ECLI:NL:RBZWB:2022:3350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
02-810002-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en onrechtmatige verkrijging van een standplaats op een woonwagenkamp

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2022, is de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift. De zaak betreft de onrechtmatige verkrijging van een standplaats op een woonwagenkamp in Bergen op Zoom door middel van valse documenten. De verdachte, geboren in 1988, was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift door valse informatie te verstrekken in documenten die bedoeld waren om als bewijs te dienen voor hun woonstatus. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat er geen opzet was, en concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft de valse documenten ondertekend, wat de rechtbank als een bewuste medewerking aan de valsheid beschouwde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van valsheid in geschrift en heeft een taakstraf van 40 uur opgelegd, met vervangende hechtenis van 20 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-810002-19
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift dan het wel meerdere malen opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als ware het echt en onvervalst.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 1 is verjaard. Gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) bedraagt de verjaringstermijn voor het tenlastegelegde misdrijf zes jaren, bij valsheid te rekenen vanaf de dag waarop gebruik gemaakt is van het voorwerp (artikel 71 sub 2 Sr). In dit geval dus vanaf 10 mei 2008. Nu sinds die datum meer dan zes jaren zijn verstreken alvorens een daad van vervolging vanuit het Openbaar Ministerie heeft plaatsgevonden, is het feit verjaard en dient de officier van justitie voor dit feit niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn strafvervolging. Voor de overige feiten is de officier van justitie wel ontvankelijk
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de in feit 2 en 3 opgenomen stukken en het opzettelijk gebruik maken van die stukken. Het door de verdediging aangehaalde arrest ten aanzien van het opzet op het strafbare feit is niet van toepassing omdat dit op een andere situatie ziet. Er is op zijn minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet nu verdachte wist wat de bedoeling van de stukken was en toch zijn handtekening daaronder heeft gezet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde onder 2 en 3. Het klopt weliswaar dat de bedoeling niet was dat verdachte feitelijk op het adres [adres 2] ging wonen en evenmin een relatie had met [medeverdachte] , maar van opzet, ook in voorwaardelijke zin, is geen sprake. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad, bekend onder nummer 2021:801, moet worden geconcludeerd dat er met het enkele zetten van zijn handtekening onder de stukken zonder zich daarin te verdiepen, geen sprake is van een bewuste medewerking van verdachte aan een bepaald verzoek. Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte geen belang had bij de valse stukken en hij evenmin in staat was om vragen te stellen dan wel daar tegenop te komen. Gelet op het ontbreken van een actieve rol van verdachte in het geheel, nu die enkel bestond uit het zetten van een handtekening en het ontbreken van belang bij de feiten, kan niet gesproken worden van een bewuste en nauwe samenwerking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de stukken die onder feit 2 en 3 zijn opgenomen informatie bevatten die in strijd is met de waarheid. Zo woonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet vanaf medio 2009 dan wel januari 2010 als partners samen en voerden zij geen gemeenschappelijke huishouding op het adres [adres 2] te Bergen op Zoom. Evenmin waren zij van plan om samen een nieuwe woonwagen te kopen. Daarmee staat vast dat de stukken onder feit 2 en 3 valselijk zijn opgemaakt. Verder blijkt uit de op pagina 162 weergegeven ID-kaart op naam van verdachte, de daarop aangebrachte handtekening, de bijgeschreven tekst: “Dit is een getrouwe kopie van mijn ID-kaart” en de daarbij geplaatste handtekening die grote overeenkomst vertoont met de handtekening op de ID-kaart en de handtekeningen onder de overige in de tenlastelegging vermelde stukken. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte deze stukken heeft ondertekend.
Ten aanzien van het opzet van verdachte op het valselijk opmaken van deze stukken en het oogmerk deze stukken als echt en onvervalst te gebruiken/doen gebruiken alsmede het medeplegen overweegt de rechtbank het volgende.
Opzet op het valselijk opmaken
Het opzet voor het valselijk opmaken van de geschriften kan bestaan in de vorm van voorwaardelijk opzet. Dat houdt in dat het voor een bewezenverklaring voldoende is als de aanmerkelijke kans op de valsheid bewust is aanvaard. Door de verdediging is gesteld dat hiervan geen sprake is omdat verdachte zich niet bewust is geweest van hetgeen waaraan hij met het zetten van zijn handtekening meewerkte. Voor de beantwoording van de vraag of er bij verdachte sprake is geweest van enige bewustheid van de inhoud van de stukken waaronder hij zijn handtekening zette, acht de rechtbank het in de eerste plaats van belang dat het hier niet om stukken ging die in een andere taal dan de moedertaal van verdachte waren opgesteld, zoals in het door de verdediging aangehaalde arrest. Bovendien dekt de aanduiding van de stukken als “samenlevingsovereenkomst” en “verzoek tot medehuurderschap” in de stukken zelf de lading van de inhoud daarvan en kan op voorhand niet worden gesteld dat niet duidelijk was waar het om ging. Van een situatie als in het door het door de verdediging aangehaalde arrest is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Daarbij komt dat de samenlevingsovereenkomst zeven pagina’s telt die allen zijn voorzien van een paraaf “ [verdachte] ” of een handtekening van verdachte. Uit die samenlevingsovereen-komst blijkt ook dat verdachte en de medeverdachte zich hebben gelegitimeerd met hun identiteitskaart. Daarvan is een kopie bijgevoegd waarop met de hand door verdachte is geschreven: “dit is een getrouwe kopie van mijn ID-kaart” met daarbij een handtekening. Uit het zevenmaal ondertekenen dan wel van parafen voorzien van de samenlevingsovereen-komst en de bijgevoegde kopie van de ID-kaart met handgeschreven toevoeging en ondertekening leidt de rechtbank af dat er bij verdachte een moment van bewustheid moet zijn geweest van wat hij aan het ondertekenen was. Deze samenlevingsovereenkomst is vervolgens in 2013 gebruikt voor de aanvraag van het medehuurderschap van [medeverdachte] voor standplaats [adres 2] te Bergen op Zoom. Deze aanvraag beslaat slechts uit 1 pagina die ook weer door verdachte van een handtekening is voorzien. Het voorgaande in het licht bezien dat verdachte ten tijde van de ondertekening van de stukken meerderjarig was en daarmee verantwoordelijk was voor datgene waaronder hij zijn handtekening zette en uitleg van zijn zijde is uitgebleven, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er bij verdachte tenminste sprake was van voorwaardelijk opzet.
Oogmerk op het gebruiken/doen gebruiken
Voor bewezenverklaring van het oogmerk is beslissend of verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Gelet op het feit dat uit de stukken zelf voldoende blijkt waarop deze zagen en verdachte aan het eind van de rit niet langer de huurder van de standplaats aan de [adres 2] te Bergen op Zoom zou zijn maar medeverdachte [medeverdachte] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn moet hebben gehad om deze vervalste stukken te gebruiken/doen gebruiken. Een andere gang van zaken is niet uit het dossier gebleken en een verklaring van de zijde van verdachte is uitgebleven.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen moet er sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte(n). De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Medeverdachte [medeverdachte] wilde huurder worden van de standplaats waarvan verdachte huurder was. Zonder de medewerking van verdachte door het ondertekenen van de stukken kon dit niet worden bereikt. Met het zetten van zijn handtekening onder de stukken, die bovendien mede over hem gingen, is hij daarom een essentiële schakel geweest in de verkrijging van het huurderschap van [medeverdachte] van de standplaats aan [adres 2] te Bergen op Zoom. De rol van verdachte was daarmee van zodanige aard dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Dat verdachte geen direct persoonlijk belang zou hebben gehad bij de feiten is niet gebleken en zou bovendien hieraan niet af doen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde voor het deel van het opmaken van de valse stukken wettig en overtuigend bewezen. Niet is gebleken dat verdachte deze stukken zelf ook heeft gebruikt waardoor de rechtbank deze onderdelen niet bewezen acht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 26 februari 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een brief (gericht aan de Gemeente Bergen op Zoom inzake "een verzoek tot medehuur
derschap [adres 2] ) (blz. 0151) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid op/in die brief vermeld/weergegeven dat mevrouw [medeverdachte] (zijnde [medeverdachte] ) en de heer [verdachte] (zijnde verdachte) (al) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren op het adres [adres 2] (vanaf januari 2010) en dat de heer en mevrouw [medeverdachte] (zijnde verdachte en [medeverdachte] ) voornemens zijn samen een nieuwe woonwagen te kopen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
3.
op o16 november 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een samenlevingsovereenkomst (blz. 0153 tot en met 0159) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid op/in die samenlevingsovereenkomst vermeld/weergegeven/opgenomen dat
* hij, verdachte en [medeverdachte] woonachtig zijn aan de [adres 2] en
* hij, verdachte en [medeverdachte] partners" zijn en samenwonen op het adres [adres 2] (sedert medio 2009) en
* hij, verdachte en [medeverdachte] een gemeenschappelijke huishouding (met elkaar) voeren zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarbij houdt zij er rekening mee dat op het strafblad enkel oude feiten staan en de redelijke termijn van berechting met ruim 2,5 jaar is overschreden. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou zij op een taakstraf van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis zijn uitgekomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging primair een schuldigverklaring zonder strafoplegging en subsidiair een geheel voorwaardelijke taakstraf. De verdediging wijst daarbij op de geringe rol van verdachte in het geheel, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en het feit dat verdachte zijn leven op de rit heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Zo heeft hij een brief met daarin een verzoek tot medehuurderschap van de medeverdachte ondertekend waarin in strijd met de waarheid staat vermeld dat verdachte en de medeverdachte samenwonen op het adres [adres 2] en zij voornemens zijn een nieuwe woonwagen te kopen. Ook heeft verdachte een samenlevingsovereenkomst ondertekend waarin in strijd met de waarheid staat vermeld dat hij met de medeverdachte als partners samenwoonde op het adres [adres 2] en zij een gemeenschappelijke huishouding voerden. Met deze geschriften heeft verdachte de medeverdachte geholpen om op onrechtmatige wijze aan een standplaats te komen op het woonwagenkamp in Bergen op Zoom. De daarvoor geldende “Regeling Standplaatsverdeling Woonwagencentra” van de gemeente, die bedoeld is om een voorkeursbehandeling te voorkomen, is hiermee immers omzeild. Verdachte heeft hierdoor het vertrouwen geschaad dat in de maatschappij in schriftelijke bewijsstukken moet kunnen worden gesteld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder maar niet recent en niet voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verder acht de rechtbank voor de strafmaat de proceshouding van verdachte van belang. Hij heeft er tijdens zijn verhoor bij de politie voor gekozen om geen openheid van zaken te geven en zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Evenmin is verdachte ter zitting verantwoording af komen leggen. Ook weegt zij mee dat verdachte zelf voor zover uit het dossier is gebleken geen voordeel heeft gehad bij het valselijk opmaken van de stukken.
Redelijke termijn van berechting
Zoals hiervoor al is overwogen, dient er bij de strafoplegging voorts rekening te worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn van berechting op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden. In beginsel dient de behandeling van een strafzaak binnen twee jaar met een eindvonnis te zijn afgedaan na aanvang van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken. De rechtbank gaat ervanuit dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 2 oktober 2017, de datum van het eerste verhoor van verdachte. Bijzondere omstandigheden hebben in deze zaak geen rol gespeeld. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 2,5 jaar, die in de strafoplegging moet worden verdisconteerd.
De straf
Nu de rechtbank minder bewezen heeft verklaard als door de officier van justitie is geëist komt zij tot een lagere strafoplegging. Zij is van oordeel dat wanneer de redelijke termijn van berechting niet zou zijn overschreden, aan verdachte een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis zou moeten worden opgelegd. Vanwege die overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 40 uur te vervangen door 20 hechtenis dagen passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juni 2022.