APV niet van toepassing is. Met het college stelt de rechtbank vast dat artikel 2.7, tweede lid, van de APV geen normstelling bevat. De rechtbank kan daarom instemmen met het voorstel van het college om in artikel 2.7, tweede lid, van de APV de bevoegdheid te lezen een eigenaar aan te schrijven indien de veiligheid op de weg in het geding is, nu artikel 2.7 van de APV is opgenomen in paragraaf 5 van de APV ‘Veiligheid op de weg’. Dit betekent dat het college beoordeelt of de situatie ter plaatse voldoende verkeersveilig is.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de beukenhaag op privé- of gemeentegrond staat niet van belang is voor de vraag of er handhavend kan worden opgetreden. Het college kan immers tegen beplanting op privé- en gemeentegrond optreden.
Is er sprake van een verkeersonveilige situatie?
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er op het kruispunt meerdere (bijna) ongelukken hebben plaatsgevonden en dat er wel degelijk sprake is van een onveilige situatie. Deze meldingen komen niet bij het college, omdat het vaak gaat om ongelukken zonder ernstig letsel. Het enige schadegeval dat de gemeente kent is daarom geen maatstaf. De getroffen maatregelen gaan niet verder dan de aangebrachte verkeersspiegel. Deze verkeersspiegel zorgt volgens eiser voor schijnveiligheid.
Daarnaast stelt eiser dat de verkeersdeskundige van het college niet of onvoldoende onderbouwt dat de haag met een hoogte van 1,30 meter hoog voldoende zicht geeft op het fietspad en de aankomende fietsers. De meetmethode die het college gebruikt is onjuist en vergezocht. Volgens eiser is de ooghoogte van de bestuurder bepalend om te kunnen beoordelen of er goed zicht is. De haag is volgens eiser te hoog om goed overzicht te kunnen houden.
Eiser is van mening dat de haag zorgt voor verkeersonveiligheid en het college daartegen handhavend zou moeten overtreden. Het college zoekt volgens eiser steeds naar een mogelijkheid om het verzoek af te wijzen en te stellen dat er geen sprake is van verkeersonveiligheid.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser zijn stelling dat het kruispunt verkeersonveilig zou zijn niet heeft onderbouwd. Eiser overlegt bijvoorbeeld geen data en tijdstippen waaruit blijkt wanneer de ongevallen zich hebben voorgedaan. Daarnaast zijn er ook geen verklaringen en/of stukken zijn overlegd waaruit deze incidenten zouden blijken. Het college heeft navraag gedaan bij de politie, maar zij hebben geen verkeersongevallen geregistreerd.
Daarnaast stelt het college dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van verkeersonveiligheid alle voorzorgsmaatregelen moeten worden meegenomen, ook maatregelen die in de algemene inrichting van de [straat 1] horen, zoals haaientanden, drempels en de verkeersspiegel.
Volgens het college komt de verkeersdeskundige tot de conclusie dat de situatie voldoende verkeersveilig is. Zeker nu de hoogte van de beukenhaag is aangepast. Het college is dan ook van mening dat zij het handhavingsverzoek op goede gronden hebben afgewezen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Ter zitting is door de verkeersdeskundige toegelicht dat bij weinig kruispunten een optimale, volledige verkeersveilige situatie bestaat. Er moet dan in de buurt van de kruising geen bebouwing of begroeiing aanwezig zijn. Dat komt vrijwel nergens voor. Het gaat er om of het kruispunt voldoende verkeersveilig is.
In dit geval is er een verkeersdrempel aangelegd en zijn er haaientanden aangebracht. Hiermee wordt de bestuurder er op gewezen dat het verkeer op de [straat 1] voorrang heeft. Tegenover de kruising is een verkeersspiegel geplaatst die er voor zorgt dat automobilisten meer (over)zicht hebben op het kruispunt en ook fietsers goed kunnen zien aankomen. De verkeersdeskundige heeft de situatie meerdere keren bekeken en gemotiveerd aangevoerd dat deze maatregelen er voor zorgen dat de kruising voldoende veilig is.
Eiser meent dat de kruising, ondanks deze maatregelen nog steeds onveilig is. Dit standpunt is echter niet ondersteund met een deugdelijk tegenadvies van een deskundige. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat de kruising voldoende verkeersveilig wordt geacht.
De hoogte van de haag heeft invloed op de verkeersveiligheid. Op verzoek van het college heeft de derde-partij de beukenhaag naar de gewenste hoogte teruggesnoeid. Ter zitting is zowel door het college als door de derde-partij naar voren gebracht dat de beukenhaag regelmatig door de derde-partij wordt gesnoeid om er voor te zorgen dat deze op de gewenste hoogte blijft. Tussen het college en de derde-partij is daarover meerdere keren contact geweest. De rechtbank meent dan ook dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de haag te hoog is.

Conclusie

7. De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden heeft afgewezen, nu de verkeerssituatie voldoende verkeersveilig is en de beukenhaag niet te hoog. Het beroep is daarom ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 21 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene plaatselijke verordening Breda 2018:

Afdeling 5. Veiligheid op de weg

Artikel 2:7 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden aan een boom, heg, struik of andere beplanting een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
De eigenaar van een boom, heg, struik of andere beplanting is verplicht deze te snoeien, of op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.