ECLI:NL:RBZWB:2022:3313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing voor wapenbezit in het kader van re-enactment

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2022, wordt de aanvraag van eiser om uitbreiding van zijn ontheffing voor het voorhanden hebben van een machinegeweer afgewezen. Eiser, lid van een re-enactment vereniging, had een aanvraag ingediend voor een ontheffing op basis van zijn activiteiten die gericht zijn op het historisch naspelen van militaire gebeurtenissen. De minister van Justitie en Veiligheid had eerder zijn aanvraag afgewezen, met als argument dat het machinegeweer niet voldeed aan de vereisten voor ontheffing, omdat het niet als een replica van een origineel wapen uit de Tweede Wereldoorlog kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat het machinegeweer, dat in 2019 was geproduceerd, niet voldeed aan de criteria voor een ontheffing. De rechtbank vernietigde de eerdere besluiten van de minister, maar handhaafde de rechtsgevolgen, omdat de minister voldoende had onderbouwd waarom de ontheffing niet kon worden verleend. De rechtbank benadrukte het belang van de veiligheid van de samenleving en het algemeen belang bij het beheersen van wapenbezit. Eiser werd in het gelijk gesteld in zijn beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de minister zijn beleid op dit punt had verduidelijkt en dat de eerdere ontheffingen ten onrechte waren verleend. De rechtbank veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1133 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. B. Damen,
en
de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2019 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om uitbreiding van de aan hem op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) verleende ontheffing tot het voorhanden hebben, vervoeren en dragen van (vuur)wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wwm, ten behoeve van het opvoeren van een re-enactment, afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2019 heeft de minister het tegen het primaire besluit door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank Oost-Brabant (SHE 20/72) heeft bij uitspraak van 19 november 2020 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
In het besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft de minister het bestreden besluit I gecorrigeerd.
Bij besluit van 3 maart 2022 (bestreden besluit III) heeft de minister het bestreden besluit I aanvullend gemotiveerd.
Het beroep van eiser heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op de bestreden besluiten II en III.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 31 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en medegemachtigden [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Namens de minister was aanwezig mr. F.H. Kamminga.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser is sinds 2016 lid van de vereniging [naam vereniging] , waarvan de leden zich bezighouden met het levendig houden van de militaire geschiedenis van eenheden die actief waren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ten behoeve van zijn activiteiten bij het opnieuw opvoeren van historische gebeurtenissen (re-enactment) beschikt eiser over een door de minister verleende ontheffing tot het voorhanden hebben, vervoeren en dragen van twee wapens. In 2018 heeft eiser aan wapenherstelbedrijf [naam vertegenwoordiger 1] te [plaatsnaam 2] (hierna: [naam vertegenwoordiger 1] ) verzocht om aan hem een machinegeweer te leveren dat gelijkenis vertoont met een [merknaam 2] machinegeweer. [naam vertegenwoordiger 1] heeft vervolgens een machinegeweer vervaardigd met als merknaam [merknaam 1] en een kaliber .46. Het machinegeweer is op 4 januari 2019 aan eiser geleverd. Op 9 januari 2019 heeft eiser de minister voor dit machinegeweer verzocht om uitbreiding van zijn ontheffing.
1.2
De minister heeft een advies ontvangen van de korpschef van de politie en van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Onder verwijzing naar die adviezen heeft de minister bij het primaire besluit en de beslissing van 6 december 2019 het standpunt ingenomen dat eisers verzoek moet worden afgewezen. De minister heeft daarbij aangegeven dat dat eisers verzoek ziet op de ontheffing van een getransformeerd machinegeweer, merk [merknaam 1] en kaliber .46, dat dit wapen naar zijn aard en oorsprong een [merknaam 2] machinegeweer, type M20 en kaliber .50 is, en dat niet middels een verklaring van de KMar is aangetoond dat dit wapen gedemilitariseerd is. Daarom is niet voldaan aan de vereisten, die zijn voorgeschreven in paragraaf B/4.1.2 van de Circulaire wapens en munitie (Cwm) en ontbreekt het redelijk belang om voor dit wapen de aan eiser verleende ontheffing uit te breiden.
1.3
De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar uitspraak van 19 november 2020 kort gezegd geoordeeld dat het machinegeweer [merknaam 1] een kaliber .46 wapen is. Gelet op de tekst van paragraaf B/4.1.2 van de Cwm behoort dit machinegeweer niet tot de in die paragraaf beschreven categorie zware wapens, die gedemilitariseerd en voor gebruik definitief ongeschikt moeten worden gemaakt, waarvan moet blijken uit een schriftelijke verklaring van de KMar. De afwijzing van eisers aanvraag om uitbreiding van zijn Wwm-ontheffing berustte op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag. De rechtbank heeft het besluit van 6 december 2019 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.4
In het bestreden besluit I van 9 februari 2021 stelt de minister dat er inderdaad geen sprake is van een zwaar wapen, maar dat dat niet betekent dat ontheffing moet worden verleend. Aangegeven is dat in het kader van re-enactment ontheffing kan worden verleend voor replica’s van originele wapens uit vroeger tijden, voor moderne wapens en voor replica’s van moderne wapens. De re-enactment moet historisch verantwoord zijn en dus moet gebruik worden gemaakt van uitrustingsstukken die passen binnen het specifieke tijdsbestek. Het machinegeweer merk [merknaam 1] , kaliber .46 is recent (januari 2019) geproduceerd en dus géén origineel wapen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebruikt.
De [merknaam 1] kaliber .46 is, gelet op het andere kaliber, volgens de minister evenmin een replica van de [merknaam 2] .
Indien de in 2019 geproduceerde [merknaam 1] wordt gebruikt voor re-enactent dan is er volgens de minister geen sprake van een redelijk belang van gestelde vereisten van ‘historisch verantwoord’, ‘binnen het specifieke tijdsbeeld passen’ en ‘verband houdend met de historische eenheid, slag of gebeurtenis’. De enkele uiterlijke gelijkenis met een wapen dat is gebruikt in de Tweede Wereldoorlog is onvoldoende.
1.5
In het bestreden besluit II van 25 maart 2021 is aangegeven dat in het bestreden besluit I per abuis is aangegeven dat replica’s van moderne wapens in het kader van re-enactment zijn toegestaan. Dit is niet het geval.
1.6
In het bestreden besluit III van 3 maart 2022 heeft de minister het standpunt nader aangevuld met de toelichting dat eisers wapen (de [merknaam 1] kaliber .46)niet kan worden aangemerkt als een (replica) van een origineel vuurwapen uit vroeger tijden, hetgeen maakt dat er geen redelijk belang is bij bijschrijving op een ontheffing ten behoeve van re-enactment
De [merknaam 1] kaliber .46 betreft -als het al een replica is- een replica van de [merknaam 2] . De [merknaam 2] betreft géén origineel vuurwapen uit vroeger tijdens als bedoeld in onderdeel B/4.1 van de Cwm. De [merknaam 2] valt dus niet te scharen valt onder artikel 18 van de Regeling Wapens en Munitie (Rwn). Er is dus geen redelijk belang aanwezig dat verlening van de ontheffing vordert.
De minister wijst op het algemeen belang van beheersing van het legale wapenbezit en veiligheid van de samenleving.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt dat de [merknaam 1] kaliber .46 een treffende gelijkenis vertoont met de [merknaam 2] en als replica hiervan moet worden aangemerkt. Niet de interne werking maar grote mate van uiterlijke gelijkenis is bepalend voor de vaag of het vuurwapen past in het historisch tijdsbeeld. De [merknaam 1] kaliber .46 is historisch verantwoord.
Bij re-enactment zijn alle wapens aangepast en ongeschikt gemaakt voor het verschieten van scherpe munitie. De wapens zijn dus per definitie niet meer origineel.
De [merknaam 1] kaliber .46 betreft volgens eiser een vrij uniek wapen, waarvan er 5 tot 6 van zijn gemaakt. Voor vrijwel al deze wapens zijn verloven afgegeven. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Gewijzigde motivering van de minister
4.1
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit I van 9 februari 2021 een standpunt heeft ingenomen, welk standpunt tweemaal is aangevuld, met de bestreden besluiten II en III. De minister lijkt een nieuw standpunt te hebben ingenomen.
Dat betekent dat eiser op goede gronden in beroep is gekomen tegen het bestreden besluit I. Het beroep is gelet hierop gegrond en de rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen.
4.2
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
Verlenen ontheffing
5.1
Vast staat dat eiser een machinegeweer [merknaam 1] , dat op 4 januari 2019 aan eiser is geleverd en waarvan hij op 9 januari 2019 uitbreiding van zijn ontheffing heeft verzocht, een wapen is met een kaliber .46. Eiser wil dit wapen gebruiken in het kader van re-enactment.
5.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wwm kan de minister op verzoek ontheffing verlenen voor bepaalde wapens of munitie, behorend tot een van de in dit artikel genoemde groepen. In artikel 7, eerste lid, van de Wwm is onder andere aangegeven dat ontheffingen worden geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd
wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
5.3
De minister heeft beleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Cwm. In onderdeel B/4.1 van de Cwm wordt ingegaan op re-enactment.
In het kader van een re-enactment worden op een zo historisch verantwoord mogelijke wijze eenheden, slagen en gebeurtenissen uit de militaire geschiedenis nagespeeld door grote groepen historisch geïnteresseerden, uitgedost in originele dan wel nagemaakte kostuums en uitgerust met overige – binnen het specifieke tijdsbeeld passende, met de historische eenheid, slag of gebeurtenis verband houdende – uitrustingsstukken. Voor zover de ‘re-enactment’ zich toespitst op het naspelen van historische legereenheden, veldslagen en andere militaire gebeurtenissen, zijn onder de overige uitrustingsstukken, wenselijk voor een historisch verantwoorde uitvoering, mede te begrijpen wapens.
In onderdeel B/4.1 van de Cwm is verder bepaald dat originele vuurwapens uit vroeger tijden, zoals zwartkruit achterlaadwapens en voorlaadwapens vrij voor handen kunnen worden gehouden, voor zover zij – omdat deze voor 1 januari 1870 (dan wel voor 1 januari 1945) zijn gefabriceerd, vallen onder de vrijstelling van artikel 18 van de Rwm.
5.4
Niet in geschil is dat de [merknaam 1] kaliber .46 geen origineel vuurwapen uit vroeger tijden. Het betreffende vuurwapen is immers in januari 2019 geproduceerd en is bovendien geen zwartkruit achterlaadwapen of voorlaadwapen. Dat betekent dat het machinegeweer [merknaam 1] kaliber .46 niet vrij voor handen kan worden gehouden.
Ontheffing voor replica’s van moderne vuurwapens ?
6.1
In onderdeel B/4.1 van de Cwm is aangegeven dat omdat authentieke vuurwapens steeds schaarser en duurder worden, er steeds vaker replica’s van dergelijke wapens, die eenvoudiger verkrijgbaar zijn, voor re-enactmentdoeleinden worden gebruikt. Deze wapens mogen echter, nu zij niet onder de vrijstelling van artikel 18 van de Rwm vallen, eerst voor handen worden gehouden indien daarvoor een ontheffing en verlof is verleend.
6.2
De rechtbank neemt aan dat de [merknaam 1] kaliber .46, gelet op de uiterlijke overeenkomsten, een replica is van de [merknaam 2] . Dit laatste vuurwapen is gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog en wordt nog steeds gebruikt. Het gaat derhalve om een modern vuurwapen. De [merknaam 1] kaliber .46 is daarom aan te merken als een replica van een modern vuurwapen. Dat betekent dat voor het voor handen hebben van een dergelijk wapen een ontheffing nodig is.
6.3
De minister heeft het standpunt ingenomen dat geen ontheffing wordt verleend voor replica’s van moderne wapens. Ter zitting is door de gemachtigde van de minister toegelicht dat dit in onderdeel B/4.1.5 van de Cwm zou staan. In deze bepaling is aangegeven dat gelet op het door de minister gevoerde (restrictieve) beleid aan de verlening van een verlof/ontheffing tot het voor handen hebben van vuurwapens, de volgende voorwaarden zijn verbonden:
1. De aanvrager dient minimaal 18 jaar oud te zijn, van deze minimumleeftijdsgrens kan niet worden afgeweken;
2. De aanvrager dient minimaal één jaar lid te zijn van een re-enactment vereniging welke is aangesloten bij een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende koepelorganisatie, zoals het ‘
Landelijk Platform Levende Geschiedenis’ en die blijkens de in een notariële akte opgenomen statuten tot doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen om op een serieuze en historisch verantwoorde wijze gestalte te geven aan de enscenering van historische legereenheden, veldslagen en andere militaire gebeurtenissen;
3. De aanvrager dient een kopie van het bewijs van lidmaatschap te overleggen alsmede een verklaring van een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende koepelorganisatie, zoals het ‘
Landelijk Platform Levende Geschiedenis’, waaruit blijkt dat de desbetreffende vereniging (dan wel een werkgroep binnen die vereniging) zich op serieuze wijze bezig houdt met re-enactment van de historische periode waarvoor het verlof of de ontheffing wordt aangevraagd;
4. De, krachtens verlof of ontheffing, voorhanden te houden wapens zijn uitsluitend (replica’s van) zwartkruit wapens of voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt gemaakte moderne vuurwapens hetgeen dient te blijken uit een schriftelijke verklaring van een erkende wapenhandelaar.
6.4
De rechtbank volgt de minister niet in de stelling dat in onderdeel B/4.1.5 van de Cwm zou zijn vermeld dat voor replica’s van moderne wapens nooit verlof zou worden verleend. De tekst van de Cwm kan immers ook zo worden gelezen dat ontheffing kan worden verleend voor het voorhanden houden van replica’s van wapens voor het verschieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt gemaakte moderne wapens.
Algemeen belang, dringende redenen?
7.1
De rechtbank wijst erop dat de minister de bevoegdheid heeft ontheffing te verlenen voor het bijschrijven van wapens. De minister erkent het belang van re-enactment maar voert een terughoudend beleid, zoals neergelegd in onderdeel B/4 van de Cwm.
7.2
In het bestreden besluit III en in het verweerschrift heeft de minister aangegeven dat het zonder redelijk belang verlenen van een ontheffing ten behoeve van re-enactment het algemene belang van beheersing van het legale wapenbezit en daarmee aan de veiligheid van de samenleving raakt. Dit zou immers met zich meebrengen dat naast replica’s van originele vuurwapens uit voeger tijden, ook voor replica’s van moderne vuurwapens een redelijk belang wordt aangenomen het kader van re-enactment, terwijl deze nog op grote schaal in originele staat verkrijgbaar zijn. Dit zou resulteren in een onbeheersbare toename van het aantal wapens dat legaal voor handen zou mogen worden gehouden, hetgeen raakt aan de veiligheid van de samenleving. In het bestreden besluit III geeft de minister aan dat er naar zijn oordeel dringende redenen aan het algemeen belang ontleende redenen bestaan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm om de gevraagde ontheffing te weigeren.
7.3
Eiser heeft ter zitting zijn belang bij de gevraagde ontheffing desgevraagd nader toegelicht. Hij heeft aangegeven hij ongeveer € 12.000,- heeft betaald voor de [merknaam 1] kaliber .46, dat hij in het kader van re-enactment zou gaan gebruiken. Hij heeft dan ook financieel nadeel bij het niet verlenen van de gevraagde ontheffing, met name omdat het wapen zonder ontheffing onverkoopbaar wordt. Bovendien heeft het onderhavige vuurwapen een specifieke geluid, wat bijdraagt aan de beleving bij de re-enactment. Een ander wapen zou niet dezelfde tot dezelfde beleving leiden.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit III voldoende toegelicht waarom de gevraagde ontheffing niet wordt verleend. Daarbij heeft de minister het belang van de veiligheid van de samenleving zwaarder laten wegen dat het individuele en financiële belang van eiser. De rechtbank vindt die afweging niet onevenredig.
Gelijkheidsbeginsel
8.1
Tot slot heeft eiser aangegeven dat er ten aanzien van meerdere vuurwapens van het unieke type [merknaam 1] kaliber .46 verloven zijn afgegeven.
8.2
De minister heeft erkend dat er in drie gevallen sprake is geweest van een verleende ontheffing van het vuurwapen type [merknaam 1] kaliber .46. Die ontheffingen zijn echter ten onrechte verleend, als gevolg van een foute lezing van de Cwm. Inmiddels heeft de minister die fout ingezien en heeft zijn beleid op dit punt verduidelijkt, onder meer door bekendmaking van een factsheet waarin duidelijk is aangegeven dat ten aanzien van replica’s van moderne vuurwapens geen ontheffing of verlof zal worden verleend. Deze factsheet is onder de aandacht van de politie en de heer [naam vertegenwoordiger 1] , die het vuurwapen type [merknaam 1] kaliber .46 heeft geproduceerd, gebracht.
8.3
De rechtbank stelt vast dat de minister in het verleden wel ontheffingen heeft verleend ten aanzien van hetzelfde type vuurwapen. De minister heeft inmiddels zijn beleid ten aanzien van deze vuurwapens nader verduidelijkt en deze verduidelijking is ook bekend gemaakt. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat de minister gehouden zou zijn om gemaakte fouten te blijven herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
Conclusie
9.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluiten in stand laten, omdat de minister alsnog duidelijk heeft aangegeven waarom eiser geen ontheffing kan krijgen voor zijn vuurwapen. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
9.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Verder wordt de minister veroordeeld in de reiskosten van eiser, tot een bedrag van € 17,88.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.535,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 17 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage - wettelijk kader

Wet wapens en munitie

Artikel 4, eerste lid:
Onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012 kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:
a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;
b. wapens die het karakter dragen van oudheden;
c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;
d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;
e. toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden;
f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;
g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.
Artikel 7, eerste lid
De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;
b. de aanvrager, of de beheerder bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 292, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet;
c. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
d. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of
e. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

Regeling wapens en munitie

Artikel 18
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van deze regeling wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en overdragen van:
a. vuurwapens die voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt op de wijze, beschreven in Bijlage I ‘Technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens’ bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PbEU 2015, L333/62);
b. vuurwapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1870;
c. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers, pistolen en combinatiewapens die ontworpen en bestemd zijn om te worden geladen met:
1º. losse kogels en zwart kruit; of
2º. patronen, uitgezonderd randvuurpatronen in het kaliber .22 en centraalvuurpatronen;
d. vuurwapens in de vorm van geweren en pistolen, niet zijnde revolvers, die ontworpen en bestemd zijn om te worden geladen met patronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart kruit of alleen ontstekingsas, met uitzondering van randvuurpatronen in het kaliber .22 met een patroonlengte van meer dan 18 mm;
e. geschut dat ontworpen en bestemd is om te worden geladen met losse projectielen en zwart kruit, los of in kardoezen;
f. kennelijk gebruikte lege patroon- en kardoeshulzen bestemd voor dan wel deel uitmakend van een verzameling;
g. patroonmagazijnen en patroonhouders voorzover het personen betreft die bevoegd zijn de wapens of de munitie waarvoor deze voorwerpen bestemd zijn voorhanden te hebben;
h. [vervallen;]
i. projectielen en hulzen, eventueel samengevoegd tot patronen, die een onderdeel vormen van een monster-, verzamel- of overzichtsbord, voor zover zij niet zijn voorzien van een ontstekende, voortdrijvende of brisante lading en voorzover zij op deugdelijke wijze permanent op het bord bevestigd zijn.
2. De vrijstellingen zoals vermeld onder c, d en e zijn uitsluitend van toepassing op wapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1945.
3. De vrijstellingen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, gelden voor de volgende categorieën vuurwapens, mits van het voorhanden hebben van deze wapens melding is gedaan bij de korpschef:
i. Vuurwapens die op of na 8 april 2016 voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt uitsluitend indien uit een certificaat afgegeven door de in artikel 43 van de wet genoemde bevoegde autoriteit voor de controle blijkt dat het betreffende vuurwapen voor gebruik als zodanig ongeschikt is gemaakt op de wijze, beschreven in Bijlage I ‘Technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens’ bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/337 van de Commissie van 5 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PbEU 2018, L 65/1)
ii. Vuurwapens die vóór 8 april 2016 voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt volgens deze bepaling zoals deze luidde vóór 8 april 2016, tenzij de vuurwapens naar een andere lidstaat worden overgebracht of op de markt zijn gebracht, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de voornoemde verordening.
4. Een wijziging van de in het eerste lid genoemde bijlage gaat voor de toepassing van de Regeling wapens en munitie gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

Circulaire wapens en munitie 2019

onderdeel A/1.4.4
Een verlof is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om wapens van (meestal) categorie III voorhanden te hebben, te vervoeren en/of te dragen. In artikel 28, tweede lid, van de Wwm is bepaald dat een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, behoudens de afwijking voor leden van een schietvereniging.
Ad. a.
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘
redelijk belang’als bedoeld in artikel 28 van de WWM. Daarnaast kan het voorkomen dat een verlof wordt gevraagd terwijl er geen sprake is van één van de genoemde gevallen. De beoordeling van dergelijke aanvragen is zo zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval dat hiervoor geen algemene regels zijn te geven. Deze aanvragen staan ter beoordeling van de korpschef die – met name als de aanvraag betrekking heeft op vuurwapens – ter zake een restrictief beleid zal moeten voeren. Zo nodig kan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid overlegd worden.
Ad. b.
De verlening van een verlof dient te worden geweigerd indien de aanvrager een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen. In de WWM wordt een dergelijke situatie meestal aangeduid met de termen ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet (langer) kunnen toevertrouwen van wapens of munitie’. In onderdeel B 1 van deze Circulaire worden deze begrippen nader uitgewerkt.
Ad. c.
De aanvrager van een verlof dient tenminste 18 jaar te zijn. Van de minimumleeftijdsgrens kan door de korpschef slechts worden afgeweken ten aanzien van serieuze, veelbelovende wedstrijdschutters. Dat sprake is van een serieuze, veelbelovende wedstrijdschutter dient te blijken uit een schriftelijke verklaring van het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA).
onderdeel B/4.1
In het kader van een re-enactment worden op een zo historisch verantwoord mogelijke wijze eenheden, slagen en gebeurtenissen uit de militaire geschiedenis nagespeeld door grote groepen historisch geïnteresseerden, uitgedost in originele dan wel nagemaakte kostuums en uitgerust met overige – binnen het specifieke tijdsbeeld passende, met de historische eenheid, slag of gebeurtenis verband houdende – uitrustingsstukken. Voor zover de ‘re-enactment’ zich toespitst op het naspelen van historische legereenheden, veldslagen en andere militaire gebeurtenissen, zijn onder de overige uitrustingsstukken, wenselijk voor een historisch verantwoorde uitvoering, mede te begrijpen wapens.
De originele vuurwapens uit vroeger tijden, zoals zwartkruit achterlaadwapens en voorlaadwapens, kunnen vrij voorhanden worden gehouden, voor zover zij – omdat deze voor 1 januari 1870 (dan wel voor 1 januari 1945) gefabriceerd zijn – vallen onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie. Omdat deze authentieke vuurwapens echter steeds schaarser en duurder worden zullen steeds vaker replica’s van dergelijke wapens (categorie III), die eenvoudiger verkrijgbaar zijn, voor bovenstaande doeleinden worden gebruikt. Deze wapens mogen echter, nu zij niet onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie vallen, eerst voorhanden gehouden worden indien daarvoor een ontheffing en verlof is verleend.
Voor het voorhanden hebben van moderne wapens (wapens die zijn ingericht voor het verschieten van eenheidspatronen) geldt eveneens dat het voorhanden hebben slechts is toegestaan nadat hiervoor verlof c.q. ontheffing is verleend conform de hieronder nader uitgewerkte voorwaarden. Deelname aan activiteiten in het kader van historisch militair materieel is daarbij, mits hiervoor een aantoonbaar belang vanuit het oogpunt van re-enactment bestaat, niet uitgesloten.
onderdeel B/4.1.1
Aan personen die lid zijn van een vereniging, welke (middels een lidmaatschap) is aangesloten bij een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende koepelorganisatie, zoals het ‘
Landelijk Platform Levende Geschiedenis’, en die wensen te beschikken over (een) wapen(s), teneinde deel te kunnen nemen aan een door hun re-enactment-groepering georganiseerde uitvoering, kan een verlof worden verleend tot het voorhanden hebben van maximaal vijf wapens van de categorie III.
‘Moderne’ vuurwapens van categorie III – hiermee wordt bedoeld vuurwapens gemaakt voor het verschieten van patronen met gebruikmaking van rookzwak (nitro) kruit – mogen slechts voorhanden worden gehouden indien zij voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt zijn gemaakt.
onderdeel B/4.1.2
Het voorhanden hebben van categorie II wapens ten behoeve van re-enactment is uitsluitend toegestaan nadat hiervoor door de Minister van Justitie en Veiligheid een ontheffing is verleend. Hierbij wordt door de minister een overeenkomstig beleid gevoerd als hiervoor vermeld ten aanzien van vuurwapens van categorie III met dien verstande dat voor de zware wapens (vuurwapens in het kaliber .50 of groter, kanonnen, tanks, houwitsers, raketlanceerinstallatie, bewapende pantservoertuigen etc.) slechts ontheffing kan worden verleend indien het wapen is gedemilitariseerd en daarmee definitief voor gebruik ongeschikt is gemaakt.
onderdeel B/4.1.5
Gelet op het door de Minister van Justitie en Veiligheid ter zake gevoerde (restrictieve) beleid zijn aan de verlening van een verlof/ontheffing tot het voorhanden hebben van vuurwapens, de volgende voorwaarden verbonden:
1. De aanvrager dient minimaal 18 jaar oud te zijn, van deze minimumleeftijdsgrens kan niet worden afgeweken;
2. De aanvrager dient minimaal één jaar lid te zijn van een re-enactment vereniging welke is aangesloten bij een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende koepelorganisatie, zoals het ‘
Landelijk Platform Levende Geschiedenis’ en die blijkens de in een notariële akte opgenomen statuten tot doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen om op een serieuze en historisch verantwoorde wijze gestalte te geven aan de enscenering van historische legereenheden, veldslagen en andere militaire gebeurtenissen;
3. De aanvrager dient een kopie van het bewijs van lidmaatschap te overleggen alsmede een verklaring van een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende koepelorganisatie, zoals het ‘
Landelijk Platform Levende Geschiedenis’, waaruit blijkt dat de desbetreffende vereniging (dan wel een werkgroep binnen die vereniging) zich op serieuze wijze bezig houdt met re-enactment van de historische periode waarvoor het verlof of de ontheffing wordt aangevraagd;
4. De, krachtens verlof of ontheffing, voorhanden te houden wapens zijn uitsluitend (replica’s van) zwartkruit wapens of voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt gemaakte moderne vuurwapens hetgeen dient te blijken uit een schriftelijke verklaring van een erkende wapenhandelaar.