ECLI:NL:RBZWB:2022:3323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing verzoek om vergoeding griffierecht na intrekking beroep tegen RDW

Op 22 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de RDW van 17 februari 2021, waarin zijn bezwaar tegen de weigering van een vervangende kentekencard en tenaamstellingscode voor een aanhangwagen ongegrond werd verklaard. Na het afgeven van een nieuw kenteken op 16 juli 2021 trok de opposant zijn beroep in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank wees dit verzoek af in haar uitspraak van 8 maart 2022, waarop de opposant verzet aantekende.

De rechtbank overwoog dat zij in de beroepszaak uitspraak had gedaan zonder zitting, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposant voerde aan dat de RDW een fout had erkend en dat het griffierecht aan hem moest worden terugbetaald. De verzetrechter oordeelde echter dat het verzet niet gericht was op de afwijzing van de proceskosten, maar enkel op het griffierecht. De rechtbank bevestigde dat de wetgever geen beroep op de bestuursrechter mogelijk maakt in gevallen waarin het bestuursorgaan het griffierecht niet vergoedt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De beslissing werd genomen door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier W.J.C. Goorden, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1099 WVW V

uitspraak van 22 juni 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2021. De directie van de RDW heeft daarbij het bezwaar van opposant tegen de weigering hem een vervangende kentekencard en tenaamstellingscode voor een aanhangwagen te verstrekken ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 februari 2022 heeft de RDW aan de rechtbank medegedeeld dat aan opposant op 16 juli 2021 een nieuw kenteken voor de aanhangwagen is afgegeven. Opposant heeft het beroep daarna ingetrokken, met het verzoek de RDW te veroordelen in de proceskosten.
Bij uitspraak van 8 maart 2022 heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De verzetrechter heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek mede begrepen als een verzoek om vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft ook dat verzoek afgewezen.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de verzoeken om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht dienen te worden afgewezen.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de RDW heeft erkend dat er eerder een fout is gemaakt. Het griffierecht moet daarom aan hem worden terugbetaald, aldus opposant.
4. Het verzet ziet niet op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten, maar enkel op het griffierecht.
Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb bepaalt dat indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen, het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht vergoedt.
5. De verzetrechter overweegt dat blijkens de tekst van artikel 8:41, zevende lid én de toelichting op dat artikellid bij een intrekking van het beroep de verplichting tot het vergoeden van het griffierecht voortvloeit uit het artikellid zelf. De beoordeling van de vraag of er sprake is van “tegemoetkoming aan” is niet aan de bestuursrechter. Voor die gevallen waarin een eiser het niet eens is met de beslissing van het bestuursorgaan om het griffierecht niet op grond van artikel 8:41, lid 7 of lid 8 (in andere gevallen kan het bestuursorgaan het griffierecht vergoeden), heeft de wetgever ervoor gekozen om geen beroep op de bestuursrechter mogelijk te maken.
6. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van de rechtbank van 8 maart 2022. Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank in de uitspraak - weliswaar op andere gronden - terecht geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het verzoek om vergoeding van het griffierecht dient te worden afgewezen.
Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 22 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.