4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, het volgende vast.
- Voorgeschiedenis en aanloop
Verdachte heeft de Chevrolet Camaro op 28 september 2013 met zijn vrouw gekocht voor een bedrag van € 11.750,--. Het gebruik van de auto was hobbymatig. Zij hebben de auto speciaal voor gebruik door de vrouw van verdachte gekocht. Het aanwezige taxatierapport van de vorige eigenaar stelde de waarde van de auto op een bedrag van € 23.000,--. Per 7 februari 2014 is de getaxeerde waarde van de auto gewijzigd naar een waarde van
€ 12.000,--, waardoor ook de maximale cascodekking werd gewijzigd naar dit bedrag. Reden daarvoor was de verminderde vraag naar oldtimers, omdat per 1 januari 2014 een nieuwe oldtimerregeling van kracht was geworden waardoor er meer wegenbelasting betaald moest worden.
Verdachte en zijn vrouw hebben op een gegeven moment in overleg besloten de auto te koop te zetten op [Naam website] . Aanleiding hiervoor was dat de vrouw van verdachte te zuinig was op de auto, waardoor zij niet vaak in de auto reed. De eerste advertentie is op 28 december 2013 online geplaatst en op 24 januari 2014 verwijderd. In die advertentie werd de auto aangeboden voor een bedrag van € 10.500,--. De tweede advertentie is op 18 februari 2014 online geplaatst en op 7 juli 2014 verwijderd. In deze advertentie werd de auto aangeboden tegen elk aannemelijk bod. Op beide advertenties zijn diverse reacties gekomen en biedingen gedaan. Op de eerste advertentie is onder meer een bedrag van € 10.400,-- geboden en op de tweede advertentie is een bedrag van onder meer € 12.000,-- geboden. Om de advertenties te plaatsen en te behouden is door verdachte en zijn vrouw in totaal zes keer een bedrag van € 26,-- betaald. De advertenties hebben niet tot een verkoop geleid.
Op de dag van de autobrand heeft verdachte om 10.03 uur een hoeveelheid van 10,10 liter euroloodvrij 95 getankt bij een onbemand tankstation. Verdachte verklaart hierover dat hij met de motor heeft getankt, daarna naar huis is gereden en vervolgens de auto heeft gepakt om de auto te wassen. Omdat het mooi weer was, is hij eerst met de auto gaan toeren. Nadat hij de auto had gewassen en naar huis wilde rijden, rook hij naar eigen zeggen een kortsluitingslucht. Omdat hij het niet vertrouwde, is verdachte is naar het [Naam parkeerterein] te Scharendijke gereden, heeft zijn auto daar in een parkeervak geparkeerd en aldaar is de auto uitgebrand. Om 10.52 uur is de eerste melding over de autobrand binnengekomen bij de meldkamer. Na de brand is de auto overgebracht naar een bergingsbedrijf. Verdachte heeft dezelfde dag rond 11.30 uur de schade telefonisch gemeld bij [Naam verzekeringsmaatschappij] . Nadat er bij [Naam verzekeringsmaatschappij] twijfels zijn gerezen over de oorzaak van de brand, hebben zij aan onderzoeksbureau [Naam 1] opdracht gegeven tot het instellen van een technisch onderzoek naar de oorzaak van het ontstaan van de brand in de auto.
- Forensisch onderzoek
Op 7 oktober 2014 is de auto door [Naam 1] onderzocht. Met een gasdetector is in delen van de auto gezocht naar de aanwezigheid van licht ontvlambare vloeistoffen. Met die gasdetector is eerst gezocht op de verbrande restanten van het interieur, die ten tijde van de brand op de bodem van het personencompartiment terecht waren gekomen. Hierbij is met name gezocht in de voetenruimten van de bestuurder, de bijrijder en de achterpassagiers. Hierbij zijn van de gasdetector geen reacties verkregen die wezen op de aanwezigheid van dergelijke sporen. Vervolgens is, op dezelfde locaties, met die gasdetector gezocht tussen de samengesmolten verbrande restanten van het interieur. Hierbij zijn van de gasdetector eveneens geen reacties verkregen die daarop wezen. Tot slot is, op dezelfde locaties, met die gasdetector gezocht onder de tot een plakkaat samengesmolten verbrande restanten van interieur. Daarbij zijn van de gasdetector, ter plaatse van de voetenruimten van de achterpassagiers in het geheel geen reacties verkregen, maar ter plaatse van de voetenruimten van de bestuurder en bijrijder, werden meerdere zeer hoge reacties verkregen. De reacties werden verkregen uit de nagenoeg niet door vuur aangetaste dreunplaten die zich onder de samengesmolten restanten van de bodembekleding in de voetenruimten bevonden. Bij het trekken van de twee brandmonsters uit de voetencompartimenten links- en rechtsvoor is door onderzoeker [Naam 2] van [Naam 1] de geur van motorbenzine waargenomen.
De twee brandmonsters werden overgedragen aan verbalisanten van de Forensische Opsporing (FO) die waren belast met het brandonderzoek aan de auto. Door deze verbalisanten werden ook twee referentie-brandstofmonsters genomen uit de brandstoftank en uit de brandstofleiding ter hoogte van de brandstofpomp.
De vier monsters zijn door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van vluchtige ontbrandbare vloeistoffen. Uit het rapport van het NFI van 7 augustus 2015 blijkt dat in de twee brandmonsters vluchtige stoffen werden aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. In de twee referentie-brandstofmonsters werd een ontbrandbare vloeistof aangetoond die hoofdzakelijk bestond uit motorbenzine met hierbij zeer geringe hoeveelheden minder vluchtige stoffen.
De monsters zijn vervolgens door het NFI aanvullend onderzocht om vast te kunnen stellen in hoeverre de motorbenzine in de brandmonsters qua samenstelling overeenkomt met de motorbenzine in het referentie-brandstofmonster uit de brandstoftank (het referentie-brandstofmonster uit de brandstofleiding werd buiten beschouwing gelaten omdat deze minder zuiver was). Uit het rapport van het NFI van 22 december 2015 blijkt dat de resultaten van de vergelijking
veel waarschijnlijkerzijn (de rechtbank begrijpt: een ordegrootte 100-10.000 keer) als de brandmonsters uit de voetencompartimenten en het referentie-brandstofmonster uit de brandstoftank van de auto een verschillende herkomst hebben dan wanneer deze dezelfde herkomst hebben.
Zowel door [Naam 1] als door deskundige [Naam 3] van het NFI in het brandtechnisch onderzoeksrapport van 13 mei 2021 wordt geconcludeerd dat in het brandstofsysteem geen lekkage is opgetreden. Ook concluderen zij dat er een relatief grote hoeveelheid vluchtige ontbrandbare vloeistoffen in beide brandmonsters aanwezig was.
4.3.2.2
Bewijsoverwegingen
-
Bruikbaarheid rapport onderzoeksbureau [Naam 1]
De verdediging heeft verzocht om het rapport van onderzoeksbureau [Naam 1] uit te sluiten van het bewijs, omdat het onderzoek naar de auto niet zorgvuldig is uitgevoerd gelet op de wijze waarop de auto na de brand gestald is. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat er op de auto vlak na de brandstichting geen strafrechtelijk beslag rustte, omdat de auto destijds enkel werd onderzocht in opdracht van de verzekering. Vast staat dat de auto op een onzorgvuldige wijze is gestald op een vervuild terrein en dat de auto enige tijd onafgedekt op dat terrein heeft gestaan. Het enkele feit dat de auto tijdens het onderzoek door [Naam 1] niet volgens de regels van het strafrechtelijk beslag is bewaakt is echter geen zodanig strikte waarborg dat het tot gevolg moet hebben dat het gehele onderzoek aan de auto van het bewijs moet worden uitgesloten. In dit geval is door deskundige [Naam 3] van het NFI beoordeeld of de wijze van opslag mogelijk heeft geleid tot onbewuste contaminatie, zoals door de raadsman wordt gesteld. De deskundige heeft op basis van het door [Naam 1] verstrekte onderzoeksmateriaal geconcludeerd dat onbewuste contaminatie kan worden uitgesloten, waarop hierna verder zal worden ingegaan. Verder is voor de rechtbank van belang dat de deskundige op basis van het door [Naam 1] verstrekte onderzoeksmateriaal heeft geconcludeerd dat de wijze waarop [Naam 1] de brandmonsters in het personencompartiment heeft genomen, als voldoende kan worden beoordeeld. Dit leidt tot de conclusie dat zelfs als de auto conform de forensische normen was opgeslagen, dit niet tot een andere uitkomst van het forensisch onderzoek zou hebben geleid. Het verzuim de auto zorgvuldig op te slaan, heeft gelet daarop geen nadeel voor verdachte veroorzaakt. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor bewijsuitsluiting van het rapport van [Naam 1] en de onderzoeken die daarop zijn gevolgd en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.
- Contaminatie
Gelet op de onderzoeksresultaten van het NFI van 22 december 2015, de berekende bewijskracht van die resultaten in combinatie beschouwd met de bevindingen van deskundige [Naam 3] van het NFI hieromtrent, komt de rechtbank tot de conclusie dat de benzine die is aangetroffen in het voetencompartiment (aan de bestuurderszijde en de bijrijderszijde) andere benzine betreft dan uit de tank van de auto. De vraag is vervolgens hoe die benzine in het voetencompartiment terecht is gekomen. Door de verdediging is de mogelijkheid gesuggereerd van onbewuste en bewuste contaminatie.
De rechtbank zal eerst ingaan op de mogelijkheid van onbewuste contaminatie. Op basis van het rapport van deskundige [Naam 3] is de rechtbank van oordeel dat contaminatie van de brandmonsters door benzine uit het brandstofsysteem via het bluswater kan worden uitgesloten. Dit geldt ook voor het scenario dat een (ex-)collega van verdachte vijf dagen voor de monsterneming in het voertuig is geweest en daarbij mogelijk onbedoeld benzine heeft ingebracht.
De verdediging heeft ter zitting bepleit dat het takelen van de auto in samenhang met het slechte weer gedurende de week dat de auto op het bergingsterrein stond er mogelijk toe kan hebben geleid dat er benzine in de auto terecht is gekomen. Volgens de verdediging kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het plakkaat waaronder de benzine terecht is gekomen ondoordringbaar was en zij trekt de conclusies die [Naam 1] heeft getrokken hierover in twijfel. De rechtbank overweegt dat op basis van het rapport van [Naam 1] kan worden vastgesteld dat de monsterneming heeft plaatsgevonden in de dreunplaten. Onderzoeker [Naam 2] van [Naam 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de conclusie blijft zoals hij in zijn rapportage heeft gegeven: het plakkaat was ondoordringbaar waardoor er geen contaminatie heeft kunnen plaatsvinden. Die conclusie heeft hij gebaseerd op het feit dat de gasdetector pas een (zeer) sterke reactie gaf op het moment dat het plakkaat werd opengebroken en er onder het plakkaat werd gemeten. Als er dampen waren geweest die op de een of andere manier van onder het plakkaat of door het plakkaat heen naar buiten kwamen, dan had de gasdetector die volgens hem gedetecteerd. Bij het openbreken van het plakkaat rook [Naam 2] een sterke geur van benzine en zag hij een grote hoeveelheid vloeistof onder het plakkaat liggen. Bovendien heeft deskundige [Naam 3] van het NFI onder meer op basis van het door [Naam 1] aangeleverde materiaal onderschreven dat er geen onbewuste contaminatie heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank maakt hieruit op dat deskundige [Naam 3] van het NFI de conclusie van [Naam 1] dat er sprake was van een luchtdicht plakkaat heeft gevolgd. Dit leidt er toe dat de rechtbank de conclusies van [Naam 1] en deskundige [Naam 3] van het NFI met betrekking tot het aangetroffen plakkaat volgt, nu het dossier geen aanwijzingen bevat die de stelling van de verdediging dat het plakkaat mogelijk poreus was onderbouwen. Het feit dat het plakkaat luchtdicht was afgesloten, betekent dat er nadien geen mogelijkheid tot contaminatie meer heeft kunnen bestaan. Dit maakt dat het door de verdediging aangevoerde scenario dat er onbewuste contaminatie heeft plaatsgevonden door het takelen van de auto in samenhang met de weersomstandigheden zijn weerlegging vindt in de onderzoeksresultaten van [Naam 1] en deskundige [Naam 3] van het NFI.
Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank de mogelijkheid van onbewuste contaminatie uit. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of er sprake is geweest van bewuste contaminatie.
Hoewel het scenario dat een derde bewust benzine heeft ingebracht niet geheel kan worden uitgesloten, biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen hiervoor. Het enkele feit dat wordt gesteld dat verdachte ten tijde van het feit hoofdagent was en om die reden mogelijk vijanden had, is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is het geschetste alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt op basis van voorgaande vast dat de benzine die is aangetroffen in de voetencompartimenten van de auto niet door bewuste of onbewuste contaminatie na de brand in de auto terecht is gekomen. Dit betekent dat de betreffende benzine al voor het ontstaan van de brand in de auto aanwezig moet zijn geweest.
- Oorzaak van de brand
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden wat de oorzaak van de brand is geweest. Daarvoor zijn op basis van het dossier twee scenario’s mogelijk: brand door brandstichting of brand door kortsluiting.
Bij het onderzoek naar een eventuele technische oorzaak van de brand trof [Naam 1] kleine
kortsluitsporen aan in restanten van bedrading van de auto. Het bleek te gaan om een
kabelboom tussen de zekering- en relaiskast links onderin het dashboard en de rechterzijde
van het dashboard. De kleine kortsluitsporen bevonden zich ongeveer in het midden van de
kabelboom. De oorzaak voor het ontstaan van de sluiting bleef onduidelijk. Voor [Naam 1] bleef dan ook onduidelijk of de kortsluitsporen in relatie stonden tot de oorzaak voor het ontstaan van de brand, dan wel dat die sporen het gevolg waren van de brand.
Deskundige [Naam 3] van het NFI heeft geconcludeerd dat op basis van het verkregen onderzoeksmateriaal een elektrische oorzaak van de brand noch aangetoond noch uitgesloten kan worden.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat er volgens verdachte wel eens problemen waren met de elektrisch bedienbare ramen van de auto en dat deze de oorzaak kunnen zijn geweest van een kortsluiting. Daarvoor wordt verwezen naar de bevindingen van [Naam 3] , die onder meer noemt dat kortsluitsporen in de bedrading naar de elektrische ramen alleen kunnen ontstaan als het contact van de auto aan staat. Dit zou volgens de verdediging ondersteunend zijn aan de verklaring van verdachte dat de kortsluiting was ontstaan tijdens het rijden.
De rechtbank stelt vast dat deskundige [Naam 3] van het NFI de mogelijkheid van kortsluiting weliswaar theoretisch niet kan uitsluiten, maar het dossier bevat geen concrete aanwijzingen die dat scenario ondersteunen. Ook plaatst deskundige [Naam 3] van het NFI vraagtekens bij de aangetroffen kortsluitsporen door [Naam 1] . Het is volgens hem onduidelijk op welke basis [Naam 1] concludeert dat er sprake is van kortsluitsporen. Op basis van het beeldmateriaal concludeert deskundige [Naam 3] van het NFI dat veel smeltverschijnselen in de koperen geleiders het gevolg zijn geweest van de hitte van de brand. Het lijkt er volgens hem op dat [Naam 1] ten onrechte de term ‘kortsluitsporen’ gebruikt voor alle soorten smeltsporen. Dit maakt dat de onderzoeksbevindingen naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat de brand is veroorzaakt door kortsluiting. Ook overigens bevat het dossier geen concrete aanwijzingen die een technische oorzaak van de brand aannemelijk maken.
Vervolgens blijft het scenario dat de brand is ontstaan door brandstichting over. De rechtbank betrekt bij de beoordeling naast de bevindingen uit het forensisch onderzoek ook de bevindingen die zijn voortgekomen uit het tactisch onderzoek. Hieruit blijkt dat verdachte drie kwartier voor de brand 10,10 liter benzine heeft getankt bij een onbemand tankstation zonder cameratoezicht. Daar komt bij de omstandigheid dat verdachte zijn auto heeft geparkeerd op de [Naam parkeerterein] in Scharendijke, een afgelegen terrein, terwijl er op de weg daarnaartoe meerdere plekken waren die meer voor de hand lagen om de auto te parkeren in geval van nood. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zelfs zijn ramen open heeft moeten doen vanwege de sterke rookontwikkeling. Dat de parkeerplaats afgelegen was blijkt uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. De parkeerplaats waar de auto is uitgebrand was die dag leeg, er was op het moment van de brand verder niemand op de parkeerplaats aanwezig en door de wijze van parkeren op de betreffende plek was de auto aan het zicht onttrokken. Daarnaast was één van de in de nabij liggende horecabedrijven die maandagochtend gesloten. Pas toen de brand aan de auto was ontstaan kwamen er omstanders op de rook af.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel het feit dat de auto een lange periode te koop heeft gestaan op [Naam website] en ondanks herhaaldelijke biedingen hiertoe, de auto uiteindelijk niet is verkocht. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de auto toch wilde houden, wat opvallend is omdat het doel waarmee de auto was gekocht, namelijk zodat zijn vrouw hierin kon rijden, was weggevallen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het forensisch en tactisch onderzoek, in onderlinge samenhang bezien, de enige mogelijkheid is de brand aan de auto opzettelijk is veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij de hele ochtend de beschikking heeft gehad over de auto. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat een ander dan verdachte de brand aan de auto heeft gesticht. Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank verdachte geweest die de brand heeft aangestoken.
4.3.2.3
Beoordeling van het ten laste gelegde
- Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of verdachte het oogmerk had de brand te stichten om zichzelf ten nadele van [Naam verzekeringsmaatschappij] , wederrechtelijk te bevoordelen, zoals primair is ten laste gelegd. Dit betekent dat de rechtbank moet vaststellen of verdachte de brand heeft gesticht met de bedoeling om geld van de verzekeraar te krijgen. Verdachte heeft de brandstichting aan de auto altijd ontkend. Ter zitting is verdachte hierbij gebleven. Verder is op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid vast te stellen wat het motief van verdachte kan zijn geweest om zelf de brand te stichten. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling aanwezig is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
- Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte degene is geweest die de autobrand heeft gesticht. Verdachte heeft de schade aan zijn auto op dezelfde dag telefonisch gemeld bij [Naam verzekeringsmaatschappij] waarbij hij heeft verklaard dat hij tijdens het rijden een brandlucht rook en daarom zijn auto aan de kant heeft gezet. Hiermee staat vast dat verdachte de echte oorzaak van de brand aan de auto bij de telefonische schademelding bij [Naam verzekeringsmaatschappij] heeft verzwegen. Verdachte is daarna meerdere malen gehoord in het kader van het onderzoek door [Naam 1] en ook toen is hij bij het standpunt gebleven dat de brand is ontstaan door een oorzaak buiten zijn schuld. Door een onjuiste schadeclaim in te dienen heeft verdachte [Naam verzekeringsmaatschappij] bewogen om hem het schadebedrag uit te betalen. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [Naam verzekeringsmaatschappij] op te lichten.