ECLI:NL:RBZWB:2022:3340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
02-296263-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige oplichting bij aanbieden van stelconplaten en witwassen met veelvuldige recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan grootschalige oplichting en witwassen. De verdachte, geboren in 1964 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het oplichten van 35 personen door middel van online handelsfraude in de periode van 1 mei 2019 tot en met 11 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen advertenties heeft geplaatst voor de verkoop van goederen, voornamelijk stelconplaten, zonder de intentie om deze daadwerkelijk te leveren. De slachtoffers hebben aanzienlijke bedragen aan voorschotten betaald, maar de goederen zijn nooit geleverd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het witwassen van een bedrag van minimaal € 95.000,00, dat afkomstig was van de opbrengsten van de oplichting. De verdachte heeft een lange geschiedenis van recidive, met eerdere veroordelingen voor vergelijkbare fraudedelicten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een gevangenisstraf van 8 jaar moet ondergaan, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoedingsmaatregel, waarbij gijzeling kan worden toegepast bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/296263-19
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juni 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1964 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
thans gedetineerd te PI Dordrecht, 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 25,
raadsman mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2022, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich in de periode van 1 mei 2019 tot en met 11 december 2019 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude dan wel aan oplichting van
35 personen;
2. zich in de periode van 27 juni 2019 tot en met 28 juli 2019 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [Naam 1] ;
3. zich in de periode van 1 mei 2019 tot en met 11 december 2019 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van minimaal € 95.000,00.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten (beide in de primaire variant) heeft begaan. Ten aanzien van deze feiten is hij uitgegaan van een primaire/subsidiaire tenlastelegging en hij verzoekt de rechtbank deze feiten als zodanig ten laste gelegd te beschouwen. Hij verzoekt verdachte vrij te spreken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
Inleiding
Uit het dossier blijkt dat 31 personen aangifte hebben gedaan van oplichting. Daarnaast bevat het dossier twee meldingen van personen die eveneens betrekking hebben op oplichting. In vrijwel alle gevallen hebben deze personen via online handelssites op advertenties van aangeboden goederen (hoofdzakelijk stelconplaten) dan wel diensten gereageerd, deze besteld en een aanbetaling gedaan. Deze goederen dan wel diensten zijn echter – na meerdere gedane pogingen door de kopers om deze te ontvangen – nooit geleverd. Op basis van de aangiftes en meldingen is bij de politie het vermoeden van betrokkenheid van verdachte ontstaan en is een onderzoek ingesteld.
4.2.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.3
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast, waarbij zij eerst de modus operandi zal beschrijven.
Modus operandi
Vrijwel alle aangevers hebben via online handelssites, te weten via [Namen van websites] , [Namen van websites] dan wel via [Namen van websites] gereageerd op advertenties, waarin goederen (hoofdzakelijk stelconplaten) dan wel het verlenen van diensten (het transport van goederen) werden aangeboden.
Nadat door aangevers contact werd gezocht met de aanbieder van de goederen en diensten, werden tussen hen afspraken gemaakt over de betaling en de levering van de goederen en diensten. Het contact hierover verliep via e-mail, via WhatsApp dan wel via de chatfunctie op [Namen van websites] .
In alle gevallen is de levering – na betaling door de aangevers en het doen van pogingen om de goederen dan wel diensten te ontvangen – uitgebleven.
Overige vaststaande feiten en omstandigheden
In de advertenties en in het contact tussen de aangevers en de aanbieder zijn verschillende namen, telefoonnummers, e-mailadressen en bankrekeningnummers vermeld.
-
Gebruikte namen
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte de namen ‘ [Aliassen] ’, ‘ [Aliassen] ’ en ‘ [Aliassen] ’ heeft gebruikt, waarover in de aangiftes wordt gesproken.
-
Telefoonnummers
Bij zijn aanhouding werd gezien dat verdachte vijf telefoons in zijn handen had, die hij vervolgens op het dakterras van zijn woning neerlegde. Deze telefoons zijn in beslag genomen en onderzocht.
Gebleken is dat een viertal telefoonnummers, behorende bij de in beslag genomen telefoons, in de aangiftes is genoemd. Dit zijn de telefoonnummers: [Telefoonnummer 1] , [Telefoonnummer 2] ,
[Telefoonnummer 3] en [Telefoonnummer 4] . Uit onderzoek is gebleken dat deze nummers veelal zendmasten aanstralen die in de omgeving van de woning van verdachte gesitueerd zijn. De nummers [Telefoonnummer 2] en [Telefoonnummer 3] worden getapt en de stem van de gebruiker wordt herkend als zijnde de stem van verdachte. Gelet hierop en op basis van de overige bewijsmiddelen is voldoende komen vast te staan dat de hiervoor genoemde telefoonnummers in gebruik zijn geweest bij verdachte.
-
E-mailadressen
Op basis van de verklaringen van [Naam 2] en [Naam 3] is komen vast te staan dat zij de door aangevers genoemde e-mailadressen hebben aangemaakt in opdracht van en voor verdachte en dat deze e-mailadressen zijn gebruikt.
-
Bankrekeningnummers
Aangevers hebben naar verschillende bankrekeningnummers geld overgemaakt.
Gelet op de verklaringen van [Naam 2] en [Naam 3] is komen vast te staan dat zij een deel van de in de aangiftes genoemde rekeningen hebben geopend voor verdachte. Ook is gebleken dat aangevers geld rechtstreeks naar de op naam van verdachte gestelde bankrekeningnummers hebben overgemaakt en dat [Naam 2] en [Naam 3] door aangevers ontvangen gelden hebben doorgestort naar rekeningnummers van verdachte.
Tussenconclusie: betrokkenheid verdachte, [Naam 2] en [Naam 3]
Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de betrokkenheid van verdachte, [Naam 2] en [Naam 3] voldoende komen vast te staan, waarbij verdachte de initiatiefnemer is geweest voor het plaatsen van de advertenties en [Naam 2] en [Naam 3] in opdracht van verdachte hebben gehandeld, door voor hem onder meer bankrekeningen te openen, e-mailadressen aan te maken en advertenties te plaatsen met vermelding van het telefoonnummer van verdachte.
4.2.4
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van online handelsfraude (de rechtbank begrijpt: feit 1 primair).
-
Beroep of gewoonte maken
Voor een gewoonte is vereist het meermalen verrichten van gelijksoortige feiten. Onder gewoonte wordt verstaan een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan en wel (objectief) wat de aard van de feiten betreft, en (subjectief) wat de psychische gerichtheid van de dader aangaat: de neiging om telkens weer zo’n feit te begaan.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gewoonte maken van de verkoop van goederen dan wel het verlenen van diensten zonder dat deze werden geleverd, gelet op het aantal aangevers – en de door hen beschreven modus operandi –, binnen een tijdsbestek van ruim 7 maanden.
-
Door middel van een geautomatiseerd werk
Vereist is dat het aanbod van de verkoop via internet tot uitdrukking is gebracht.
Uit de aangiftes blijkt dat aangevers op advertenties op online handelssites hebben gereageerd en dat er gebruik is gemaakt van e-mail, WhatsApp dan wel de chatfunctie op [Namen van websites] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
-
Verkopen van goederen of verlenen van diensten tegen betaling
Vast is komen te staan dat in de advertenties goederen (hoofdzakelijk stelconplaten) en diensten (transport van de goederen) werden aangeboden tegen betaling. Met de aangevers zijn steeds prijzen en aanbetalingen overeengekomen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
-
Het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
Het oogmerk van de verkoper moet bij het verkopen van de goederen of diensten erop gericht zijn niet of niet volledig te leveren en zichzelf of een ander de beschikking te verzekeren over de betaling. Op basis van de bewijsmiddelen is voldoende komen vast te staan dat het nooit de intentie is geweest om de goederen en de diensten te leveren. Dit blijkt onder meer uit de tevergeefse pogingen van de aangevers om de goederen dan wel diensten geleverd te krijgen, waarna niet is geleverd. Daarbij is uit het onderzoek op geen enkele manier naar voren gekomen dat verdachte daadwerkelijk een begin heeft gemaakt om de genoemde goederen of diensten te leveren.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude in de ten laste gelegde periode en op de ten laste gelegde plaatsen.
Is er sprake van medeplegen?
De vraag die zich vervolgens voordoet, is of verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. De bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de initiatiefnemer is geweest van het plaatsen van de advertenties en als initiator en intellectuele dader kan worden gezien. [Naam 2] en [Naam 3] hebben in opdracht van verdachte onder meer advertenties geplaatst, e-mailadressen aangemaakt en bankrekeningen geopend. Verder hebben zij ontvangen gelden van aangevers naar de bankrekeningnummers van verdachte gestort. Het contact met de aangevers is door verdachte onderhouden.
Op basis hiervan valt een taakverdeling vast te stellen en is er gelet op die taakverdeling sprake van een nauwe een bewuste samenwerking tussen verdachte, [Naam 2] en [Naam 3] . De samenwerking is intensief geweest, waarbij zij gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan de delictshandelingen en de bijdrage van zowel verdachte als [Naam 2] en [Naam 3] aan het delict is van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Is er sprake van witwassen?
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen, is vereist dat een goed – in dit geval geld (in totaal minimaal € 95.000,00) – van misdrijf afkomstig is, dat verdachte dat wist en dat verdachte met het goed witwashandelingen heeft verricht.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, kan worden bewezen dat het geld afkomstig is uit online handelsfraude en – omdat de online handelsfraude is gepleegd door verdachte – dat verdachte dat ook wist. Dit betekent dat voor verdachte sprake is van geld dat afkomstig is uit een door hemzelf gepleegd misdrijf (eigen misdrijf).
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het geld in dit geval niet slechts heeft verworven en voorhanden heeft gehad, maar dat verdachte daarmee ook (andere) witwashandelingen heeft verricht. Zo is er onder meer meermalen geld – afkomstig van aangevers – overgeboekt van door [Naam 2] en [Naam 3] aangemaakte rekeningen naar de rekeningen van verdachte en stort verdachte een groot deel van de bedragen door. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte de ontvangen gelden vrijwel direct uitgeeft of afschrijft, onder meer ten behoeve van de huur van zijn woning. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte het geld heeft overgedragen en heeft omgezet en dat dit kan worden gekwalificeerd als witwassen. Dat het geld is verhuld, kan bewezen worden verklaard.
Gelet op de bewijsmiddelen en de onder feit 1 omschreven taakverdeling tussen verdachte, [Naam 2] en [Naam 3] , is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het witwassen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en zij acht daarom het medeplegen van dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2019
tot en met 11 december 2019 te Zoutelande (gemeente Veere) en
Oud-Vossemeer (gemeente Tholen) en Wernhout (gemeente
Zundert) en Den Haag,
tezamen en in vereniging met anderen
een gewoonte heeft gemaakt van het door
middel van een geautomatiseerd werk,
te weten via internet, op een online handelssite, te weten (onder meer)
websites van [Namen van websites] en [Namen van websites] en
[Namen van websites] en per e-mail en met de chatapplicatie WhatsApp
en de chatfunctie op [Namen van websites] ,
verkopen van een of meer goed(eren), waaronder stelconplaten en
verlenen van diensten tegen betaling, te weten het transport van
voornoemde stelconplaten,
met het oogmerk om zonder volledige levering zich of een ander van de
betaling van die goederen of diensten te verzekeren;
3.
op meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2019
tot en met 11 december 2019 te Zoutelande (gemeente Veere) en
Oud-Vossemeer en Wernhout (gemeente Zundert) en Den Haag,
meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) voorwerpen, te weten
* geldbedragen (van in totaal minimaal € 95.000)
(telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft
overgedragen en omgezet en (telkens) gebruik heeft gemaakt
en
(telkens) van voorwerpen, te weten
* geldbedragen (van in totaal minimaal € 95.000)
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en verhuld,
terwijl, verdachte en zijn mededaders (telkens) wisten,
dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig
waren uit een misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 8 maanden met aftrek van het voorarrest. Hij is daarbij uitgegaan van toepassing van de recidiveregeling, als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht, en vordert de maximaal op te leggen gevangenisstraf.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 7 maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewoonte maken van online handelsfraude door op verschillende websites goederen (hoofdzakelijk stelconplaten) en diensten te koop aan te bieden, welke goederen en diensten – na ontvangst van de betaling van forse bedragen door de kopers – niet werden geleverd. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het door de kopers in hem gestelde vertrouwen en heeft zich daarbij niets aangetrokken van hun belangen. Door de handelswijze van verdachte is een groot aantal slachtoffers financieel gedupeerd.
Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, verkregen uit die online handelsfraude. Het geld dat met de online handelsfraude werd verkregen, werd naar andere rekeningen van verdachte overgeboekt, waarna het geld onder meer werd gebruikt om de huur van zijn woning mee te betalen. Dit heeft een ontwrichtende werking op het economische verkeer, doordat dit een inbreuk vormt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Verdachte heeft met het plegen van deze feiten puur uit winstbejag gehandeld, ten koste van anderen en de rechtbank rekent verdachte het plegen van deze feiten zwaar aan, zeker gelet op het grote aantal slachtoffers en de geslepen manier waarop verdachte steeds te werk is gegaan om het vertrouwen van de slachtoffers te winnen.
Uit het strafblad van verdachte van 4 februari 2022 blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van fraudedelicten, waarbij meerdere keren onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd. Hij is onder meer op 1 augustus 2017 door deze rechtbank veroordeeld voor meerdere feiten, inhoudende oplichting, waarbij sprake was van een soortgelijke handelswijze als in deze zaak. Terwijl verdachte in afwachting was van het door hem ingestelde hoger beroep tegen dit vonnis en in een schorsing liep die op 10 april 2019 was aangevangen, is verdachte (ruim een maand na die schorsing) weer begonnen met het plegen van fraudedelicten.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft hem inmiddels in 2020 in hoger beroep veroordeeld tot een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en verder is verdachte nog in 2019 veroordeeld voor oplichting tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit alles heeft verdachte niet weerhouden om opnieuw soortgelijke feiten te plegen en dit heeft hem niet de laakbaarheid van zijn handelen doen inzien.
De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte in staat is in de toekomst geen strafbare feiten zoals bijvoorbeeld oplichting meer te plegen. Dit betekent dat in de op te leggen straf tot uitdrukking moet komen dat de maatschappij langdurig tegen verdachte moet worden beschermd.
Verder overweegt de rechtbank dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, te weten in beginsel twee jaar nadat de termijn een aanvang heeft genomen. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. De rechtbank stelt vast dat die termijn in dit geval is gaan lopen op 11 december 2019, te weten de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Hieruit volgt dat in totaal op de datum van dit vonnis twee jaar en ruim zes maanden zijn verstreken sinds 11 december 2019 en de redelijke termijn dus met ruim zes maanden is overschreden. De rechtbank zal hieraan geen consequenties verbinden en volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank neemt daarbij onder meer in aanmerking de invloed van de verdediging op het procesverloop. Zij is van oordeel dat de vertraging van het strafproces in overwegende mate te wijten is aan de verdediging, die na het bij herhaling afwijzen van bepaalde onderzoekswensen deze is blijven herhalen en ter zake verzoeken heeft gedaan. Ook wordt de proceshouding van verdachte in aanmerking genomen, waardoor sprake is van een moeizaam en langdurig procesverloop. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn proceshouding – te weten het meerdere keren kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak om verschillende redenen (wisseling van advocaat door een gestelde vertrouwensbreuk en gestelde gezondheidsklachten) proberen te voorkomen van de inhoudelijke behandeling van deze zaak – doelbewust de rechtsgang heeft geprobeerd te frustreren en neemt dit verdachte zeer kwalijk, temeer nu er ook belangen van een groot aantal slachtoffers een rol spelen.
De rechtbank gaat in de strafmaat niet uit van de recidiveregeling als bedoeld in artikel
43a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank mag een strafverhoging op grond van dit artikel slechts toepassen als de recidive in de tenlastelegging is vermeld. Dat is in deze zaak niet het geval. Wel is er sprake van meerdaadse samenloop. Voor online handelsfraude in de zin van artikel 326e van het Wetboek van Strafrecht is het wettelijk strafmaximum een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar. Voor witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is het wettelijk strafmaximum een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaar. Gelet op artikel 57, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht kan op het feit waarop de hoogste (gevangenis)straf is gesteld tot een derde boven het maximum worden opgelegd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een gevangenisstraf van maximaal
8 jaar kan worden opgelegd. De rechtbank acht deze maximaal op te leggen straf passend en geboden en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen, met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
In dit strafproces hebben na te noemen personen zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van niet door de verzekering vergoede schade die zij als gevolg van de door verdachte en zijn mededaders gepleegde strafbare feiten hebben geleden wegens betaalde (voorschotten op bestelde), maar niet geleverde goederen dan wel geleverde diensten, maar niet ontvangen betalingen, inclusief overige kosten.
(feit 1)
- [Naam 4] ; € 937,75 – stelconplaten;
- [Naam 5] € 3.563,45 – stelconplaten (€ 1.000,00 reeds vergoed);
- [Naam 6] ; € 600,00 – klinkerstenen;
- [Naam 7] ; € 600,00 – schuur;
- [Naam 8] € 350,00 – stelconplaten;
- [Naam 9] ; € 3.630,00 – stelconplaten;
- [Naam 10] ; € 2.950,00 – stelconplaten;
- [Naam 11] ; € 2.800,00 – betonplaten en € 1.000,00 – immateriële schade (vijf dagen thuis gebleven in afwachting van de levering);
- [Naam 12] ; € 2.000,00 – stelconplaten;
- [Naam 13] ; € 3.000,00 – stelconplaten;
- [Naam 14] € 1.936,00 – betonplaten;
- [Naam 15] € 1.179,75 – betonplaten;
- [Naam 16] ; € 7.199,50 – stelconplaten;
- [Naam 17] ; € 610,50 – stelconplaten;
- [Naam 18] ; € 750,00 – stelconplaten;
- [Naam 19] € 2.975,00 – stelconplaten;
- [Naam 20] € 1.587,23 – stelconplaten, behandelingskosten en vorderingskosten deurwaarder;
- [Naam 21] ; € 1.000,00 – stelconplaten;
- [Naam 22] ; € 3.100,00 – (leggen van) stelconplaten;
(feit 2)
- [Naam 1] ; € 1.000,00 – boot.
De benadeelde partijen hebben verzocht hun vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
- [Naam 11]
De benadeelde partij [Naam 11] vordert een schadevergoeding van € 2.800,00 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De materiële schade is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Zij zal de vordering daarom tot een bedrag van € 2.800,00 toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen grond voor toewijzing voor deze schade nu deze onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [Naam 19]
De benadeelde partij [Naam 19] vordert een schadevergoeding van € 2.975,00 ter zake van materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.100,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Zij zal de vordering tot een bedrag van € 2.100,00 toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [Naam 20]
De benadeelde partij [Naam 20] vordert een schadevergoeding van € 1.587,23 ter zake van materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.237,23 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Zij zal de vordering tot een bedrag van € 1.237,23 toewijzen. Voornoemd bedrag bestaat uit een aanbetaling die is gedaan ten behoeve van de niet geleverde stelconplaten
(€ 1.179,75) en de vorderingskosten deurwaarder (€ 57,48). Voor wat betreft de gevorderde schade bestaande uit € 350,00 ten behoeve van behandelingskosten overweegt de rechtbank dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [Naam 1]
De benadeelde partij [Naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 ter zake van materiële schade. Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
-
de nog niet genoemde benadeelde partijen
De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde schade in de overige onder
7.1
genoemde vorderingen van de benadeelde partijen (die nog niet zijn besproken onder 7.2) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partijen voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen vanaf 11 december 2019.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Nu aan verdachte meerdere schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd en de vervangende gijzeling hierdoor de maximale duur overschrijdt, zal de rechtbank de vervangende gijzeling tot een jaar beperken. Dit betekent dat zij op het totaalbedrag van
€ 38.544,18 van de toe te wijzen vorderingen 360 dagen vervangende gijzeling zal opleggen.
De rechtbank overweegt voorts dat de vorderingen hoofdelijk zullen worden toegewezen nu sprake is van medeplegen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 326e en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van een gewoonte maken van het aanbieden van goederen of
diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van het internet, zonder de intentie om die
goederen of diensten daadwerkelijk (en volledig) te leveren, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de hierna te noemen benadeelde partijen ter zake van materiële schade tot de achter hun naam vermelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen, bij niet betaling te vervangen door het maximaal aantal dagen gijzeling van 360 dagen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
(feit 1)
- [Naam 4] ; € 937,75;
- [Naam 5] € 2.563,45;
- [Naam 6] ; € 600,00;
- [Naam 7] ; € 600,00;
- [Naam 8] ; € 350,00;
- [Naam 9] ; € 3.630,00;
- [Naam 10] € 2.950,00;
- [Naam 11] ; € 2.800,00;
- [Naam 12] € 2.000,00;
- [Naam 13] ; € 3.000,00;
- [Naam 14] € 1.936,00;
- [Naam 15] € 1.179,75;
- [Naam 16] ; € 7.199,50;
- [Naam 17] ; € 610,50;
- [Naam 18] ; € 750,00;
- [Naam 19] € 2.100,00;
- [Naam 20] ; € 1.237,23;
- [Naam 21] ; € 1.000,00;
- [Naam 22] ; € 3.100,00;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
- verklaart de benadeelde partijen [Naam 11] , [Naam 19] en [Naam 20] niet-ontvankelijk in het overige deel van hun vordering. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 465 EUR (omschrijving: G2133661);
* 1.00 stuks Telefoontoestel (omschrijving: G2156080, zwart, merk: Apple, chassisnr: [chassisnummer]);
* 1.00 stuks Telefoontoestel (omschrijving: G2156081, zwart, merk: Samsung, chassisnr: [chassisnummer]);
* 1.00 stuks Telefoontoestel (omschrijving: G2156084, zilverkleurig, merk: Samsung, chassisnr: [chassisnummer]);
* 1.00 stuks Telefoontoestel (omschrijving: G2156094, zwart, merk: Samsung, chassisnr: [chassisnummer]);
* 1.00 stuks Telefoontoestel (omschrijving: G2156110, zilverkleurig, merk: Samsung, chassisnr: [chassisnummer]);
* 1.00 stuks Vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juni 2022.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.