ECLI:NL:RBZWB:2022:33

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9462
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 september 2020, waarin zijn Ziektewet-uitkering per 1 februari 2020 werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die eerder als baliemedewerker werkte, sinds oktober 2018 vanwege rugklachten arbeidsongeschikt was. Het UWV had de ZW-uitkering voortgezet, maar na een herbeoordeling in februari 2020 werd de uitkering beëindigd. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had aangetoond dat de eiser geschikt was voor zijn eigen werk, gezien de beperkingen die waren vastgesteld door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 48,- aan de eiser moest worden vergoed. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.518,-, die ook door het UWV moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9462 ZW

uitspraak van 6 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. B.E. Crone,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 1 februari 2020.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker onderwijsondersteuning en daarna, vanaf 1 juli 2017, als baliemedewerker servicedesk en mediatheek. Voor dat werk is hij op 9 oktober 2018 uitgevallen vanwege rugklachten. Per 1 januari 2019 is het dienstverband met zijn werkgever beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst. Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
De ex-werkgever van eiser is eigenrisicodrager en begeleidt eiser (ook na beëindiging van zijn dienstverband) gedurende zijn arbeidsongeschiktheid en betaalt de ZW-uitkering aan eiser.
Bij besluit van 5 september 2019 heeft het UWV eisers recht op een ZW-uitkering na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) ongewijzigd voortgezet, omdat eiser op 8 oktober 2019 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij eerder verdiende.
Op 29 januari 2020 heeft de ex-werkgever van eiser het UWV gevraagd op basis van de bevindingen van de bedrijfsarts een besluit te nemen tot hersteldverklaring van eiser.
Bij besluit van 3 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 februari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 1 februari 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als baliemedewerker servicedesk en mediatheek als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.
Verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, eiser gezien op de hoorzitting op 28 juli 2020 en eiser daarbij onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft op 28 juli 2020 gerapporteerd dat bij eiser, na een succesvolle operatieve behandeling van een hernia, sprake is van een beeld van aspecifieke rugklachten. De verzekeringsarts b&b overweegt dat de term aspecifieke rugklachten medisch wordt gebruikt om aan te geven dat er niet één geïsoleerde oorzaak meer is voor de klachten. Afwezigheid uit het arbeidsproces werkt hierbij in de meerderheid van de gevallen sterk anti-revaliderend en klachten onderhoudend. Dat lijkt volgens de verzekeringsarts b&b ook bij eiser aan de hand. Daarom is het van belang dat zoveel mogelijk wordt hervat in de arbeidsrol in fysiek passende arbeid. De beperkingen die uit de aspecifieke rugklachten voortkomen per datum 1 januari 2020 zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2020. Daarin is onder meer een beperking voor zitten tijdens het werk (aspect 5.2) opgenomen: eiser kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag zitten (ongeveer 4 uur), met de toelichting dat eiser regelmatig moet kunnen vertreden of een rondje lopen. Er is geen aanleiding voor een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b concludeert dat arbeidsdeskundig onderzoek naar de geschiktheid voor de eigen arbeid (maatgevende arbeid) aangewezen is.
5.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 2 september 2020 een omschrijving gegeven van het eigen werk van eiser als baliemedewerker servicedesk en mediatheek, inclusief de voorkomende belastingen en de eventuele overschrijding daarvan. De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd dat eiser zijn werkzaamheden voornamelijk zittend achter een balie uitvoert gedurende werkdagen van 7,5 uur. Eiser is belastbaar tot ongeveer vier uur verdeeld over de werkdag en de belastbaarheid van aspect 5.2, zitten tijdens het werk, wordt overschreden.
5.3
De verzekeringsarts b&b heeft op 28 augustus 2020 aanvullend gerapporteerd dat hij eiser met zijn beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 28 juli 2020, geschikt acht voor de maatgevende arbeid per 1 februari 2020. De bedrijfsarts heeft volgens de verzekeringsarts b&b voldoende inzichtelijk gerapporteerd dat eiser voldoende hersteld is per 1 februari 2020. Zijn eigen werk gedurende 22 uur per week, is fysiek nauwelijks belastend en is afwisselend zittend, staand en lopend, en past binnen de mogelijkheden van eiser. Er zijn geen medische redenen waarom eiser niet in een normale werkweek in rug-sparende arbeid zou kunnen werken.
5.4
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b op 17 mei 2021 aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b verwijst naar de laatste bezwaarrapportage, onder vermelding dat het beroepschrift geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen.
6.
Beroepsgronden
6.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij per 1 februari 2020 niet geschikt is voor zijn eigen werk. Hij kampt sinds 2005 met ernstige rugklachten en heeft tussen 2005 en 2019 zes zware hernia’s gehad. In september 2019 is eiser tijdens de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) ongeschikt geacht voor het eigen werk en is vastgesteld dat hij in algemeen geaccepteerde arbeid 49,26% kan verdienen van zijn maatmaninkomen. De situatie is sindsdien niet verbeterd. De arbeidsdeskundigen hebben op 3 september 2019 en op 2 september 2020 aangegeven dat eisers belastbaarheid in het eigen werk wordt overschreden op het onderdeel zitten tijdens werk. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij op datum in geding niet geschikt is voor het eigen werk, zo stelt eiser.
7. Oordeel van de rechtbank
7.1
De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot het aspect 5.2 ‘zitten tijdens het werk’. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de verzekeringsarts b&b van het UWV op dit punt niet consistent. In de FML heeft de verzekeringsarts b&b eiser op het aspect 5.2 ‘zitten tijdens het werk’ beperkt geacht, in die zin dat eiser zo nodig gedurende de helft van de werkdag kan zitten (ongeveer 4 uur) met als toelichting dat hij regelmatig moet kunnen vertreden en/of een rondje lopen. De arbeidsdeskundige b&b heeft geconcludeerd dat eiser zijn werkzaamheden als baliemedewerker servicedesk en mediatheek voornamelijk zittend achter een balie uitvoert gedurende 7,5 uur per dag en dat zijn belastbaarheid op het aspect ‘zitten tijdens het werk’ wordt overschreden. Dat eiser door de verzekeringsarts b&b, ondanks de door hem aangenomen beperking van ongeveer 4 uur zitten tijdens werk per werkdag, toch geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid is dan niet te begrijpen. Ook de verwijzing van de verzekeringsarts b&b naar de rapportage van de bedrijfsarts kan niet worden gevolgd. De rechtbank gaat ervan uit dat hier de rapportage van de bedrijfsarts van 22 januari 2020 wordt bedoeld. In deze rapportage gaat de bedrijfsarts (in onderdeel 9.1 en 9.2 van de niet-medische rapportage bij aanvraag hersteldverklaring) uit van de functie “medewerker onderwijsondersteuning” en de daarbij behorende functieomschrijving. Vastgesteld is echter dat de maatgevende arbeid “baliemedewerker servicedesk en mediatheek” moet zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
7.2
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat het UWV bij het nemen van een nieuw besluit tevens dient te beslissen op het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten voor het in bezwaar ingediende medisch rapport.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak (mede) te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.