ECLI:NL:RBZWB:2022:329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
02-997501-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift met complexe structuren en criminele organisaties

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen en feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1974 en woonachtig in Nederland, werd bijgestaan door raadsman mr. M. Vermeij. De tenlastelegging omvatte onder andere het opmaken van valse verkoopfacturen en het witwassen van grote geldbedragen via complexe structuren met buitenlandse rechtspersonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen gedurende een lange periode contant geld naar Luxemburg had vervoerd en daar had laten storten op bankrekeningen van verschillende vennootschappen. Dit geld was afkomstig uit misdrijven, waaronder valsheid in geschrift. De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen en dat er sprake was van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de gezondheidstoestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/997501-12
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedag] 1974
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. M. Vermeij, advocaat te ‘s-Gravenhage
Afkortingen
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen en/of verkorte benamingen opgenomen.
[Naam 1]
[Naam 2]
[Naam 3]
[Naam 4]
[Naam 5]
[Naam 6]
[Verdachte]
Fiod Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
[Naam 7]
[Naam 8]
[Naam 9]
[Naam 10]
[Naam 11]
[Naam 12]
[Naam 13]
OM Openbaar Ministerie
[Naam 14]
[Naam 15]
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
[Naam 16]
[Naam 17]
[Naam 18]
[Naam 19]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 en 28 oktober 2021 en 2 november 2021, waarbij de officier van justitie mr. drs. R. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 25 januari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 Sv.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de bedrijfsadministratie van [Naam 42] valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen;
2. in de onder 1. genoemde periode, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de onder 1. genoemde verkoopfacturen van [Naam 42] valselijk heeft opgemaakt;
3. in de periode van 14 december 2001 tot en met 30 oktober 2010 samen met anderen in totaal een geldbedrag van € 1.953.000,= heeft witgewassen;
4. in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 februari 2013, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, een geldbedrag van in totaal € 1.450.000,= (door middel van het gebruik van fictieve leningen/leenovereenkomsten) en onroerende goederen heeft witgewassen;
5. in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 februari 2013 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrift tot oogmerk had.

3.De voorvragen

- De dagvaarding is geldig.
- De rechtbank is bevoegd.
- De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van de witwasfeiten onder 3 en 4 van de dagvaarding wegens het ontbreken van rechtsmacht. Volgens de verdediging is de kern van feit 3 het doen van stortingen in Luxemburg op Luxemburgse bankrekeningen. Voor feit 4 geldt dat de betalingen afkomstig zijn van de bedragen die onder feit 3 zijn gestort op de Luxemburgse bankrekeningen en dat de leenovereenkomsten van feit 4 in Luxemburg zijn vervaardigd. Het witwassen van genoemde gelden zou in de ten laste gelegde periode in Luxemburg geen strafbaar feit opleveren, waardoor - gelet op het bepaalde in artikel 7 lid 1 Sr - wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid het OM geen rechtsmacht heeft voor de feiten 3 en 4.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de feiten 3 en 4 zelfstandig strafrechtelijke betekenis en dient de rechtsmachtsvraag per feit te worden beantwoord.
Op grond van artikel 2 Sr heeft Nederland rechtsmacht indien het feit (mede) in Nederland wordt gepleegd. Van het feit deel uitmakende gedragingen in het buitenland kunnen dan ook vervolgd worden. Voor die buitenlandse gedragingen geldt dan niet de eis van dubbele strafbaarheid van artikel 7 lid 1 Sr. De plaats waar het feit wordt gepleegd mag op verschillende manieren worden vastgesteld: aan de hand van de delictsgedraging, de werking van een ingezet instrument en het intreden van het gevolg.
Onder beide feiten is in de tenlastelegging als pleegplaats niet alleen Luxemburg opgenomen, maar allereerst (twee plaatsen in) Nederland. Als een van de feitelijke handelingen van het witwassen van feit 3 is vervolgens het fysiek verplaatsen van geld naar Luxemburg genoemd. Ook op zitting is niet weersproken dat dat verplaatsen mede vanuit Nederland heeft plaatsgevonden. Het witwassen van feit 4 ziet onder andere op meerdere leenovereenkomsten met Nederlandse rechtspersonen en op panden in Eersel (Nederland), die ook expliciet in de tenlastelegging zijn genoemd. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
- Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [Naam 14] de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier. Haar uitgebreide requisitoir heeft zij op zitting ook schriftelijk overgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Feiten 1 en 2
Volgens de verdediging kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van deze feiten komen, gelet op het standpunt van [Verdachte] en [Naam 14] dat de in de tenlastelegging genoemde facturen aan Chinese afnemers niet vals zijn. [Naam 42] leverde namelijk telkens een deel van de levering “op factuur” en een deel “in privé”. Daarbij werd de betaling voor zowel het factuurdeel als het privé-deel volledig in de boekhouding verwerkt, namelijk als respectievelijk “debiteurenbetalingen” en “contante verkopen”. Het Orderintake-systeem dat gekoppeld was aan Accountview zorgde er altijd voor dat alle leveringen administratief werden verwerkt, hetzij als gefactureerde omzet, hetzij als contante omzet.
De [Naam 21] zou deze werkwijze bij [Naam 43] gedoogd hebben, met dien verstande dat slechts 15 à 20 procent van de totale omzet als contante verkoop mocht worden verantwoord. Bovendien is dit systeem afgebouwd en is het maar tot halverwege 2011 voortgezet. Tot slot ontbreken van een aantal van de in feit 1 en feit 2 genoemde facturen leverbonnen, waardoor niet te bewijzen is dat van die facturen de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid zou afwijken van de gefactureerde hoeveelheid.
De conclusie van de verdediging is dat er geen sprake is geweest van “zwarte” omzet. Voor zover bepaalde getuigen, zoals [Naam 44] , [Naam 45] en [Naam 46] , min of meer belastende verklaringen afgelegd hebben, voert de verdediging aan dat deze getuigen geen zicht hadden op alle bij de leveringen behorende stappen in de administratieve verwerking, inclusief de verwerking onder “contante verkopen”. De verklaringen van getuige [Naam 47] mogen niet voor het bewijs gebruikt worden. Gelet op zijn kwalijke rol in het geheel en zijn rancuneuze houding ten opzichte van [Naam 14] en [Verdachte] zijn zijn verklaringen niet betrouwbaar.
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de valsheid van facturen heeft de verdediging verzocht om de eerder bij diverse gelegenheden opgegeven Chinese afnemers als getuigen te horen over de gang van zaken bij de leveringen en het deels niet factureren daarvan. Deze getuigen zijn volgens de verdediging van wezenlijk belang en de verzoeken om hen te horen zijn ten onrechte meermalen afgewezen.
Feiten 3 en 4
De verdediging heeft gesteld dat de geldbedragen die in het onderzoek centraal staan (met name het onder feit 3 tenlastegelegde geld dat op de Luxemburgse rekeningen is gestort) niet van misdrijf afkomstig zijn, maar een legale herkomst hebben. De verdediging heeft ook expliciet bevestigd de gecompliceerde bedrijvenstructuur en de in ambtshandeling [Nummers] geschetste gang van zaken bij de aankoop van onroerende goederen niet te betwisten, wat [Naam 14] en [Verdachte] hebben onderschreven. Ook de gang van zaken bij de ten laste gelegde en op zitting voorgehouden leenovereenkomsten is niet betwist.
De reden voor het opzetten van de vennootschappelijke structuur is volgens [Naam 14] en [Verdachte] dat zij in de ten laste gelegde periode - en ook al daarvoor - op een zodanige manier zijn tegengewerkt door de lokale autoriteiten en de [Naam 21] , dat zij zich genoodzaakt voelden tot het onderbrengen van de bedrijfsactiviteiten, verdiensten en onroerend goed in buitenlandse vennootschappen, waarvan niet op voorhand duidelijk was dat [Naam 14] en/of [Verdachte] daarvan de [Naam 18] waren.
Voor de stelling in het dossier dat de in de tenlastelegging genoemde gelden uit enig concreet misdrijf afkomstig zijn, ontbreekt volgens de verdediging het bewijs. Voor zover de stelling van het OM is dat er geen concreet gronddelict aan het witwassen ten grondslag ligt, is door of namens [Naam 14] en [Verdachte] genoegzaam verklaard over de legitieme herkomst van de gelden. Daarbij is gesteld dat mevrouw [Naam 11] altijd een bewijs van legitieme herkomst eiste. [Naam 14] en [Verdachte] overhandigden daarvoor altijd het opnamebewijs van het geld van de bankrekening van één van hun bedrijven aan [Naam 11] . Dat geld was hoofdzakelijk afkomstig van de bedrijven van [Naam 14] en [Verdachte] . Voorts is door [Naam 14] en [Verdachte] op verschillende momenten verklaard over de legitieme herkomst van de gelden, die onder andere verdiensten uit horecagelegenheid [Naam 20] in Antwerpen betroffen. De verdediging heeft daarnaast nog een aantal specifieke bronnen voor de herkomst van het geld genoemd.
Tot slot lijkt volgens de verdediging bij feit 3 sprake van een kasrondje, omdat deels steeds dezelfde bedragen werden opgenomen en gestort.
Over feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdenking blijkbaar ziet op dezelfde bedragen als die zijn gestort bij feit 3 en dat die bedragen dan weer onder feit 4 verder zouden zijn witgewassen. Gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 3 zou dit ook tot vrijspraak voor feit 4 moeten leiden.
Als de rechtbank tot een bewezenverklaring van de witwasfeiten onder 3 en 4 zou komen en daarbij de vennootschappelijke structuur redengevend zou achten en als bewijsmiddel zou gebruiken, doet de verdediging het verzoek om de eerder opgegeven getuigen (in het verzoek van 18 september 2017) te horen over de achtergrond en daadwerkelijke beweegredenen voor het doen opzetten van de structuur.
Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de stortingen die afkomstig waren van [Naam 20] geen legitieme herkomst hadden, wordt verzocht om de in dit kader eerder opgegeven getuigen [Naam 48] , [Naam 49] en [Naam 50] alsnog te horen over de inkomsten van [Naam 20] .
Feit 5
Gelet op de bepleite vrijspraak voor de feiten 1 tot en met 4 is er volgens de verdediging geen bewijs voor het bestaan van een organisatie die het plegen van valsheid in geschrift en witwassen tot oogmerk zou hebben gehad. Los daarvan is het standpunt van de verdediging dat er geen sprake is geweest van een “afzonderlijke eenheid” met een crimineel oogmerk, wat vereist zou zijn voor bewezenverklaring van feit 5. De rechtspersonen hebben alleen als hulpmiddel gediend om te ontsnappen aan de voortdurende tegenwerking door de Nederlandse autoriteiten, met name de [naam 1] en de [Naam 21] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank in zal gaan op de afzonderlijke feiten zal zij als inleiding kort het verloop van het onderzoek schetsen.
Het verloop van het onderzoek
In 2010 is een onderzoek gestart naar faillissementsfraude door bedrijven van [Naam 43] In dat kader zijn [Naam 47] en [Naam 51] , ex-werknemers van bedrijven van [Naam 43] als getuigen gehoord. Beide personen hebben over [Naam 14] en zijn rol bij de bedrijven van [Naam 43] verklaard, waarbij ook gesproken is over vermeende vee- en vleesfraude gepleegd door de familie [Naam 14] . Voorts zijn in 2011 en begin 2012 controles uitgevoerd door de NVWA. Daarnaast is er eind 2011 en begin 2012 informatie binnengekomen bij de CIE waarin [Naam 14] naar voren komt.
Medio jaren 2000 is door de Belgische autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [Naam 14] en zijn bedrijven die zich bezighielden met handel in vee, vleesverwerking en verkoop van vlees en vleesproducten. Dit onderzoek heeft op 24 januari 2012 geleid tot een rechtshulpverzoek uit België, waarna de Belgische autoriteiten op 2 februari 2012 toestemming hebben gegeven om gegevens uit dat rechtshulpverzoek te gebruiken in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Bij dat rechtshulpverzoek bevond zich een “deskundig verslag” met bijlagen van [Naam 52]
Op 8 maart 2012 is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “Akkerdistel”, tegen onder andere [Verdachte] . Dit onderzoek heeft geleid tot een lijvig dossier van 10.896 pagina’s. In het kader van dat onderzoek zijn op 26 februari 2013 panden in Eersel en Retie doorzocht, waarbij een aantal documenten in beslag is genomen.
Op 6 februari 2014 is door de verdediging naar aanleiding van een uitnodiging tot verhoor van [Naam 14] en [Verdachte] meegedeeld dat zij niet verhoord wilden worden voordat het dossier kon worden bestudeerd. In het kader van de onderzoekswensen bij de rechter-commissaris heeft de verdediging verzocht [Naam 14] en [Verdachte] bij de rechter-commissaris te horen als verdachten, omdat zij beiden geen vertrouwen hadden in het afleggen van een verklaring bij de Fiod. Dat verzoek is afgewezen.
In januari 2015 zijn concept-tenlasteleggingen aan de verdediging verstrekt, waarna in maart 2015 en augustus 2016 op grond van artikel 182 Sv onderzoekswensen zijn ingediend bij de rechter-commissaris, waarop op respectievelijk 3 december 2015 en 3 oktober 2016 is beslist. De raadkamer van deze rechtbank heeft op respectievelijk 3 februari 2016 en 27 december 2016 beslist op bezwaarschriften van de verdediging tegen genoemde beschikkingen van de rechter-commissaris.
Op verzoek van de verdediging is op 11 januari 2018 een regiezitting gehouden waarbij door de verdediging in september 2017 ingediende onderzoekswensen aan de orde zijn gekomen. Op 6 februari 2018 is door de rechtbank beslist op de onderzoekswensen.
De rechter-commissaris heeft in de periode van 16 augustus 2016 tot en met 13 juni 2019 in totaal 16 getuigen gehoord, onder wie [Naam 14] en [Verdachte] .
In oktober 2020 was de inhoudelijke behandeling van onderhavige zaak gepland, maar die heeft vanwege geldende coronamaatregelen geen doorgang kunnen vinden. Op 27 en 28 oktober 2021 en 2 november 2021 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Op 25 januari 2022 is het onderzoek ter zitting gesloten.
Tot slot merkt de rechtbank hier op dat de verklaringen van [Verdachte] en haar levenspartner [Naam 14] op zitting met instemming van hun raadslieden als getuigenverklaring zijn gevoegd in elkaars zaken en in die van de rechtspersonen [Naam 8] , [Naam 6] en [Naam 13] . Zij stonden alle vijf gelijktijdig, maar niet gevoegd terecht. De eerder bij de rechter-commissaris door [Verdachte] en [Naam 14] afgelegde getuigenverklaringen in de zaken van hun medeverdachten zijn ook in hun eigen dossier gevoegd.
4.3.1
De feiten 1 en 2 (valsheid in geschrift)
Onder de feiten 1 en 2 wordt [Verdachte] verweten dat zij
1. in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de bedrijfsadministratie van [Naam 42] valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen;
2. in de onder 1. genoemde periode, al dan niet als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende, de onder 1. genoemde verkoopfacturen van [Naam 42] valselijk heeft opgemaakt.
In de tenlastelegging worden onder feit 1 en 2 dezelfde facturen genoemd.
4.3.1.1
De betrokken bedrijven
Op 01 juli 2008 heeft [Verdachte] opdracht gegeven om [Naam 15] en [Naam 7] te verwerven. [Naam 15] is aandeelhouder van [Naam 7] . [Verdachte] is [Naam 18] van zowel [Naam 15] als [Naam 7] . [1]
Op 2 december 2008 heeft [Verdachte] de vennootschap [Naam 40] opgericht. Omdat in de oprichtingsakte de naam onjuist was opgenomen, is deze gecorrigeerd in een proces-verbaal van de notaris van 3 december 2010. [2] Deze vennootschap had onder andere ten doel de exploitatie van een groothandel in, alsmede de import en export van vlees en vleesproducten, en de verkoop van vlees en vleesproducten aan de horeca. [3] Enig aandeelhouder was [Naam 3] (met als zaakvoerder [Verdachte] [4] ) en bestuurder was [Naam 7] . [5]
Met als onderschrift “Mevrouw [Verdachte] CEO [Naam 42] ” stuurde [Verdachte] een op 29 oktober 2010 gedateerde brief aan relaties, waarin zij vermeldde dat [Naam 40] en [Naam 43] opgingen in [Naam 42] . [6] De handelsnaam van [Naam 40] is op 1 november 2010 veranderd in [Naam 42] . [7]
In oktober 2011 gingen de activiteiten van de vleesverwerking en de verkoop van vlees en vleesproducten over naar [Naam 40] waarna [Naam 40] op 29 mei 2012 failliet ging. [8] [Naam 40] had naast [Naam 40] ook [Naam 42] als handelsnaam. [9] Bestuurder van [Naam 40] was [Naam 7] en enige aandeelhouder was [Naam 3] . [10]
Uit de bovenstaande structuur van de bij [Naam 42] betrokken bedrijven leidt de rechtbank af dat [Verdachte] (indirect) bestuurder en aandeelhouder was van die bedrijven. Dit is door [Verdachte] ook niet betwist. [Verdachte] heeft bovendien ter zitting verklaard dat zij de bestuurder c.q. CEO was van [Naam 42] en de leiding en zeggenschap had binnen c.q. over [Naam 42] , ook over de administratie. [11]
4.3.1.2
De administratie van [Naam 42]
De administratie van [Naam 42] werd periodiek extern opgeslagen. Dit vond onder meer plaats bij [Naam 53] Van [Naam 53] is deze digitale administratie gevorderd. [12]
Op 20 september 2012 hebben Fiod-medewerkers een bezoek gebracht aan [Naam 53] . De eigenaar van [Naam 53] , [Naam 71] , en zijn vader hebben verklaard dat [Naam 53] [Naam 42] met ingang van 1 november 2010 als klant heeft overgenomen van [Naam 54] waarbij zij contact hebben gehad met [Verdachte] . De Fiod heeft op 27 september 2012 en
2 november 2012 harde schijven met daarop gevraagde gegevens van [Naam 53] ontvangen. [13]
Digitaal deskundigen van de Fiod hebben de bestanden inzichtelijk gemaakt ten behoeve van het onderzoek. Diverse bestanden uit de administratie van [Naam 42] waren via Excel raadpleegbaar. Het betrof bestanden van het bestelprogramma “Orderintake” en het boekhoudprogramma “Accountview”, waar [Naam 42] voor haar dagelijkse administratie gebruik van maakte. Een programmeur van de Fiod, werkzaam bij het forensisch IT-team, heeft op verzoek van het onderzoeksteam onderzoek gedaan in de digitale bestanden van [Naam 42] . [14]
Op de van [Naam 53] ontvangen harde schijf is het bestand " [Bestandsnamen] " aangetroffen. Dit bestand was onderdeel van Accountview en bevatte de vaste gegevens van de debiteuren en crediteuren zoals onder andere naam, adres, woonplaats en contactgegevens. In dit bestand zijn ook kolommen aangetroffen genaamd " [Bestandsnamen] " en " [Bestandsnamen] ". [15]
In een verslag van [Naam 55] , IT-medewerker van de Fiod, van de analyse van de werking van Orderintake en de koppeling naar Accountview concludeerde de medewerker dat het systeem geen interne controle uitvoerde op de handelingen die een gebruiker verrichtte binnen de webapplicatie, waardoor een gebruiker van het systeem in staat was om gegevens zonder belemmering te manipuleren. Men had volgens de medewerker totaal geen zicht op wat de werkelijke gegevens waren van een order nadat deze was doorgeboekt naar Accountview. Voor een derde partij die controle moest uitvoeren op de administratie was het daardoor onmogelijk deze controle goed uit te voeren. [16]
4.3.1.3
De drie ten laste gelegde facturen van 2010
[Naam 56]
Op een factuur van [Naam 42] aan [Naam 56] te Sittard d.d. 2 november 2010, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 41,2 KG Bedrag 103,13
Ossehaas 31,0 KG Bedrag 419,18 [17]
[Naam 56] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 50. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [Naam 42] aan [Naam 56] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen.
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
Nekken 80 KG 41,2 KG € 103,13
Ossehaas 60 KG 31,0 KG € 419,18 [18]
[Naam 57]
Op een factuur van [Naam 42] aan [Naam 57] te Den Haag d.d. 3 december 2010, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 21,4 kg Bedrag 63,13 [19]
[Naam 57] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 50. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [Naam 42] aan [Naam 57] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen:
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
nekken: 40 kg 21,4 kg € 63,13 [20]
[Naam 58]
Op een factuur van [Naam 42] aan [Naam 58] te ‘s-Heerenhoek d.d. 18 november 2010, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 44,5 kg Bedrag 115,83 [21]
[Naam 58] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 60. Uit de onderstaande tabel komt naar voren dat de door [Naam 42] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 60% van de bestelde kilogrammen:
Orderintake Factuur Factuur
Artikelnaam Aantal Aantal op Bedrag op
Besteld factuur factuur
nekken: 80 kg 44,5 kg € 115,83 [22]
Vaststelling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat van de tenlastegelegde leveringen uit 2010 volgens de factuur conform de bij die afnemer geldende “ [Bestandsnamen] ” en/of “ [Bestandsnamen] ”:
- aan [Naam 56] ongeveer 50 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [Naam 57] ongeveer 50 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [Naam 58] ongeveer 60 procent van de volgens de Orderintake bestelde hoeveelheid vlees is gefactureerd.
4.3.1.4
De drie ten laste gelegde facturen uit 2011
Door de Fiod zijn 15 willekeurig gekozen facturen en de bij deze facturen behorende bestellingen uit het jaar 2011 beschreven. [23]
[Naam 58]
Door [Naam 42] is een factuur [24] (
[Facturen]), met nummer [Nummers] en datum
20 januari 2011 opgemaakt voor [Naam 58] , voor een bedrag van in totaal € 171,47.
[Naam 58] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 60.
Overzicht: [overzicht]
Uit het bovenstaande overzicht leidt de rechtbank af dat de door [Naam 42] aan [Naam 58] op factuur in rekening gebrachte bedragen en kilogrammen overeenkomen met ongeveer 60% van de bestelde kilogrammen en van de prijs van de bestelling, dit voor zover de bestelde kilogrammen vermeld staan.
[Naam 59]
Door [Naam 42] is een factuur [26] (
[Facturen]), met nummer [Nummers] en datum
27 juli 2011 opgemaakt voor [Naam 59] . [Naam 59] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 50.
Overzicht:
- nekken, besteld 180 kg, op factuur 90,3 kg, bedrag factuur € 289,12
- poulet gesneden besteld 30 kg, op factuur 15,8 kg, bedrag op factuur € 61,62 [27]
In de administratie die tijdens de doorzoeking bij [Naam 42] inbeslaggenomen is, is de
leverbon aangetroffen van de levering van 27 juli 2011 aan [Naam 59] . Op de leverbon [28] staan de gewogen gewichten van de levering. Dit zijn de werkelijk afgeleverde hoeveelheden. Op deze leverbon staat de opmerking "Contante betaling bij aflevering" en de met de hand geschreven opmerking "Voldaan" met daaronder een paraaf. Een gedeelte van de leverbon is hieronder opgenomen:
- nekken Hollands zonder been, gewogen 180,7 kg, bedrag 578,24
- poulet gesneden, gewogen 31,60 kg, bedrag 123,24.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat het door [Naam 42] aan [Naam 59] op factuur in rekening gebrachte bedrag en kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen en de betaalde prijs.
[Naam 60]
Door [Naam 42] is een factuur [29] (
[Facturen]), met nummer [Nummers] en de datum
29 november 2011 opgemaakt voor [Naam 60] . [Naam 60] is in de administratie van [Naam 42] opgenomen met debiteurennummer [Nummers] en een kortingspercentage (kolom [Bestandsnamen] ) van 50.
Uit de Orderintake en de factuur komt naar voren dat de door [Naam 42] aan [Naam 60] op factuur in rekening gebrachte kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen:
- nekken Hollands zonder been, besteld 10 kg, op factuur 6,2 kg, bedrag 18,60
- vinkenlappen, besteld 20 stuks, op factuur 6,3 kg, bedrag 18,90
- spareribs dun, besteld 10 kg, op factuur 5,6 kg, bedrag 24,64
- spek zonder been, besteld 2 stuks, op factuur 5,6 kg, bedrag 16,65
- horeca-ham, besteld 2 stuks, op factuur 5,0 kg, bedrag 9,60 [30]
In de administratie die tijdens de doorzoeking bij [Naam 42] inbeslaggenomen is, is de
leverbon aangetroffen van deze levering. Op de leverbon [31] staan de gewogen gewichten van de levering. Dit zijn de werkelijk afgeleverde hoeveelheden. Een gedeelte van de leverbon is hieronder opgenomen:
- nekken Hollands zonder been, gewogen 12,40 kg, bedrag 37,20
- vinkenlappen dik, gewogen 12,60 kg, bedrag 37,80
- spareribs dun gewogen 11,20 kg, bedrag 49,28
- spek zonder been gewogen 11,10 kg, bedrag 33,30
- horeca-ham gewogen 10,10 kg, bedrag 19,19
Subtotaal 176,77
BTW 10,61
Eindtotaal 187,38
Op deze leverbon staat de met de hand geschreven opmerking "Voldaan" met daaronder
een paraaf.
Door vergelijking van de hoeveelheden die besteld en op de leverbon opgenomen zijn met de gegevens op de factuur stelt de rechtbank vast dat ongeveer de helft van de levering op factuur verantwoord wordt. De facturering van de helft van de levering komt overeen met het kortingspercentage van 50 dat bij [Naam 60] staat vermeld in de debiteurenadministratie van [Naam 42] .
In de inbeslaggenomen administratie van [Naam 42] is de "Totaallijst" van deze
leverdag, 29 november 2011, aangetroffen. Op deze Totaallijst [32] is te lezen dat chauffeur [Naam 70] een bedrag van € 187,48 heeft ontvangen van [Naam 60] . Dit bedrag komt overeen met het bedrag op de hierboven vermelde leverbon. In de kolom "kf" staat 93,69, dit komt overeen met 50% van de betaling aan [Naam 42] . Het factuurbedrag van deze levering bedraagt € 93,70. [33]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat het door [Naam 42] aan [Naam 60] op factuur in rekening gebrachte bedrag en de kilogrammen overeenkomen met ongeveer 50% van de bestelde kilogrammen en betaalde prijs.
4.3.1.5
De zes ten laste gelegde facturen uit 2012
In Accountview is gezocht naar factuurnummers van de leveringen op 16 juli 2012. De facturen zijn gevonden in het Excelbestand ' [Bestandsnamen] '. Van de facturen voorzien van [Facturen] uit het digitale bestand is een uitdraai gemaakt. Die elf facturen staan op naam van [Naam 40] Uit vergelijking van de facturen met de bijbehorende pakbonnen van 16 juli 2012 volgt dat op zes facturen substantieel minder kilogrammen zijn gefactureerd dan er volgens de bijbehorende pakbon zijn besteld en afgeleverd. [34]
In het digitale bestand met de naam " [Bestandsnamen] " komen onder meer twee kolommen voor met respectievelijk de aanduiding " [Bestandsnamen] " en " [Bestandsnamen] ".
In " [Bestandsnamen] " zijn de vaste gegevens van de afzonderlijke debiteuren en crediteuren weergegeven, zoals naam, adres, telefoonnummer en dergelijke.
In de kolom aangeduid met " [Bestandsnamen] " komen waardes voor van 100 en minder dan 100, veelal een veelvoud van 10, zoals 50 en 70.
In de kolom aangeduid met " [Bestandsnamen] " komen uitsluitend (één van) de getallen 0, 1, 2, 3 of 10 voor. [35]
Voor de op de tenlastelegging opgenomen afnemers op 16 juli 2012 kan op basis van “ [Bestandsnamen] ” het volgende worden vastgesteld:
*
[Naam 61]:
- volgens pakbon: 70 kilogram nekken;
- factuurnummer [Nummers] en kilo’s op factuur 49,5
- [Bestandsnamen] : 70
- [Bestandsnamen] : 2
*
[Naam 62]:
- volgens pakbon: 100 kilogram nekken;
- factuurnummer [Nummers] en kilo’s op factuur 50,4
- [Bestandsnamen] : 50
- [Bestandsnamen] : 1
*
[Naam 63]:
- volgens pakbon: 80 kilogram nekken;
- factuurnummer [Nummers] en kilo’s op factuur 40,1
- [Bestandsnamen] : 50
- [Bestandsnamen] : 2 [36]
Afnemer
[Naam 61]heeft in de periode juni tot en met september 2012 naast de levering
van 16 juli nog twintig leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld is in de orderadministratie telkens verdubbeld. De facturen zijn voor steeds 70 procent van de
verdubbelde hoeveelheid opgemaakt. [37]
Afnemer
[Naam 62]heeft in de periode juni tot en met september 2012 naast de levering van 16 juli nog vijf leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld komt overeen met de hoeveelheid in de orderadministratie. De facturen zijn voor steeds 50 procent van de bestelde hoeveelheid opgemaakt. [38]
Afnemer
[Naam 63]heeft in de periode juni tot en met september 2012 naast de levering van 16 juli nog zeven leveringen ontvangen. De hoeveelheid die werd besteld is in de orderadministratie telkens verdubbeld. De facturen zijn steeds voor de bestelde hoeveelheid opgemaakt, derhalve steeds voor de helft van wat in de orderadministratie is opgenomen. [39]
[Naam 61]
Op een factuur van [Naam 40] (met een e-mailadres en een website op naam van [Naam 42] ) aan [Naam 61] te Capelle aan de IJssel d.d. 16 juli 2012, met nummer [Nummers] (
[Facturen])staat vermeld:
Nekken 49.5 kg bedrag 158,59
Spek 15,0 kg bedrag 39,13
Poulet 14,4 kg bedrag 53,61 [40]
Op een factuur [41] van [Naam 42] aan [Naam 61] d.d. 14 september 2012, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 35,2 kg bedrag 130,28
kophaas 2,3 kg bedrag 15,47
Poulet 45,2 kg bedrag 171,84
Totaal € 317,59 (excl BTW)
Op deze factuur staat de vermelding
"Reeds Kontant voldaan".
In Orderintake staat dat er met leverdag 14 september 2012 voor een bedrag van € 453,69 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [Naam 61] . Het gewogen gewicht volgens Orderintake is van de nekken 50,3 kg, van de kophaas 3,4 kg en van de poulet 64,6 kg. [42]
[Naam 62]
Op een factuur van [Naam 40] (met een e-mailadres en een website op naam van [Naam 42] ) aan [Naam 62] te Maassluis d.d. 16 juli 2012, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 60,4 kg prijs 3,00 bedrag 151,20
Spek 10,9 kg prijs 3,75 bedrag 41,06 [43]
Op een factuur [44] van [Naam 42] aan [Naam 62] van 29 oktober 2012 met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 25,8 kg prijs 3,30 bedrag 85,31
Spek 18,7 kg prijs 3,75 bedrag 70,31
Braz. haas 15,8 kg prijs 14,90 bedrag 235,42
Kippen 4,7 kg prijs 2,95 bedrag 14,01
Totaal € 405,05 (exclusief €24,31 BTW).
In Orderintake staat dat er met leverdag 29 oktober 2012 voor een bedrag van € 810,09 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [Naam 62] . Het gewogen gewicht volgens Orderintake is van de nekken 51,7 kg, van het spek 37,5 kg, van de Braz. haas 31,6 kg en van de kippen 9,5 kg. [45]
[Naam 63]
Op een factuur van [Naam 40] (met een e-mailadres en een website op naam van [Naam 42] ) aan [Naam 63] d.d. 16 juli 2012, met nummer [Nummers] (
[Facturen]) staat vermeld:
Nekken 40,1 kg prijs 3,20 bedrag 128,48 [46]
Op een factuur [47] van [Naam 42] aan [Naam 63] van 15 oktober 2012 met factuurnummer [Nummers] (
[Facturen]staat vermeld:
Nekken 55,5 kg prijs 3,30 bedrag 183,32
Poulet 7,9 kg prijs 3,70 bedrag 29,23
Totaal € 212,55 (excl BTW)
In de Orderintake staat dat er met leverdag 15 oktober 2012 voor een bedrag van € 425,09 (gewogen) bestellingen zijn ingevoerd voor [Naam 63] . Het gewogen gewicht volgens de orderintake is van de nekken 111,1 kg en van de poulet 15,8 kg. [48]
Vaststelling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat van genoemde leveringen van 2012 volgens de factuur conform de bij die afnemer geldende “ [Bestandsnamen] ” en/of “ [Bestandsnamen] ”:
- aan [Naam 61] ongeveer 70 procent van de op de pakbon c.q. leverbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [Naam 62] ongeveer 50 procent van de op de pakbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd;
- aan [Naam 63] ongeveer 50 procent van de op de pakbon vermelde hoeveelheid vlees is gefactureerd.
Deze werkwijze is bij deze afnemers in de periode van juni tot en met september 2012 telkens toegepast.
4.3.1.6
De drie ten laste gelegde facturen uit 2013
Op 26 februari 2013 hebben er op meerdere plaatsen doorzoekingen plaatsgevonden. Bij deze doorzoekingen zijn meerdere gegevensdragers aangetroffen waarvan de data door digi-medewerkers van de Fiod zijn overgenomen. Op de gegevensdragers zijn bestanden aangetroffen van Accountview en Orderintake.
Bij de doorzoekingen op het bedrijfsadres van [Naam 42] en in de woning van [Verdachte] in België zijn ook administratieve bescheiden inbeslaggenomen. Onder deze bescheiden bevinden zich kasoverzichten van enkele dagen waarop bedragen per chauffeur geschreven zijn. Bij deze kasoverzichten zijn "Totaallijsten" van de desbetreffende data aangetroffen en leverbonnen die betrekking hebben op een deel van de op een dag beleverde klanten. Bij deze bescheiden zijn ook enkele leverbonnen aangetroffen van 3 januari 2013.
Op de kasoverzichten staan de namen van de chauffeurs van [Naam 42] die op een bepaalde dag, bijvoorbeeld 3 januari 2013, goederen hebben afgeleverd bij klanten van [Naam 42] . Achter de naam van de chauffeur staat een geldbedrag. Aan dit kasoverzicht zijn de Totaallijsten per chauffeur gehecht. Op deze Totaallijsten staan de leveringen en de te betalen bedragen per klant vermeld. Bij de aangetroffen kasoverzichten en Totaallijsten waren leverbonnen gevoegd. [49]
De volgende facturen met factuurdatum 3 januari 2013 zijn aangetroffen.
[Naam 61]
Een factuur [50] van [Naam 42] aan [Naam 61] van 3 januari 2013 met factuurnummer [Nummers] (
[Facturen]waarop vermeld staat:
Nekken 88,3 kg prijs 3,15 bedrag 278,27
Poulet 44,0 kg prijs 3,80 bedrag 167,31
Braz. Haas 10,0 kg prijs 12,90 bedrag 130,03
Totaal € 610,15 (incl. 6% BTW)
[Naam 60]
Een factuur [51] van [Naam 42] aan [Naam 60] van 3 januari 2013 met factuurnummer [Nummers] (
[Facturen]waarop vermeld staat:
Nekken 5,4 kg prijs 3,45 bedrag 18,63
Vinkenlappen 3,3 kg prijs 3,35 bedrag 11,06
Ribkoteletten 3,2 kg prijs 4,70 bedrag 15,04
Spek 5,3 kg prijs 3,25 bedrag 17,23
Totaal € 65,67 (incl. 6% BTW)
[Naam 63]
Een factuur [52] van [Naam 42] aan [Naam 63] van 3 januari 2013 met factuurnummer [Nummers] (
[Facturen]waarop vermeld staat:
Nekken 40,0 kg prijs 3,10 bedrag 124,12
Braz. Haas 2,3 kg prijs 14,50 bedrag 34,08
Totaal € 167,69 (incl. 6% BTW)
Om de relatie aan te kunnen geven tussen de verschillende leveringen van chauffeur
[Naam 64] op 3 januari 2013, de ontvangst, de leverbon, de factuur, het kortingspercentage
( [Bestandsnamen] ) en de opgemaakte facturen is een tabel gemaakt. Uit deze tabel komt het volgende naar voren. [53]
[Naam 61] :
Volgens leverbon [54] :
- nekken: 126,20 kg; poulet: 62,90 kg; Braz. Haas 14,40 kg
- bedrag leverbon 871,65 (incl BTW)
Volgens totaallijst chauffeur [Naam 64] [55] :
- bedrag totaallijst: 871,65;
- ontvangen totaallijst 871,65.
Het (kortings)percentage van [Naam 61] is 70%.
Volgens factuur [Nummers] :
- bedrag factuur 610,15 (incl BTW)
- nekken 88,3 kg; poulet 44,0 kg; Braz. Haas 10,0 kg
[Naam 60]
Volgens leverbon [56] :
- nekken 10,80 kg; vinkenlappen 6,60 kg; ribkoteletten 6,40 kg; spek 10,60 kg
- bedrag leverbon 131,3 (incl BTW)
Volgens totaallijst chauffeur [Naam 64] :
- bedrag totaallijst 131,33; ontvangen totaallijst 131,33;
Het (kortings)percentage van [Naam 60] is 50%
Volgens factuur [Nummers] :
- bedrag factuur 65,67;
- nekken 5,4 kg; vinkenlappen 3,3 kg; ribkoteletten 3,2 kg; spek zonder been 5,3 kg
Om de relatie aan te kunnen geven tussen de verschillende leveringen van chauffeur [Naam 65] op 3 januari 2013, de ontvangst, de leverbon, de factuur, het kortingspercentage ( [Bestandsnamen] ) en de opgemaakte facturen is eveneens een tabel gemaakt, waaruit het volgende naar voren komt. [57]
[Naam 63]
Volgens leverbon [58] :
- bedrag leverbon 335,45;
- gewogen gewicht: nekken 80.10 kg, Braz. haas 4.70 kg
Volgens totaallijst chauffeur [Naam 65] [59] :
- bedrag totaallijst: 335,45;
- ontvangen totaallijst 335,45;
Het (kortings)percentage van [Naam 63] is 50%
Volgens factuur [Nummers] :
- bedrag factuur 167,69,
- nekken 40,0 kg, Braz. haas 2,3 kg.
De rechtbank constateert dat genoemde facturen gericht aan [Naam 61] , [Naam 60] en [Naam 63] zijn opgemaakt rekening houdend met het bij de betreffende klant genoemde "kortingspercentage". Op de factuur worden de levering en het totale bedrag van de levering vermenigvuldigd met het "kortingspercentage" vermeld. Het restant van de levering en van het ontvangen bedrag wordt niet op de factuur vermeld.
4.3.1.7
Meer geleverd en betaald dan gefactureerd
Gelet op het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank voor alle over de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013 ten laste gelegde facturen vast dat er meer vlees aan de betreffende afnemers is geleverd en meer door die afnemers is betaald dan op die facturen is verantwoord. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stelling dat dit alleen vastgesteld kan worden voor de facturen waarbij een afwijkende leverbon zit en dat er niet van uitgegaan mag worden dat dit bij de andere facturen ook het geval is.
Vastgesteld is dat alle afnemers van de in de tenlastelegging genoemde facturen een bepaalde x-factor en/of (kortings)percentage hadden aan de hand waarvan automatisch slechts een deel van de levering op factuur kwam te staan. De pakbonnen en de meldingen in Orderintake van de facturen waarbij geen leverbon zit, zijn daarmee in overeenstemming. De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat bij de facturen waarbij geen leverbon zit sprake is van een dienovereenkomstige werkwijze.
Bovendien heeft [Verdachte] bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat bij de facturen die op de tenlastelegging staan de administratieve verwerking niet klopte met de leverbonnen. Na de uitlevering heeft (medewerkster) [Naam 44] daarbij in het systeem wel een percentage in de kolom “op rekening” geboekt, maar het restant van de levering niet geboekt. [60] Op de zitting van 27 oktober 2021 heeft [Verdachte] dat nog eens beaamd door - zakelijk weergegeven - te verklaren dat de facturen die ze bij de rechter-commissaris had gezien
en die haar op zitting zijn voorgehouden niet correct waren. [61]
verweer: deel op factuur, deel privé, maar volledig verwerkt in administratie
Volgens de verdediging is het standpunt van [Naam 14] en [Verdachte] dat de in de tenlastelegging genoemde facturen aan Chinese afnemers niet vals zijn, aangezien [Naam 42] telkens een deel van de levering “op factuur” deed en een deel “in privé” leverde. Daarbij werd de betaling voor zowel het factuurdeel als het privédeel volledig in de boekhouding verwerkt, namelijk als respectievelijk “debiteurenbetalingen” en “contante verkopen”. Dit verweer wordt om meerdere redenen verworpen.
Allereerst staat deze stellingname van [Naam 14] en [Verdachte] naar het oordeel van de rechtbank haaks op de hiervoor al aangehaalde verklaringen van [Verdachte] bij de rechter-commissaris en op zitting. Daar heeft zij immers verklaard dat bij de in de tenlastelegging opgenomen facturen een deel van de betalingen niet in het systeem werd verwerkt. Dat wijt [Verdachte] bij de rechter-commissaris overigens aan fouten van [Naam 44] waarover verderop meer.
Haaks op dit verwijt van [Verdachte] aan [Naam 44] staat echter haar verklaring op de zitting van 27 oktober 2021 dat - zakelijk weergegeven - het systeem zo was gemaakt dat alles wat gewogen was en op de leverbon stond ook gefactureerd moest worden. Anders kon je volgens [Verdachte] niet op de knop drukken om het door te zetten naar Accountview. In Accountview kwam er altijd een factuur met een naam van de klant en een factuur op “contante verkoop”. Op die laatste factuur stond dan geen naam van een debiteur. Die facturen werden samen in één envelop naar de klant gestuurd.
Het valt de rechtbank op dat [Verdachte] pas op zitting is gekomen met deze verklaring over twee facturen per klant, die bovendien in één envelop aan de klant werden toegestuurd. Het had voor de hand gelegen dat [Verdachte] daar al bij eerdere gelegenheden over had gesproken en dat had onderbouwd met stukken, bijvoorbeeld door het overleggen van “contante verkoop”-facturen die zouden behoren bij bepaalde facturen op naam. Dat maakt haar verklaring op dit punt al minder betrouwbaar.
Vervolgens valt op dat ook de verdediging in het pleidooi niet de verklaring van [Verdachte] volgt dat er twee facturen in Accountview komen (die vervolgens beide naar de afnemer zouden zijn gestuurd). Integendeel, in de pleitnota onder punt 46 licht de verdediging wel toe dat het administratiesysteem - zakelijk weergegeven - sluitend was, maar dat er vanuit “Orderintake” vervolgens naar Accountview ging voor welk bedrag er gefactureerd moest worden en voor welk bedrag er contante verkopen geboekt moesten worden.
Tot slot suggereren zowel [Verdachte] als de verdediging dat het administratiesysteem een sluitend geheel vormde dat niet gemanipuleerd kon worden. Dit zou betekenen dat [Naam 44] geen fouten kon maken die ervoor zorgden dat een deel niet gefactureerd werd, wat volgens de verklaring van [Verdachte] bij de rechter-commissaris wel gebeurd zou zijn.
4.3.1.8 Administratiesysteem manipuleerbaar
Anders dan [Verdachte] en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het administratiesysteem van [Naam 42] wel degelijk manipuleerbaar was. In het dossier is een analyse van de webapplicatie “ [Naam 42] Order-Intake” opgenomen. In deze analyse wordt geconcludeerd dat er geen zicht was op de werkelijke gegevens van een order nadat deze was doorgeboekt naar Accountview, omdat er misleidende gegevens worden bewaard in “Orderhistorie”. [62] Voorts blijkt uit de verklaring van [Naam 67] , bestuurder van [Naam 54] , bij de Fiod dat de factuur in Accountview handmatig gewijzigd kan worden zolang deze nog niet definitief is afgedrukt. [63] Dit wordt bevestigd door het antwoord van [Naam 44] in haar Fiod-verhoor op de vraag of er bij 0-leveringen regels uit het Orderintakesysteem worden verwijderd: “
Ja, want anders blijft die order er in staan.”Zij verklaarde bovendien dat in opdracht van [Verdachte] te doen, die haar heeft uitgelegd hoe het werkte. [64]
Gelet op wat tot nu toe is overwogen, schuift de rechtbank de stelling van [Verdachte] dat het systeem van alles wat op de leverbon stond automatisch een factuur maakte, op naam dan wel via een factuur “contante verkoop”, en dat beide facturen steeds zijn verzonden naar de betreffende afnemer, als ongeloofwaardig terzijde.
verweer: boeking onder “contante verkopen”
Voor zover door de verdediging en verdachte bedoeld is te stellen dat ook van de facturen die in de tenlastelegging genoemd worden, de totale levering in de boekhouding is verwerkt via de “contante verkopen” (dus zonder verzending van facturen daarvoor), is het volgende van belang.
De verdediging heeft op de regiezitting van 11 januari 2018 bij haar pleitnotities als bijlage 2 een overzicht overgelegd van “facturen contante verkopen” over de periode van 20 mei 2010 tot en met 5 juli 2011. [Verdachte] heeft op de zitting van 27 oktober 2021 bevestigd dat op die door haar gemaakte lijst niet is terug te vinden op welke bestelling de vermeldingen steeds zien, anders dan dat je naar de datum en het bedrag kunt kijken. Voor zover de in de tenlastelegging genoemde facturen in deze periode zijn opgemaakt, heeft de rechtbank gecontroleerd of op genoemd overzicht contante verkopen voorkomen die qua datum en bedrag passen bij de facturen op naam in die periode. De rechtbank heeft geen passende contante verkopen kunnen vinden. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat er meer is geleverd en betaald dan op de betreffende tenlastegelegde facturen staat en dat dat meerdere niet is verwerkt in de boekhouding.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat ook het personeel dat zich bezighield met de administratie niet heeft verklaard dat voor leveringen aan bepaalde klanten naast de factuur op naam ook nog een factuur “contante verkoop” in de administratie verwerkt zou zijn. Integendeel, [Naam 44] heeft expliciet verklaard over zwart geld dat bewust buiten de administratie werd gehouden, waarover nu meer.
medewerkers over geld dat bewust buiten de administratie werd gehouden
[Naam 44] , die van 2008 tot 2014 bij [Naam 42] werkte als administratief medewerkster, heeft bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij in het begin de in- en verkoopfacturen inboekte en vanaf begin 2012 verkoopfacturen is gaan maken. Zij verklaarde voorts dat het wel klopte dat er mogelijk fraude is gepleegd door [Naam 42] met het opmaken van de facturen. Er stonden percentages van bijvoorbeeld 70 of 80% op afleverbonnen die aangaven welk deel van de leveringen achteraf gefactureerd werd. Zij maakte dan de factuur. [65] De klant betaalde aan de hand van de afleverbon waarop de werkelijk geleverde kilo’s stonden. Afhankelijk van het percentage werd een deel van de factuur contant betaald, waarbij het restant niet meer in de boeken voorkwam. Volgens [Naam 44] wisten [Naam 14] en [Verdachte] van dit systeem. [Verdachte] maakte eerst zelf alle facturen. [66] [Naam 44] heeft ook verklaard dat zij bij de Fiod de waarheid heeft verteld. [67]
Bij de Fiod heeft [Naam 44] verklaard dat zij de instructies voor haar werk als administratief medewerkster kreeg van [Verdachte] . [68] Wanneer haar voor de tweede keer debiteurenkaart [Facturen] wordt voorgehouden, waarop een percentage van 70% vermeld staat, en gevraagd wordt wat er op de factuur komt, antwoordt zij dat zij alle handelingen heeft gedaan in opdracht van [Naam 14] en [Verdachte] . Er komt dan 70% op de factuur, maar er wordt wel 100%
- contant - betaald. Dit geldt voor meerdere klanten. [69] 30% wordt niet geadministreerd en buiten de administratie gehouden. [Naam 44] splitst de betaling dan uit en de 30% wordt niet geboekt. Dat is “zwart”. Het geld wordt meegenomen door [Naam 14] . [70]
Getuige [Naam 45] heeft vanaf december 2010 zes maanden als chauffeur bij [Naam 42] gewerkt en van februari 2012 tot en met december 2012 als verkoper. [71] Hij heeft in zijn tweede verhoor bij de Fiod verklaard dat hij bij nieuwe klanten, Chinezen, langs ging om afspraken te maken over de percentages. Dan werd zowel vanuit de Chinees als vanuit hem ter sprake gebracht dat zwart betalen mogelijk was. Hij kreeg de opdracht van onder andere [Naam 14] om dit soort afspraken met Chinezen te maken. [72]
Bij de rechter-commissaris heeft [Naam 45] - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij het onder andere van [Naam 14] zo heeft geleerd en dat hij het zo moest doen. Hij kreeg de opdracht van [Naam 14] om daar niet over te praten via de telefoon. [73]
verweer: overname contante-verkooppraktijk bedrijf van [Naam 43]
[Verdachte] heeft ter zitting verklaard dat bij de overname van het bedrijf van [Naam 43] niet gesproken is over de werking van de administratie en over de afspraken met de Chinezen over de “privé”-verkopen. Volgens [Verdachte] is zij daarvan pas later op de hoogte gekomen. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig in het licht van de rol die [Verdachte] had bij [Naam 42] en met name de verantwoordelijkheid die zij had voor de administratie. Daar komt bij dat [Naam 43] heeft verklaard dat hij het systeem van factureren met de X-factor en de percentages heeft besproken met [Naam 14] en [Verdachte] toen zij bij hem in de zaak kwamen. [74] De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Zij gaat er dan ook vanuit dat [Verdachte] in elk geval vanaf 1 november 2010, toen [Naam 42] de handelsnaam werd, van de werkwijze van Orderintake en Accountview in de administratie en van het bestaan van de X-factor en het (kortings)percentage op de hoogte was en dat zij die werkwijze tot en met februari 2013 heeft laten voortduren.
verweer: gedoogverklaring [Naam 21]
Volgens de verdediging was door de [Naam 21] aan [Naam 43] een gedoog-verklaring afgegeven, met dien verstande dat 15 à 20 procent van de totale omzet als “contante verkoop” mocht worden verantwoord. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gedoogverklaring van de [Naam 21] - waarvan overigens niet is gebleken -, gold dit gedogen naar het oordeel van de rechtbank alleen voor het bedrijf van [Naam 43] Gesteld noch gebleken is dat de [Naam 21] bij [Naam 42] gedoogde dat er minder werd gefactureerd dan daadwerkelijk werd geleverd. Bovendien wordt in de gevallen die genoemd zijn in de tenlastelegging ook niet voldaan aan het vermeende gedoogbeleid, nu er in die gevallen naar het oordeel van de rechtbank geen deel van de omzet als “contante verkoop” werd verantwoord in de administratie.
verweer: systeem afgebouwd
De verdediging stelt dat de verdachten dit systeem hebben afgebouwd en dat het maar tot halverwege 2011 is voortgezet. Voorts heeft [Verdachte] verklaard dat het slechts is misgegaan in een handvol gevallen die beschreven staan in de tenlastelegging onder 1 en 2. Volgens de rechtbank worden deze stelling en verklaring gelogenstraft door de inhoud van het dossier.
Op de indexlijst van het dossier worden op de pagina’s 33 tot en met 37 een aantal facturen met bijbehorende leverbonnen vermeld over de periode van 2 januari 2013 t/m 20 februari 2013 waarbij sprake is van een (groot) verschil tussen het bedrag op de leverbon en het bedrag op de factuur [75] . De rechtbank telt:
- 7 facturen van 2 januari 2013;
- 14 facturen van 3 januari 2013;
- 8 facturen van 14 februari 2013;
- 9 facturen van 15 februari 2013;
- 9 facturen van 18 februari 2013;
- 10 facturen van 19 februari 2013 en
- 7 facturen van 20 februari 2013.
Dat zijn in totaal 64 facturen in een korte periode van twee maanden in 2013 waarvoor dit geldt.
Voorts kan uit het dossier (pagina’s 655 t/m 659) worden afgeleid dat in de periode van juni tot en met september 2012 van vijf afnemers - naast de al in de tenlastelegging genoemde facturen - in totaal nog 59 facturen (20+5+7+16+11) zijn aangetroffen waarbij op de facturen minder vlees (namelijk het percentage dat op hun debiteurenkaart wordt vermeld) is gefactureerd dan volgens de pakbon zou zijn geleverd. [76]
Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afbouw en stopzetting halverwege 2011 van dit systeem.
Tussenconclusie feiten 1 en 2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde facturen opzettelijk valselijk zijn opgemaakt en dat die valse facturen opzettelijk in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen.
4.3.1.9 Daderschap rechtspersoon en rol [Verdachte]
daderschap rechtpersoon
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [Naam 40] en [Naam 40] (beide handelend onder de naam [Naam 42] ) zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben schuldig gemaakt aan het opzettelijk valselijk opmaken van een aantal verkoopfacturen (feit 2) en het opzettelijk valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [Naam 42] door daarin die valselijk opgemaakte facturen te verwerken (feit 1). Aan de hand van wat hierboven is overwogen over de ten laste gelegde feiten 1 en 2 is de rechtbank namelijk van oordeel dat de onder die feiten ten laste gelegde gedragingen van het opmaken van verkoopfacturen en het opnemen van die facturen in de bedrijfsadministratie hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtsperso(o)n(en) en dat die gedragingen daarom aan genoemde rechtsperso(o)n(en) kunnen worden toegerekend. Dat is ook niet door de verdediging betwist.
rol [Verdachte]
Vervolgens komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat [Verdachte] aan de verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
De verdediging heeft op het feitelijk leidinggeven door [Verdachte] geen verweer gevoerd. Integendeel, zij heeft bij pleidooi (pagina 21, punt 69) zelf de verklaring van [Verdachte] bij de rechter-commissaris aangehaald dat [Verdachte] bij [Naam 42] de functie van algemeen directrice bekleedde en zich bezighield met de administratie. [77] Uit de eerder aangehaalde bewijsmiddelen volgden al de verboden gedragingen binnen die administratie en haar instruerende rol daarbij. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [Verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De ten laste gelegde feiten onder 1 primair en onder 2 primair kunnen daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
gedeeltelijke vrijspraak feit 1 primair
Onder feit 1 (primair) staat achter het laatste gedachtenstreepje: “(telkens) één of meer factu(u)r(en) niet in de (bedrijfs)administratie(s) was/waren opgenomen”. De rechtbank neemt aan dat deze zinsnede slaat op leveringen aan afnemers die in het geheel niet werden opgenomen in de bedrijfsadministratie. De rechtbank acht deze zinsnede niet bewezen, nu uit de Fiod-verklaring van [Naam 44] en van getuige [Naam 45] blijkt dat het gaat om de leveringen met zogenoemde nulbonnen waarvan in het geheel geen factuur werd opgemaakt. Nu die facturen niet bestaan, kunnen ze ook niet worden opgenomen in de administratie.
voorwaardelijk verzoek om Chinese afnemers als getuigen te horen
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de valsheid van facturen heeft de verdediging verzocht de eerder bij diverse gelegenheden opgegeven Chinese afnemers als getuigen te horen over de gang van zaken bij de leveringen en het deels niet factureren daarvan. Het betreft de afnemers die behoren bij de verkoopfacturen die in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 zijn genoemd. De rechtbank wijst dit verzoek af.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betreffende Chinese afnemers niet voor het bewijs gebruikt. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen (facturen van) “contante verkoop” van de betreffende leveringen in de administratie is (zijn) verwerkt. Gesteld noch gebleken is dat deze afnemers kunnen verklaren dat er wel (facturen van) “contante verkoop” in de administratie is (zijn) opgenomen. De rechtbank acht het horen van deze Chinese afnemers dan ook niet noodzakelijk.
4.3.2
De feiten 3 en 4 ((gewoonte)witwassen)
4.3.2.1
Bedrijven die bij de feiten 3 en/of 4 betrokken zijn
[Naam 6]is opgericht op 4 augustus 2000 als rechtspersoon naar het recht van de [Naam 4] met [Naam 10] als directeur en vanaf 20 november 2000 [Naam 2] als gevolmachtigde. De bedrijfsomschrijving luidt: vermogensbeheer, deelnemingen, financieringen. [Naam 11] vertegenwoordigde [Naam 2] . [Naam 14] heeft op 20 november 2000 aan [Naam 2] de opdracht gegeven [Naam 6] op te richten en hij heeft akkoord bevonden dat [Naam 6] werd overgedragen aan [Verdachte] , die tevens de [Naam 18] van [Naam 6] werd. Met ingang van 7 oktober 2003 is [Naam 6] gevestigd in Samoa. [78] [Naam 11] heeft over [Naam 6] verklaard dat dit bedrijf het vermogen van [Naam 14] en [Verdachte] aanhield. [79]
Door [Naam 14] is volgens een “letter of instructions” [80] op 17 maart 2000 opdracht gegeven aan [Naam 16] om
[Naam 1]te verwerven. De "letter of instructions" is voorzien van een handgeschreven tekst:
"Akkoord voor 't overdragen van [Naam 1] . naar [Verdachte] .[Naam 1] is opgericht op 6 april 1999 met als aandeelhouders: [Naam 12] en [Naam 17] . Dagelijks bestuurder is [Naam 12] ,
,vertegenwoordigd door [Naam 11] . Vanaf 17 maart 2000 is [Verdachte] de [Naam 18] van [Naam 1] . [81]
[Naam 9], gevestigd in Retie, is opgericht op 30 november 1994. Bestuurders zijn [Naam 22] [Naam 14] en [Naam 23] (vertegenwoordigd door [Naam 14] ). Tot 31-3-2011 waren [Naam 24] [Naam 12] en [Naam 17] bestuurder. [Naam 9] is aandeelhouder en bestuurder van [Naam 25] [Naam 26] en [Naam 27] . [82] [Naam 14] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de dienst uitmaakte bij [Naam 9] en de bedrijven die daaronder hingen. [83]
[Naam 19], gevestigd in Luxemburg, is opgericht op 14 juni 2001. Aandeelhouders zijn [Naam 12] en [Naam 17] . Bestuurder zijn [Naam 12] , [Naam 17] en [Naam 2] (alle vertegenwoordigd door [Naam 11] ). [84]
[Naam 13], gevestigd in Eersel, is opgericht op 22 april 2004. [Naam 8] is sinds 15 september 2005 enig aandeelhouder en sinds 15 december 2005 bestuurder van [Naam 13] . [85]
Op 9 december 2002 wordt door [Verdachte] opdracht gegeven aan [Naam 16] om
[Naam 8]opgericht op 4 januari 2002 en gevestigd in Luxemburg, over te nemen. [86] Aandeelhouders van [Naam 8] zijn [Naam 12] en [Naam 17] . Dagelijks bestuurder is [Naam 12] , vertegenwoordigd door [Naam 11] . [Naam 18] is [Verdachte] . [87]
[Naam 7]is opgericht op 14 februari 2005 met als aandeelhouder [Naam 15] , vertegenwoordigd door [Naam 12] , dat weer wordt vertegenwoordigd door [Naam 11] . [Naam 18] is [Verdachte] . [88] [89]
[Naam 15]is opgericht op 14 februari 2005 met als aandeelhouders [Naam 12] en [Naam 17] . Dagelijks bestuurder is [Naam 12] , vertegenwoordigd door [Naam 11] . [Naam 18] is [Verdachte] . [90] [91]
De rechtbank stelt vast dat [Verdachte] [Naam 18] is van de genoemde, onderstreepte rechtspersonen, met uitzondering van [Naam 9] , waar [Naam 14] de dienst uitmaakte. [Naam 11] heeft echter op 8 december 2014 bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg verklaard dat [Naam 14] binnen de Luxemburgse vennootschappen de baas was, ook nadat [Verdachte] daarvan de uiteindelijk belanghebbende was geworden. [Naam 14] behield zijn rol van degene die de opdrachten gaf en opbelde. Hij nam ook de beslissingen over de fondsen. [92]
4.3.2.2
Feit 3 (contant geld brengen naar Luxemburg en aldaar laten storten op Luxemburgse bankrekeningen)
[Naam 14] en [Verdachte] hebben (ook op zitting) bekend [93] dat zij in de ten laste gelegde periode contant geld vanuit Nederland en België hebben vervoerd naar Luxemburg. Daar werd het door [Naam 11] of een andere medewerker van [Naam 16] gestort op een rekening van [Naam 6] of [Naam 1] (in het Frans “ [Naam 28] ”).
Volgens [Naam 14] en [Verdachte] en de verdediging is er echter geen sprake van geld dat van enig misdrijf afkomstig is, zoals de verdenking luidt onder feit 3. [Naam 14] en [Verdachte] zouden hebben geopereerd binnen de grenzen van de wet.
[Naam 11] heeft bevestigd dat [Naam 14] en [Verdachte] contant geld naar Luxemburg brachten om te laten storten op de rekeningen van [Naam 6] en [Naam 1] . Wanneer zij met contant geld aankwamen, hadden zij een opnamebewijs dat zij moesten tonen, omdat [Naam 11] het geld anders niet zou accepteren. [Naam 11] had dat ook nodig voor de bank die anders de contante storting niet geaccepteerd zou hebben. [Naam 14] overhandigde het geld altijd aan hen. [94]
De voor de tenlastelegging relevante stortingen zijn [95] :
18 december 2002 € 100.000,00 [Naam 28] [96] ;
28 januari 2003 € 15.000,00 [Naam 28] [97] ;
28 januari 2003 € 25.000,00 [Naam 28] [98] ;
28 januari 2003 € 35.000,00 [Naam 28] [99] ;
10 februari 2003 € 55.000,00 [Naam 28] [100] ;
19 februari 2003 € 75 000,00 [Naam 28] [101] ;
4 juni 2003 € 50 000,00 [Naam 28] [102] ;
29 juli 2003 € 30.000,00 [Naam 28] [103] ;
4 augustus 2003 € 15.000,00 [Naam 28] [104] ;
(
de rechtbank stelt vast dat in het dossier op pagina 1003 abusievelijk 1 augustus 2003 is vermeld in plaats van 4 augustus 2003)
totaal € 400.000,00
op rekening [Bankrekeningnummer 1] van [Naam 1] bij de [Naam 29]
en
22 maart 2002 € 50.000,00 [Naam 28] [105] ;
(
de rechtbank stelt vast dat in het dossier op pagina 1005 abusievelijk 22 maart 2003 staat in plaats van 22 maart 2002)
4 augustus 2003 € 60.000,00 [Naam 28] [106] ;
19 augustus 2003 € 39.000,00 [Naam 28] [107] ;
25 mei 2004 € 100.000,00 [Naam 28] [108] ;
29 oktober 2004 € 30.000,00 [Naam 28] [109] ;
3 november 2004 € 45 000,00 [Naam 28] [110] ;
4 november 2004 € 45.000,00 [Naam 28] [111] ;
5 november 2004 € 30.000,00 [Naam 28] [112] ;
14 december 2004 € 80.000,00 [Naam 28] [113] ;
6 januari 2005 € 80.000,00 [Naam 28] [114] ;
21 maart 2005 € 50.000,00 [Naam 28] [115] ;
27 mei 2005 € 40.000,00 [Naam 28] [116] ;
30 september 2005 € 150.000,00 [Naam 28] [117] ;
7 juni 2006 € 55.000,00 [Naam 28] [118] ;
12 juni 2006 € 60.000,00 [Naam 28] [119] ;
24 oktober 2006 € 514.000,00 [Naam 28] [120] ;
13 september 2007 € 12.500,00 [Naam 28] [121] ;
29 oktober 2007 € 65.000,00 [Naam 28] [122] ;
totaal € 1.505.500,00
op rekening [Bankrekeningnummer 2] van [Naam 6] bij de [Naam 29]
Op de betreffende rekeningoverzichten [123] is ook te zien dat in ieder geval een deel van de gestorte bedragen vervolgens werd overgemaakt naar andere rekeningen. Zo is na de storting op 10 februari 2003 van € 55.000,00 op de rekening van [Naam 1] vanaf diezelfde rekening op 19 februari 2003 praktisch datzelfde bedrag overgemaakt naar [Naam 9] ten titel van “tijdelijke lening” [124] . Datzelfde geldt voor de storting op 19 februari 2003 van € 75.000,00. Op 20 februari 2003 is namelijk een gelijk bedrag overgemaakt naar [Naam 9] [125] . Op de rekening van [Naam 6] zijn ook diverse hiervoor genoemde stortingen een paar dagen later steeds overgemaakt naar de [Naam 6] spaarrekening [Bankrekeningnummer 3] . Zo maakt de storting op 24 oktober 2006 (€ 514.000,00) bijvoorbeeld deel uit van de overschrijving naar de spaarrekening van [Naam 6] [Bankrekeningnummer 3] van iets meer dan € 700.000,00 op 25 oktober 2006 [126] . Op 27 oktober 2006 wordt dan weer € 760.000,00 van die spaarrekening overgeschreven naar de rekening-courant van [Naam 6] , welk bedrag diezelfde dag nog wordt overgeschreven op een rekening van [Naam 8] met de omschrijving “loan as per agreement” [127] .
4.3.2.3
Beoordelingskader witwassen bij afwezigheid concreet misdrijf
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp - in dit geval de bij een Luxemburgse bank gestorte geldbedragen - afkomstig is uit enig misdrijf. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen het gestorte geld en een concreet misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat het geldbedrag, al dan niet gedeeltelijk, uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het OM om bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
vermoeden van witwassen
Op basis van het onderzoek door de Fiod [128] , de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen:
  • [Verdachte] en [Naam 14] hebben vanuit Nederland en België in totaal ruim 1,9 miljoen euro contant naar Luxemburg vervoerd en dit geld op twee Luxemburgse bankrekeningen laten storten. Het vervoeren van contant geld brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Daarmee is bovendien het papieren spoor doorbroken, waardoor het geld buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten kon blijven;
  • het hiervoor genoemde geld is met name terecht gekomen in een samenstel van transacties en leningen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven en aankopen van onroerend goed, waarbij het papieren spoor verder is doorbroken en
  • [Naam 11] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat [Naam 14] en [Verdachte] de bedrijven [Naam 1] , [Naam 7] , [Naam 15] , [Naam 8] en [Naam 6] hadden. [Naam 8] diende alleen om een pand in België te kopen en in bezit te hebben. [Naam 6] was in het begin een [Naam 4] -vennootschap en werd daarna een West-Samoaanse vennootschap. Dit bedrijf hield het vermogen van de klanten aan.
Gelet op het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen mag van [Naam 14] en [Verdachte] worden verlangd dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven voor de herkomst van het geld.
4.3.2.4
Afgelegde verklaringen over de herkomst van het geld
verklaring van 24 maart 2015
Op 19 januari 2015 ontving de verdediging de concept-tenlastelegging waarop bij de feiten 4 en 5 dezelfde feitomschrijvingen zijn opgenomen als in de daadwerkelijke dagvaarding bij de feiten 3 en 4. Alleen is op de zitting van 2 november 2021 - na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging - bij feit 3 het totaalbedrag naar beneden bijgesteld. In het pleidooi is erop gewezen dat al in een verzoek ex artikel 182 lid 1 Sv van 24 maart 2015 namens [Naam 14] en [Verdachte] een verklaring is gegeven voor de herkomst van het beweerdelijk witgewassen geld; een verklaring om duidelijk te maken dat het betreffende geld niet uit misdrijf afkomstig is. De relevante passage uit die - in het pleidooi ingelaste - verklaring luidt:
Een groot deel van het contante geld dat door [Naam 14] en [Verdachte] is gestort op rekening van enkele buitenlandse vennootschappen is afkomstig van een horecagelegenheid in Antwerpen (‘ [Naam 20] ’), die zij in 2003 zijn gaan uitbaten. Hierbij zijn over de jaren de nodige tonnen in contanten verdiend - waar in België door de betreffende BVBA gewoon belasting over is betaald - die vervolgens op de respectieve bankrekeningen zijn gestort. Ook binnen de vee- en vleeshandel ging en gaat nog veel cashgeld om. Voorts was een deel van het vermogen dat is aangewend binnen de vennootschapsrechtelijke constructie afkomstig van de aandelenportefeuille van [Verdachte] . Bovendien is niet gekeken naar de inkomsten die [Verdachte] in Luxemburg heeft genoten met haar werkzaamheden voor [Naam 7] . Het Belgische privévermogen van [Verdachte] (waar in België geen vermogensbelasting over hoeft te worden betaald) is niet meegerekend. En zoals gezegd, is niet gekeken naar de legale (en in de Belgische belastingheffing betrokken) inkomsten uit de horecagelegenheid te Antwerpen. Volgens cliënt zal de som van al deze bedragen tot het totaalbedrag aan stortingen in Luxemburg leiden en is geen enkele aldaar geïnvesteerde euro van enig misdrijf afkomstig.
Op 24 maart 2015 is dus namens [Naam 14] en [Verdachte] verklaard dat het totaalbedrag van de contante stortingen op de relevante rekeningen van [Naam 6] en [Naam 1] bestaat uit:
  • contante verdiensten uit horecagelegenheid [Naam 20] ;
  • contant geld uit de vlees- en veehandel;
  • opbrengst van de aandelenportefeuille van [Verdachte] ;
  • inkomsten van [Verdachte] uit haar werkzaamheden voor [Naam 7] en
  • het Belgische privévermogen van [Verdachte] .
Geen van deze bronnen waaruit de stortingen te verklaren zouden zijn, is toen nader gespecificeerd.
In de op 18 september 2017 ingediende onderzoekswensen en op de daarop volgende
regiezitting van 11 januari 2018is het voorgaande namens [Verdachte] en [Naam 14] herhaald.
Daaraan is op die regiezitting toegevoegd dat de stortingen van soms dezelfde bedragen bij elkaar opgeteld lijken te zijn (laatste zin onder punt 19, eerste bolletje, van de pleitnotities bij die regiezitting).
verklaring [Verdachte] van 18 juni 2018
In haar verhoor als getuige bij de rechter-commissaris is [Verdachte] gevraagd of er in de periode van 2001 tot en met 2010 contant geld is vergaard door [Naam 14] . Zakelijk weergegeven heeft ze toen verklaard dat [Naam 14] en zij van ongeveer 2002 tot ongeveer 2005 een horecagelegenheid in Antwerpen hadden met de naam [Naam 20] , waar veel contant geld werd omgezet. Ze kon geen schatting geven van de bedragen die daar gespaard zijn. De contante omzetten werden besteed om leveranciers mee te betalen, deels werd het gewoon afgestort bij de bank en deels ging er contant geld in de kluis in het bedrijf zelf in Antwerpen. Toen haar werd voorgehouden dat [Naam 14] wordt verdacht van het witwassen van 2,2 miljoen euro kon ze niet kan verklaren waar zo’n bedrag vandaan zou kunnen komen, behalve dan een deel uit het café in Antwerpen. Ze wist ook niet hoe de Fiod aan dat bedrag kwam. Zelf had ze uit haar privémiddelen een bedrag van € 50.000 ingebracht binnen de structuren van de vennootschappen waarover het hier steeds gaat. De rechtbank stelt vast dat ook toen, afgezien van het genoemde bedrag van € 50.000,00, geen enkel concreet bedrag is genoemd dat de contante stortingen kan verklaren.
erklaringen [Naam 14] en [Verdachte] op zitting 27 oktober 2021
Op zitting heeft [Naam 14] verklaard dat hij al in de jaren 90 als startkapitaal 200.000 gulden had gekregen van een persoon wiens naam hij aanvankelijk niet wilde noemen. Dat geld heeft [Naam 14] in Luxemburg laten storten door [Naam 11] . Met dat geld kon hij handelen. In de periode van 2001 tot 2005 is er veel geld verdiend met [Naam 20] in Antwerpen. Inclusief de verkoopopbrengst van [Naam 20] ging dat om ongeveer € 400.000,00. Dat is in stapjes naar Luxemburg gegaan toen zij het bedrijf verkocht hadden. Er is ook geld van de verkoop van panden naar Luxemburg gegaan, waaronder € 365.000,00 uit Bladel, en het kindsdeel van de erfenis van zijn vrouw, zo’n € 250.000,00. Met de opbrengst van de beleggingsportefeuille, zo’n € 700.000,00 tot € 800.0000,00, is het pand in Retie betaald.
[Verdachte] heeft dit bevestigd en aanvullend verklaard dat er soms ook contante bedrijfsopbrengsten rechtstreeks naar Luxemburg gingen. Ze gebruikte daar dan opnamebriefjes van bankopnames voor andere bedrijven voor, want [Naam 11] moest een bewijs van bankopname hebben. Als [Naam 11] had geweten dat het contante bedrijfsopbrengsten waren, zou ze het namelijk niet geaccepteerd hebben. [Verdachte] heeft als voorbeeld [Naam 30] genoemd waarmee cash € 58.000 is verdiend dat naar Luxemburg is gebracht met een opnamebewijs van de bankrekening van een andere BVBA. Het daadwerkelijk van de bankrekening(en) van de andere bedrijven opgenomen geld werd gebruikt om de leveranciers te betalen. Dat ging contant namelijk sneller dan via een bankoverschrijving. Over [Facturen] (storting van € 514.000) heeft [Verdachte] verklaard dat daarbij € 245.000 van het kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [Naam 14] zit.
[Naam 14] heeft aanvullend verklaard dat het in Luxemburg gestorte geld vervolgens (giraal) werd geleend aan verschillende vennootschappen en door die vennootschappen contant afgelost, waarna het (weer) naar Luxemburg werd gebracht. Later bracht hij het geld dat hij verdiende met zijn bv’s weer terug naar Luxemburg met een opnamebon van de bank erbij. Dit heeft hij zo misschien wel tien keer in een cirkel met misschien wel 50.000 of 100.000 euro per keer gedaan.
verklaring van 2 november 2021
Onder het kopje
Legitieme herkomst geldenis bij pleidooi namens [Naam 14] en [Verdachte] allereerst de eerdergenoemde passage uit het verzoek ex artikel 182 lid 1 Sv van 24 maart 2015 herhaald en zijn daarmee de volgende inkomsten genoemd als bron van de contante stortingen in Luxemburg:
  • contante verdiensten uit horecagelegenheid [Naam 20] ;
  • contant geld uit de vlees- en veehandel;
  • opbrengst van de aandelenportefeuille van [Verdachte] ;
  • inkomsten [Verdachte] uit haar werkzaamheden voor [Naam 7] ;
  • het Belgische privévermogen van [Verdachte] .
In aanvulling daarop zijn voor de eerste keer nog drie andere bronnen van het in Luxemburg gestorte geld genoemd:
  • de verkoop van [Naam 20] in april 2005 voor € 165.000,00, welke gelden uiteindelijk ook allemaal in Luxemburg terecht zijn gekomen, evenals een vrijgevallen borg van € 23.000,00 (bijlage 8: verkoopovereenkomst van 1 april 2015);
  • de verkoop van de slagerij in Bladel door [Naam 31] in 2005 voor
€ 365.000,00 (bijlage 9: conceptakte van 29 april 2005);
- de storting door [Naam 32] van 200.000 NLG in 2000 op een bankrekening van [Naam 1] (DOC 517, p. 6848); dit betreft het door [Naam 14] op 27 oktober 2021 genoemde bedrag.
In een mondelinge aanvulling op het pleidooi is ook het door [Verdachte] tijdens de zitting op 27 oktober 2021 genoemde kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [Naam 14] van € 250.000,00 genoemd dat op de bankrekeningen van de Luxemburgse vennootschappen terecht zou zijn gekomen.
Tegelijkertijd is in het pleidooi (onder punt 180) aangevoerd dat de conclusie van de officier van justitie dat er sprake lijkt te zijn van een kasrondje omdat het steeds dezelfde bedragen zijn die werden opgenomen en afgestort, klopt. Onder punt 194 voert de verdediging aan dat de Luxemburgse bankrekeningen werden gevoed met inkomsten uit voornoemde bronnen en met gelden die middels contante stortingen terugkwamen in de vorm van aflossingen van gelden die werden uitgeleend aan de diverse bedrijven.
In dupliek is door de verdediging wederom aangevoerd dat het in Luxemburg gestorte geld mede bestond uit (contante) rente- en aflossingsbetalingen door bedrijven uit de [Naam 34] op door de Luxemburgse vennootschappen (giraal) verstrekte leningen, nadat die [Naam 34] met dat geld omzet hadden gecreëerd. Omwille van de snelheid werden rente en aflossingen contant betaald en gestort in Luxemburg, waarna het weer kon worden uitgeleend. Volgens de verdediging betreffen de contant in Luxemburg gestorte bedragen steeds hetzelfde geld dat opnieuw werd uitgeleend en - met rente - terugbetaald. Het gaat dan niet aan om alle contant gestorte bedragen bij elkaar op te tellen tot het in de tenlastelegging genoemde bedrag van ongeveer 1,9 miljoen euro. De verdediging is van mening dat het geld dat er oorspronkelijk is ingebracht - en (steeds) is uitgeleend en met rente terugbetaald - en de herkomstbronnen die ook op zitting zijn benoemd en bij pleidooi herhaald, ruimschoots voldoende zijn om de legale herkomst te verklaren.
4.3.2.5
De beoordeling van de verklaringen van en namens de verdachten
Zoals hierboven al is overwogen mag, gelet op het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen, van [Naam 14] en [Verdachte] worden verlangd dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven voor de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat zij daar niet in zijn geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachten en de verdediging aan de ene kant acht bronnen noemen waaruit de herkomst van het gestorte geldbedrag zou kunnen blijken en die opgeteld het bedrag van ongeveer 1,9 miljoen euro zouden kunnen verklaren. Aan de andere kant wordt door verdachten en de verdediging gesteld dat de bedragen die werden gestort op de Luxemburgse bankrekeningen steeds werden uitgeleend en na enige tijd contant teruggestort op de Luxemburgse bankrekeningen ter aflossing van eerdere leningen. Van welk scenario de verdediging nu (primair) uitgaat wordt niet duidelijk uit hetgeen tijdens het pleidooi en in dupliek naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat twee genoemde scenario’s innerlijk tegenstrijdig aan elkaar zijn en reeds daarom tot de conclusie zouden moeten leiden dat de verdediging geen voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld.
Overigens is het genoemde scenario waarbij de gestorte bedragen giraal werden uitgeleend en nadien weer contant werden teruggestort als rente en aflossing op leningen, niet nader gespecificeerd of geconcretiseerd. Uit het dossier valt niet op te maken dat de latere stortingen als rente en aflossing op een eerdere lening golden. Los van een eventueel opnamebewijs van het geld bij een bank, is niet gebleken dat bij de in de tenlastelegging genoemde stortingen andere bescheiden zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake was van een aflossing op een eerdere lening. Dat aan die latere stortingen de aflossing van een lening ten grondslag lag, is bovendien pas op de zitting van 27 oktober 2021 voor het eerst gesteld.
Voor zover het bedrag van fl. 200.000,00 dat door [Naam 32] in 2000 zou zijn gegeven aan [Naam 14] als beginbedrag zou gelden voor de bedragen die zijn uitgeleend en weer als aflossing zouden zijn teruggestort, merkt de rechtbank op dat [Naam 32] zelf heeft verklaard dat hij [Naam 1] niet kent en niets weet van een overboeking aan een bedrijf van fl. 200.000,00.
Voor het geval de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de eerdergenoemde acht bronnen (waaronder de bedrijfsvoering en verkoop van [Naam 20] en de verkoop van de slagerij in Bladel) de verklaring vormen voor de in Luxemburg gestorte contante bedragen overweegt de rechtbank - wellicht ten overvloede - het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat [Verdachte] op zitting heeft verklaard dat de loketcheques en opnamebewijzen van Nederlandse en Belgische banken die zij bij [Naam 11] aangeleverde niet noodzakelijkerwijs hoorden bij de contante bedragen die zij dan aan [Naam 11] overhandigde. Er werd bijvoorbeeld contant geld uit de opbrengst van de Belgische horecagelegenheid “ [Naam 20] ” naar Luxemburg gebracht en daar werd dan een loketcheque of opnamebewijs bij gedaan van een bankopname voor een ander bedrijf, omdat het geld anders door [Naam 11] niet geaccepteerd zou worden [130] . Dit betekent - los van het frauduleuze karakter van een dergelijk handelen - dat in die gevallen waarin het aan [Naam 11] overhandigde opnamebewijs of de loketcheque niet daadwerkelijk behoorde bij het overhandigde bedrag, niet geverifieerd kón worden of het overhandigde bedrag een legale herkomst had
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [Naam 14] en [Verdachte] in 2015 en daarna in 2018 slechts bronnen hebben genoemd zonder enige specificatie of nadere duiding. Zo worden er geen bedragen, data of andere feiten en omstandigheden genoemd die enig houvast zouden kunnen bieden voor (nader) onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat verdachten ruimschoots de tijd hebben gehad om de gestelde bronnen van hun contante stortingen in kaart te brengen. Zij hebben dat echter nagelaten. Pas op de zittingen in het najaar van 2021 hebben zij (deels) concrete bedragen genoemd die een verklaring zouden vormen voor de (herkomst van de) in Luxemburg gestorte bedragen. Bovendien zijn op die zittingen voor het eerst nieuwe legale bronnen (tezamen voor een bedrag van ruim € 700.000,00) genoemd waaruit de stortingen te verklaren zouden zijn. Als alle bedragen bij elkaar worden opgeteld, komt de rechtbank tot een bedrag van ongeveer € 1.600.000,00, los van de gestelde contante opbrengst van de vee- en vleeshandel waarvoor geen bedrag is genoemd.
De individuele bronnen
Over de door verdachten en de verdediging afzonderlijk genoemde bronnen overweegt de rechtbank nog het volgende.
contante opbrengsten uit horecagelegenheid [Naam 20]
- [Naam 14] heeft op zitting verklaard dat er met de exploitatie en verkoop van [Naam 20] een bedrag van € 400.000 is verdiend;
- [Verdachte] heeft op zitting verklaard dat er soms ook contante bedrijfsopbrengst rechtstreeks naar Luxemburg ging; voor [Naam 20] in totaal ongeveer € 250.000/300.000);
- de verdediging heeft bij pleidooi gesteld dat de verkoop van [Naam 20] in april 2005 ongeveer € 200.000 heeft opgebracht, te weten € 165.000,00 plus een vrijgevallen borg van € 23.000,00, welke gelden uiteindelijk ook allemaal in Luxemburg terecht zijn gekomen.
Hoewel over de verdiensten (inclusief de verkoop van [Naam 20] ) enigszins afwijkend wordt verklaard, zal de rechtbank met enige welwillendheid deze verklaringen als een concrete, te verifiëren en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aanmerken. Daarbij weegt mee dat de verdediging al in 2015 heeft gesteld vanwege de ouderdom van die feiten geen stukken meer over die inkomsten te bezitten en heeft verzocht om hierover drie getuigen te horen. Dit verzoek is daarna ook in 2018 herhaald en daarop is steeds afwijzend beslist.
contant geld uit de vlees- en veehandel
De verdediging heeft bij pleidooi vier bedrijven genoemd waarmee geld is verdiend, waarbij de verdediging nog heeft opgemerkt dat deze opsomming niet limitatief is. Verder
strekken die verdiensten zich uit over een langere periode (vanaf 1994 t/m 2005). Door de verdediging worden in het geheel geen bedragen genoemd die als bron kunnen gelden voor de stortingen. Naar het oordeel van de rechtbank is er nog geen begin van concretisering die tot verifiëring van een en ander zou kunnen leiden.
opbrengst van de aandelenportefeuille van [Verdachte]
[Naam 14] heeft op zitting verklaard dat de opbrengst van de beleggingsportefeuille zo’n
€ 700.000,00 tot € 800.000,00 was en dat daarmee het pand in Retie is betaald.
De verdediging heeft bij pleidooi betoogd dat de verkoop van een effectenportefeuille in juli 2007 ruim € 500.000,00 heeft opgebracht.
De rechtbank heeft in het dossier een opdracht van 15 september 2006 tot verkoop van aandelen aangetroffen ( [Facturen] ), waarbij een aantal aandelen specifiek wordt genoemd en van een aantal aandelen de vermoedelijke dagkoers wordt vermeld. De rechtbank constateert echter dat er wisselend over de beleggingsportefeuille wordt verklaard. Bovendien is onduidelijk of het winst of verkoopopbrengst betreft, wat de aankoopprijs was, wanneer de aan- en verkoop was, of het wellicht meerdere portefeuilles waren die op verschillende momenten zijn verkocht en op welke rekening het bedrag gestort zou zijn. De rechtbank stelt ook vast dat vanaf september 2006 geen storting heeft plaatsgevonden die qua omvang en datum enigszins correspondeert met de genoemde bedragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachten over de aandelenportefeuille(s) als bron voor de ten laste gelegde stortingen niet alleen onvoldoende concreet, maar ook op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
inkomsten [Verdachte] uit haar werkzaamheden voor [Naam 7] ;
In het dossier bevindt zich een arbeidscontract van [Verdachte] met [Naam 7] . Hierin staat beschreven dat [Verdachte] per 1 juli 2008 als office-manager is aangenomen voor 20 uur per week en dat haar salaris € 1.750,00 per maand zal zijn. Nog los van het feit dat verder geen totaalbedrag is genoemd dat als bron kan gelden voor de ten laste gelegde contante stortingen in Luxemburg, stelt de rechtbank vast dat het arbeidscontract is gesloten nadat de laatste ten laste gelegde storting heeft plaatsgevonden (in 2007). Dit contract kan dus geen onderbouwing zijn voor de herkomst van de ten laste gelegde stortingen. Deze inkomsten uit arbeid zijn als bron van de stortingen dus onvoldoende concreet en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
het Belgische privévermogen van [Verdachte]
heeft verklaard dat zij uit haar privémiddelen een bedrag van € 50.000,00 heeft ingebracht binnen de (structuren van de) vennootschappen. Los van het noemen van dit bedrag en haar werkzaamheden voor [Naam 7] die hiervoor al besproken zijn, heeft zij echter geen enkele onderbouwing of concretisering gegeven waaruit de herkomst van dit bedrag is af te leiden noch op welke wijze dit bedrag onderdeel uitmaakt van de in de tenlastelegging genoemde stortingen.
het kindsdeel van de erfenis van de overleden vrouw van [Naam 14] van € 250.000,00
Door [Naam 14] is als bron voor de stortingen in Luxemburg ook het kindsdeel ter hoogte van € 245.000,00 dan wel € 250.000,00 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat er veel onduidelijkheden zijn over dit kindsdeel. Het zou moeten gaan om geld dat toebehoorde aan (een of meer van) de vier kinderen van [Naam 14] en zijn overleden echtgenote. Het bestaan van dit kindsdeel is op geen enkele wijze onderbouwd. De vraag is ook hoe [Naam 14] dit niet aan hem toebehorende bedrag heeft kunnen storten op de Luxemburgse bankrekeningen. Daarover is geen opheldering verschaft. Daarnaast acht de rechtbank deze bron voor de stortingen op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, gelet op het door verdachten genoemde doel van het storten van gelden in Luxemburg: het buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten brengen van hun bezittingen. Het kindsdeel was immers geen bezit van verdachten en de storting van dat kindsdeel valt dan ook niet te rijmen met genoemd doel.
verkoop slagerij Bladel
Op de zittingen van 27 oktober 2021 en 2 november 2021 is in aanvulling op eerder genoemde bronnen voor de eerste keer nog een andere bron voor het geld in Luxemburg genoemd, namelijk de verkoop van de slagerij in Bladel door [Naam 31] in 2005 voor € 365.000,00. Meer informatie is hierover niet verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat dit bedrag, dat in 2005 zou zijn gegenereerd, in het geheel niet correspondeert met de stortingen die volgens de tenlastelegging vanaf 2005 zijn gedaan op de Luxemburgse bankrekening van [Naam 6] . Tegen deze achtergrond acht de rechtbank deze verklaring niet voldoende concreet noch verifieerbaar en ook hoogst onwaarschijnlijk.
Conclusie feit 3
De bovenstaande overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat in elk geval voor het overgrote deel van de genoemde bronnen van contante stortingen op de rekeningen in Luxemburg van [Naam 1] en [Naam 6] een verklaring is afgelegd die niet concreet noch te verifiëren is en/of die op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Hieruit volgt dat geen legale inkomstenbron aannemelijk is geworden die de stortingen van de bedragen op de bankrekeningen van [Naam 1] en [Naam 6] in Luxemburg kan verklaren en dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [Naam 14] zich in elk geval samen met [Verdachte] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen zoals hierna bewezen zal worden verklaard.
Dat sprake is van gewoontewitwassen concludeert de rechtbank op grond van het structurele karakter van de handelwijze, waarbij gedurende de periode van december 2002 tot en met oktober 2007 door [Naam 14] en [Verdachte] diverse malen contant geld naar Luxemburg is gebracht om te laten storten op bankrekeningen van [Naam 1] en [Naam 6] .
Dat sprake is van medeplegen volgt uit de bekentenis van [Verdachte] en [Naam 14] (ook op zitting) dat zij in de ten laste gelegde periode samen contant geld vanuit Nederland en België hebben vervoerd naar Luxemburg. Daar werd het door [Naam 11] of een andere medewerker van [Naam 16] gestort op een rekening van [Naam 6] of [Naam 1] . [Naam 11] heeft dit bevestigd.
4.3.2.6
Feit 4 (witwassen met leenovereenkomsten en onroerend goed)
Een groot deel van het onder feit 3 vermelde geld is terechtgekomen in een structuur van (met name) buitenlandse en Nederlandse bedrijven via leenovereenkomsten en aankopen van onroerend goed. Op zitting heeft de verdediging expliciet aangegeven de in ambtshandeling [Nummers] geschetste gang van zaken bij de aankoop van onroerende goederen niet te betwisten. [Naam 14] en [Verdachte] hebben dit bevestigd [131] . Ook de gang van zaken voor wat betreft de - op zitting voorgehouden -leenovereenkomsten wordt niet betwist. Die gang van zaken is weergegeven in [Nummers] voor de [Naam 1] -leenovereenkomsten en in [Nummers] voor de [Naam 6] -leenovereenkomsten. [132]
De verdediging en verdachten hebben wel gesteld dat het geld dat in de genoemde bedrijvenstructuur is terechtgekomen niet van misdrijf afkomstig was, waardoor ook geen sprake geweest is van (gewoonte)witwassen zoals onder feit 4 ten laste is gelegd. De basis voor die feiten betreft immers hetzelfde geld als bedoeld in feit 3. De rechtbank heeft echter aan het einde van de vorige paragraaf (4.3.2.5.) geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat dat geld (in ieder geval deels) wel van enig misdrijf afkomstig is. De andersluidende stelling van de verdediging en verdachten hoeft daarom onder feit 4 niet verder besproken te worden en wordt terzijde geschoven.
Relevante leenovereenkomsten en aankopen onroerend goed
Gelet op de tenlastegelegde pleegperiode zijn de volgende leenovereenkomsten en aankopen van onroerend goed van belang:
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [Naam 19] en [Naam 41] voor € 300.000,00 [133] ;
- leenovereenkomst gedateerd 22 februari 2008 tussen [Naam 19] en [Naam 39] voor
€ 250.000,00 [134] ;
- leenovereenkomst gedateerd 22 februari 2008 tussen [Naam 19] en [Naam 31] voor
€ 100.000,00 [135] ;
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [Naam 19] en [Naam 33] voor € 50.000,00 [136] ;
- leenovereenkomst gedateerd 29 juni 2007 tussen [Naam 19] en [Naam 40] voor € 250.000,00 [137] ;
- leenovereenkomst gedateerd 4 april 2002 tussen [Naam 1] en [Naam 9] voor
€ 300.000,00 [138] ;
- leenovereenkomst (ongetekend) gedateerd 24 december 2004 tussen [Naam 1] en [Naam 9] voor € 100.000,00 [139] ;
- leenovereenkomst (ongetekend) gedateerd 23 maart 2006 tussen [Naam 1] en [Naam 9] voor € 100.000,00 [140] en
- pand [Straatnaam 2] [141] ;
- panden [Straatnaam 3] [142] en
- pand [Adres verdachte] ) [143] .
In de tenlastelegging onder feit 4 wordt ook nog het pand aan de [Straatnaam 1] in Eersel vermeld. De officier van justitie heeft in haar requisitoir gezegd dat dit pand geschrapt moet worden omdat het grootste deel van de handelingen met en voor dit pand plaatsvonden vóór 2001. De rechtbank heeft dit verstaan als een verzoek om partiële vrijspraak en volgt de officier van justitie daarin.
de leenovereenkomsten
Over de leenovereenkomsten heeft de Fiod het volgende bevonden.
Tijdens het onderzoek is een aantal leenovereenkomsten aangetroffen, waarbij [Naam 6] en/of [Naam 1] als partij betrokken waren. Bij aanvang van het onderzoek bestond het vermoeden dat die leenovereenkomsten onderdeel van loan-backconstructies zijn geweest. Het betreft leningen van [Naam 1] aan [Naam 9] en leningen van [Naam 19] . Vastgesteld is dat er feitelijk geen geld via de bankrekening van [Naam 19] is overgemaakt, maar dat het geld direct of indirect via de derdenrekening van [Naam 5] afkomstig was van [Naam 6] .
In [Nummers] is de volledige geldstroom van de [Naam 1] -leningen beschreven, zowel de herkomst van het geld bij [Naam 1] als de besteding van de gelden door [Naam 9] . Ook de aflossingen door [Naam 9] aan [Naam 1] , de herkomst van die gelden bij [Naam 9] en de bestedingen van die gelden door [Naam 1] (via [Naam 6] ) zijn beschreven, om aan te tonen dat het geld soms meerdere malen hetzelfde ‘rondje’ heeft gemaakt. [144]
In [Nummers] is eveneens de volledige geldstroom van de vijf in de tenlastelegging genoemde [Naam 19] -leningen beschreven, zowel de herkomst van het geld bij [Naam 6] als de besteding van de gelden door de bedrijven uit de [Naam 34] . Voor zover aflossingen aan [Naam 6] hebben plaatsgevonden, zijn ook de herkomst en bestedingen van die gelden door [Naam 6] beschreven. Daaruit blijkt dat ook hier het geld soms meerdere malen hetzelfde ‘rondje’ heeft gemaakt. [145]
Uit de beide onderzoeken komt naar voren dat zowel bij de herkomst van het geld bij de
leningverstrekkers [Naam 1] en [Naam 19] (lees: [Naam 6] ), als bij de besteding van het geld door de verkrijgers van het geld ( [Naam 34] ), sprake is van omvangrijke contante stortingen en opnamen, waardoor de ‘papertrail’ onderbroken is. Waar die gelden vandaan komen of wat er na de opnamen mee is gebeurd, kan niet worden vastgesteld. Voor de overboeking van gelden werd veelvuldig gebruik gemaakt van de derdenrekening van [Naam 5] , een afschermvennootschap van [Naam 16] , waardoor de werkelijke herkomst van de gelden werd verhuld. [146]
De rechtbank stelt op basis van deze bevindingen van de Fiod vast dat de onderzochte leenovereenkomsten uitsluitend waren bedoeld om te verhullen dat de gelden onttrokken zijn uit bedrijven uit de [Naam 34] in Nederland en België en buiten het zicht van de Nederlandse en/of Belgische fiscale autoriteiten zijn geplaatst op Luxemburgse bankrekeningen op naam van [Naam 6] en [Naam 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van ongebruikelijke leenovereenkomsten, waarmee feitelijk eigen (crimineel) geld terug werd geleend en waarbij aan de gelden een schijnbaar legale herkomst is gegeven (loanbackconstructie).
de aan- en verkoop en financiering van de panden
Over de aan- en verkoop en financiering van de in de tenlastelegging genoemde panden heeft de Fiod - samengevat - het volgende bevonden.
Pand [Straatnaam 2]
Op 28 februari 1994 heeft [Naam 14] het pand in eigendom verkregen door koop van een derde. Op 21 november 2005 heeft [Naam 68] wegens wanbetaling door [Naam 14] de notaris verzocht het registergoed te gaan verkopen. Op 5 april 2006 is het pand door [Naam 14] via een onderhandse verkoopakte verkocht aan [Verdachte] voor € 374.000 en op 6 juni 2006 is het pand daadwerkelijk aan [Verdachte] geleverd. Tussen beide data in, op 15 mei 2006, gaf [Verdachte] met een e-mail aan [Naam 11] van [Naam 16] opdracht om voor de financiering van de aankoop van het pand vanaf de bankrekening van [Naam 6] , via [Naam 8] en [Naam 13] , via de afschermvennootschap [Naam 5] , € 410.000 over te maken rechtstreeks naar de derdenrekening van de notaris. Die heeft hiermee de hypotheek bij [Naam 68] afgelost. Eén dag na de levering aan [Verdachte] is het pand door [Verdachte] op 7 juni 2006 via een koopovereenkomst doorverkocht aan [Naam 13] voor € 372.000. De levering vond plaats op 10 juni 2006. [147]
Pand [Straatnaam 3]
[Naam 14] heeft het onroerend goed aan de [Straatnaam 3] in eigendom verkregen in 1994 en 1995. In een op 13 mei 2006 aangegane koopovereenkomst is het onroerend goed [Straatnaam 3] in zijn geheel voor € 488.250 door [Naam 14] verkocht en geleverd aan [Naam 35] , ondernemer. Het is op 10 oktober 2006 (22.03 uur) daadwerkelijk aan [Naam 35] geleverd. De koopprijs is volgens de leveringsakte verrekend tussen [Naam 35] en [Naam 13] , voortvloeiend uit de hierna te noemen transactie.
Ook op 10 oktober 2006, maar 9 minuten later (22.12 uur), heeft [Naam 35] het onroerend goed verkocht en geleverd aan [Naam 13] . De koopprijs wasbij die transactie € 488.250 en is betaald door [Naam 8] , dat hiervoor (inclusief kosten) € 521.833,99 heeft overgeschreven naar het betrokken notariskantoor. Feitelijk is de transactie tussen [Naam 35] en [Naam 13] gedaan met "gesloten" beurs.
Voor de financiering van deze aankoop heeft [Naam 36] (hierna
[Naam 36] ) een lening van € 600.000 verstrekt aan [Naam 6] . Op basis van deze lening heeft [Naam 36] , via [naam 2] , € 600.000 overgeschreven naar de bankrekening van [Naam 8] . Uit dit ontvangen bedrag heeft [Naam 8] voor de financiering van de aankoop van het onroerend goed aan de [Straatnaam 3] door [Naam 13] op 6 oktober 2006 rechtstreeks
€ 567.280,29 overgeschreven naar de derdenrekening van het betrokken notariskantoor. Van die € 567.280,29 was € 521.833,99 bestemd voor het onderhavige pand en het verschil was bestemd voor de financiering van de aankoop van twee andere panden. Het notariskantoor heeft met het bedrag van € 521.833,99 de hypotheken en leningen afgelost die op dit pand rustten toen dit pand eigendom was van [Naam 14] .
[Naam 6] heeft de door [Naam 36] aan haar verstrekte lening van € 600.000, in 2007 in
twee (2) termijnen afgelost. De eerste aflossing van € 254.400 (inclusief rente) op 5 maart 2007. De tweede aflossing van € 412.000 (inclusief rente en betaling [Naam 37] ) op 24 juli 2007. [148]
Pand [Adres verdachte]
Tot 31 oktober 2006 was [Naam 38] (hierna: [Naam 38] ) eigenaar van de woning te Retie. Op deze datum heeft [Naam 8] de woning voor € 685.000 gekocht van [Naam 38] . Voorafgaand aan de aankoop door [Naam 8] , hebben voor de financiering de volgende handelingen plaatsgevonden:
- op 21 augustus 2006 is vanuit [Naam 6] € 200.000 overgemaakt naar een Zwitserse bankrekening van [Naam 38] ;
- op 5 oktober 2006 is tussen [Naam 6] en [Naam 8] een lening van € 750.000 afgesloten, welk bedrag door [Naam 6] is betaald, en waarvoor [Naam 8] ten behoeve van [Naam 6] een hypotheekrecht heeft gevestigd op de woning te Retie (B);
- op 26 oktober 2006 is door [Naam 6] € 760.000 naar [Naam 8] overgeschreven, uit welk bedrag conform de afspraak de aankoop van de woning te Retie kon worden betaald voor het bedrag € 756.847,10.
[Naam 6] heeft op deze wijze de aankoop door [Naam 8] van de woning te Retie (B) gefinancierd. [149]
verklaring [Naam 11] over panden
Voor het ten laste gelegde witwassen via onroerendgoedtransacties wijst de rechtbank er tot slot op dat [Naam 11] al op 4 februari 2010 in een verhoor bij de Gerechtelijke Politie in Luxemburg heeft verklaard dat [Naam 8] is opgericht om onroerende goederen in handen te houden, die zij schoonmaakt/witwast. De vertaler van de oorspronkelijk in de Franse taal weergegeven verklaring heeft als noot bij haar vertaling vermeld dat [Naam 11] het word “laver” gebruikte, dat zowel schoonmaken als witwassen betekent. [150] De rechtbank is van oordeel dat in de context van haar verklaring [Naam 11] hier niets anders bedoeld kan hebben dan dat [Naam 8] is opgericht om onroerend goed wit te wassen.
conclusie witwassen via leenovereenkomsten en panden
De rechtbank heeft onder feit 3 al bewezen verklaard dat een groot deel van de door [Naam 14] en [Verdachte] op Luxemburgse bankrekeningen gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Dit geld is daarna grotendeels terecht gekomen in een structuur van met name buitenlandse en Nederlandse bedrijven. Daarbij zijn met genoemde leenovereenkomsten ter hoogte van € 1.450.000,00 de werkelijke (criminele) aard en herkomst van dat geld en de rechthebbende(n) daarop verhuld. Met de aan- en verkopen van genoemde panden is verborgen en verhuld wie die panden voorhanden had. Omdat dit witwassen over een langere periode meermalen heeft plaatsgevonden kan gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen worden.
daderschap rechtspersonen en rol [Naam 14]
[Verdachte] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat [Naam 11] degene is die de structuur van vennootschappen heeft uitgedacht en uitgevoerd. Zij heeft dat gedaan deels op verzoek van [Naam 14] en deels op verzoek van [Verdachte] . [151] De bedoeling van alles was ervoor te zorgen dat de [Naam 21] of de gemeente geen verhaal kon nemen op de vennootschappen waarin de onderneming in Nederland gedreven werd. Het onroerend goed van het bedrijf van [Naam 14] moest veilig zijn voor verhaal. [152]
[Naam 14] heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij [Naam 6] , [Naam 1] , [Naam 8] en [Naam 13] heeft gebruikt om uit de zon te blijven, oftewel uit het zicht van de autoriteiten. [153]
Hiervoor is al de verklaring van [Naam 11] bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg van 4 februari 2010 aangehaald dat [Naam 8] was bedoeld om panden wit te wassen. In haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij bevestigd dat [Naam 14] en [Verdachte] haar regelmatig hebben verzocht iets te doen zodat het voor derden niet zichtbaar zou zijn welke transacties plaatsvonden binnen hun firma’s. [154] Eerder al is haar verklaring bij de Gerechtelijke Politie van Luxemburg van 8 december 2012 aangehaald dat [Naam 14] binnen de Luxemburgse vennootschappen de baas was, ook nadat [Verdachte] daarvan de uiteindelijk belanghebbende was geworden. [Naam 14] behield zijn rol van degene die de opdrachten gaf en die opbelde. Hij nam ook de beslissingen over de fondsen. [155]
Conclusie feit 4
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [Naam 13] en/of [Naam 8] en/of [Naam 6] en/of [Naam 1] met betrekking tot de leenovereenkomsten en/of de panden hebben plaatsgevonden in de sfeer van die rechtsperso(o)n(en) en daarom aan genoemde rechtsperso(o)n(en) kunnen worden toegerekend. Daarom kan wettig en overtuigend bewezen worden dat zij zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen zoals in de tenlastelegging onder feit 4 wordt beschreven. Eveneens kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [Naam 14] feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Voorwaardelijk verzoek
Bij een bewezenverklaring van de witwasfeiten onder 3 en 4, waarbij de vennootschappelijke structuur redengevend zou worden geacht en als bewijsmiddel zou worden gebruikt, heeft de verdediging verzocht om de eerder in het verzoek van 18 september 2017 opgegeven getuigen met betrekking tot die structuur te mogen horen over de achtergrond en daadwerkelijke beweegredenen voor het (doen) opzetten van de structuur. Dit rechtbank wijst dit verzoek af. Wat er verder ook zij van de achtergrond en beweegredenen van het opzetten van deze structuur van rechtspersonen, het gaat er om waarvoor die structuur daadwerkelijk is gebruikt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voor gewoontewitwassen.
4.3.3
Feit 5 (140 Sr: de criminele organisatie)
4.3.3.1
Beoordelingskader 140 Sr
Voor het vaststellen van het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr moet volgens vaste jurisprudentie sprake zijn van een samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot (feitelijk en gewenst) doel heeft het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk dat zij bekend waren met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie of met alle andere personen in de organisatie samenwerkten. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn geweest.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te
hebben in, dan wel ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of
rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben voordat gesteld kan worden dat er sprake is van deelname. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, maar wel de wetenschap van het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist, evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.
4.3.3.2
De beoordeling door de rechtbank
criminele organisatie valsheid in geschrift
De rechtbank heeft eerder bewezen geoordeeld dat [Naam 14] in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013, als leidinggevende van [Naam 40] en [Naam 40] samen met anderen, onder wie [Verdachte] , een aantal verkoopfacturen valselijk heeft opgemaakt en deze facturen in de bedrijfsadministratie van genoemde bedrijven heeft verwerkt. Op basis van de al eerder aangehaalde bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [Naam 14] , [Verdachte] en de genoemde rechtspersonen. Door zijn al eerder geschetste rol in het geheel ondersteunde Pardiaans de valsheidsdelicten met gedragingen die daarop gericht waren. Zo werden ook werknemers gestimuleerd om afnemers van vlees toe te staan dat bestellingen slechts deels werden gefactureerd. Het oogmerk van de organisatie was om door middel van valsheid in geschrift een deel van de omzet buiten de bedrijfsadministratie te houden.
criminele organisatie witwassen
Naast deze eerste criminele organisatie bestond naar het oordeel van de rechtbank een tweede organisatie, die zich in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 februari 2013 bezighield met het (gewoonte)witwassen van gelden door het storten van contant geld in Luxemburg. Vervolgens werd de herkomst van dit geld via allerlei constructies met verschillende rechtspersonen verhuld, waarbij legaal ogende leenovereenkomsten werden voorgewend en werd verhuld wie bepaalde panden had verworven, voorhanden had gehad en had gebruikt. Uit de hiervoor al aangehaalde bewijsmiddelen voor feit 4 blijkt dat deze organisatie bestond uit [Naam 14] , [Verdachte] en de rechtspersonen [Naam 13] , [Naam 8] , [Naam 6] en [Naam 1] , van welke rechtspersonen aanvankelijk [Naam 14] en later [Verdachte] de [Naam 18] was. Uit de eigen verklaring van [Naam 14] en uit de verklaring van [Naam 11] wordt duidelijk dat [Naam 14] de zaken samen met [Verdachte] aanstuurde. [Naam 14] en [Verdachte] waren beiden actief betrokken bij de stortingen van geld in Luxemburg en bij het opzetten van constructies met rechtspersonen waarmee de verhullingshandelingen met betrekking tot gelden en panden plaatsvonden. Het oogmerk van de organisatie was dan ook gericht op (gewoonte)witwassen.
verweer: geen afzonderlijke eenheid
De stelling van de verdediging is dat er geen sprake is geweest van een “afzonderlijke eenheid” met een crimineel oogmerk, hetgeen vereist zou zijn voor bewezenverklaring van feit 5. De rechtspersonen hebben alleen als hulpmiddel gediend om te ontsnappen aan de voortdurende tegenwerking door de Nederlandse autoriteiten, met name de [naam 1] en de [Naam 21] . Dit verweer ziet dus op de criminele witwasorganisatie. De verdediging heeft daarbij verwezen naar een dissertatie van [Naam 69] uit 1995.
Deze stelling van de verdediging vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Dat de rechtspersonen binnen de criminele witwasorganisatie als hulpmiddel voor de natuurlijke personen [Naam 14] en [Verdachte] hebben gediend, maakt niet dat die rechtspersonen geen deel uitmaakten van die criminele organisatie, samen met [Naam 14] en [Verdachte] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de rechtspersonen juist zijn opgericht om een verhullende structuur mogelijk te maken en dat zij bij dat verhullen een cruciale rol speelden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
[Naam 40] en [Naam 40] (tezamen handelend onder de naam [Naam 42] ), verder te noemen [Naam 40] [Naam 42] en [Naam 42] , in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013 te Baarle-Nassau en/of Eersel en/of Retie, telkens opzettelijk de bedrijfsadministratie(s) van [Naam 40] [Naam 42] en/of [Naam 42] , zijnde die bedrijfsadministratie(s) voornoemd (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt, hebbende voornoemde [Naam 42] en/of haar mededaders toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in die bedrijfsadministratie(s) voornoemd opgenomen:
- (2010) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] , gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 56] ( [Facturen] ) en [Naam 57] ( [Facturen] ) en [Naam 58] ( [Facturen] );
- (2011) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] , gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 58] ( [Facturen] ) en [Naam 59] ( [Facturen] ) en [Naam 60] ( [Facturen] );
- (2012) zes verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] , gericht aan respectievelijk afnemer [Naam 61] ( [Facturen] ) en [Naam 62] ( [Facturen] en [Naam 63] ( [Facturen] );
- (2013) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] , gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 61] ( [Facturen] ) en [Naam 60] ( [Facturen] ) en [Naam 63] ( [Facturen] ,
telkens terzake het leveren van de op de factuur vermelde hoeveelhe(i)d(en) vlees, tegen het/de op de factuur vermelde bedrag(en), zulks terwijl telkens daadwerkelijk meer vlees, was geleverd aan voornoemde afnemer door [Naam 42] dan op de factuur was verantwoord en/of een hoger bedrag dan op de factuur was vermeld was betaald door voornoemde afnemers en
daarnaast een deel van de leveringen van het vlees en het betaalde bedrag niet in de bedrijfsadministratie(s) werden opgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke voornoemde verboden gedragingsen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[Naam 40] en/of [Naam 40] (beiden handelend onder de naam [Naam 42] ) in de periode van 1 november 2010 tot en met 25 februari 2013 te Baarle-Nassau en/of Eersel en/of te Retie telkens (een) (verkoop)factu(u)r(en), te weten:
- (2010) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 56] ( [Facturen] ) en [Naam 57] ( [Facturen] ) en [Naam 58] ( [Facturen] );
- (2011) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 58] ( [Facturen] ) en [Naam 59] ( [Facturen] ) en [Naam 60] [Facturen] );
- (2012) zes verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] of [Naam 40] ( [Naam 42] ) (telkens) gericht aan respectievelijk afnemer [Naam 61] ( [Facturen] en [Naam 62] ( [Facturen] ) en [Naam 63] ( [Facturen] ;
- (2013) drie verkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [Naam 42] , gericht aan respectievelijk afnemers [Naam 61] ( [Facturen] ) en [Naam 60] ( [Facturen] ) en [Naam 63] ( [Facturen] ),
telkens terzake het leveren van (een) hoeveelhe(i)d(en) vlees tegen de op de factuur vermelde bedrag(en)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt, immers heeft/hebben [Naam 40] [Naam 42] en/of [Naam 42] en/of haar/hun mededaders telkens valselijk, minder vlees vermeld op voornoemde verkoopfacturen dan daadwerkelijk door/namens [Naam 40] [Naam 42] en/of [Naam 42] was geleverd aan voornoemde afnemers en telkens een lager bedrag vermeld op voornoemde verkoopfacturen dan daadwerkelijk door voornoemde afnemers was betaald, zulks telkens met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken aan welke voornoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
verdachte in de periode van 1 december 2002 tot en met 30 oktober 2010 in Nederland en/of in Luxemburg en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij verdachte en één of meer van zijn mededaders van een aantal geldbedragen (tot een gezamenlijk bedrag groot 1.905.500,= euro), de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing verborgen en verhuld en verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en wie die geldbedragen voorhanden had en voornoemde geldbedragen voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) toen aldaar - zakelijk weergegeven -:
- grote contante bedragen fysiek verplaatst naar Luxemburg
en
- vervolgens grote contante bedragen laten afstorten op buitenlandse bankrekeningen, te weten (totaal 1.505.500,= euro) op een rekening van [Naam 6] ( [Bankrekeningnummer 2] en/of [Bankrekeningnummer 3] ) ( [Facturen] ) en (totaal 400.000 euro) op een rekening van [Naam 1] ( [Bankrekeningnummer 1] ( [Facturen] )
en
- één of meer van die bedrag(en) op voornoemde rekeningen gehouden
en
- één of meer van die bedragen van voornoemde rekeningen naar andere rekeningen overgemaakt
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk en geheel of gedeeltelijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
[Naam 13] ( [Naam 13] ) en/of [Naam 8] en/of [Naam 6] ( [Naam 6] ) en/of [Naam 1] ( [Naam 1] ) in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 februari 2013 te Nederland en/of in Luxemburg en/of in België, tezamen en in vereniging met elkaar en met één of meer ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben [Naam 13] en/of [Naam 8] en/of [Naam 6] en/of [Naam 1] en haar/hun mededaders telkens:
A.
van een aantal geldbedragen (tot een gezamenlijk bedrag groot 1.450.000 euro), de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld en verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en wie die geldbedragen voorhanden had en voornoemde geldbedragen voorhanden gehad, overgedragen en van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt, immers hebben [Naam 6] en/of [Naam 1] en haar/hun mededader(s) toen aldaar (zakelijk weergegeven) legaal ogende leningen en/of legaal ogende leenovereenkomsten voorgewend, te weten:
- vijf leningen/leenovereenkomsten in de periode van 2007 en 2008 (totaal 950.000 euro) tussen telkens [Naam 19] en/of [Naam 6] en:
- [Naam 41] ( [Facturen] ) en
- [Naam 39] ( [Facturen] ) en
- [Naam 31] ( [Facturen] )en
- [Naam 33] ( [Facturen] ) en
- [Naam 40] ( [Facturen] );
en/of
- drie leningen/leenovereenkomsten in de periode van 4 april 2002 tot en met 31 december 2006 (totaal 500.000 euro) tussen [Naam 1] en [Naam 9] , te weten:
- een leenovereenkomst van 4 april 2002 ( [Facturen] ) en
- een leenovereenkomst van 24 december 2004 ( [Facturen] ) en
- een leenovereenkomst van 23 maart 2006 ( [Facturen] );
en/of
B.
van onroerende goederen:
- pand [Straatnaam 2] ( [Nummers] ) en/of
- pand(en) [Straatnaam 3] ( [Nummers] ) en/of
- pand [Adres verdachte] ( [Nummers] ),
verborgen en verhuld wie die onroerende goederen voorhanden had en/of voornoemde onroerende goederen verworven, voorhanden gehad en/of van voornoemde onroerende goederen gebruik gemaakt,
terwijl voornoemde [Naam 13] en/of [Naam 8] en/of [Naam 6] en/of [Naam 1] en haar/hun mededader(s) wist(en) dat voornoemde geldbedragen en onroerende goederen - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke voornoemde verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
verdachte in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 februari 2013 in Nederland en in België en in Luxemburg heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit hem, verdachte en [Verdachte] en rechtspersonen, waaronder [Naam 13] , [Naam 8] , [Naam 6] en
[Naam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (gewoonte)witwassen, artikel 420 bis/ter Wetboek van Strafrecht
en
in de periode van 1 november 2010 tot en met 27 februari 2013 in Nederland en in België heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit hem, verdachte, en [Verdachte] en de rechtspersonen [Naam 40] en [Naam 40] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrift, artikel 225 lid 1 en/of 2 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

de strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op
de strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft voor de feiten 1 en 2 (subsidiair) een beroep gedaan op afwezigheid
van alle schuld. Het software-systeem, waarbinnen het administreren en factureren van
leveringen plaatsvond, is volledig buiten verdachte en [Naam 14] tot stand gekomen door
[Naam 43] Dat geldt ook voor de afspraken die met de Chinese afnemers zijn gemaakt
over de manier van factureren. Verdachte en [Naam 14] zijn er pas gaandeweg achter
gekomen hoe het softwaresysteem exact werkte en wat de afspraken met de Chinese
afnemers inhielden. Daarbij komt nog dat de [Naam 21] op de hoogte was van deze
manier van leveren en factureren aan de Chinese afnemers en deze werkwijze gedoogde tot
een bepaald percentage van de omzet.
Gelet op de bewijsoverwegingen voor de feiten 1 en 2 en de daar opgenomen feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank het ‘gedoogverweer’ heeft verworpen, verwerpt de rechtbank (ook) het beroep op afwezigheid van alle schuld. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan [Naam 14] op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar. Aan de ene kant houdt zij daarbij rekening met de lange periode waarover de feiten zich uitstrekken, de hoogte van de witwasbedragen (een paar miljoen euro) en het benadelingsbedrag als gevolg van de valsheid in geschrift (feiten 1 en 2) dat zij op ongeveer € 500.000 begroot. Aan de andere kant houdt zij rekening met de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij veroordeling een voorwaardelijke straf of een taakstraf van zeer beperkte omvang op te leggen. Zij verzoekt daarbij allereerst rekening te houden met de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de officier van justitie in augustus 2020 voorgestel om te praten over de mogelijkheid van een buitengerechtelijke afdoening. Daarmee heeft zij het vertrouwen opgewekt dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou eisen. Voorts verzoekt de verdediging rekening te houden met de oneerlijke tegenwerking door de autoriteiten - in het bijzonder de [Naam 21] en de Fiod - die [Naam 14] en [Verdachte] de afgelopen twintig jaar hebben ondervonden. Die tegenwerking heeft hen niet alleen veel geld gekost, maar ook veel spanning en gevoelens van onbehagen en onveiligheid opgeleverd. Tot slot kampt [Verdachte] met gezondheidsproblemen en heeft zij op dit moment veel ballen in de lucht te houden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou haar ondergang en een volkomen onrechtvaardige genadeklap betekenen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
de strafbare feiten
[Verdachte] heeft zich met haar levenspartner [Naam 14] gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Zij hebben samen gelden met een criminele herkomst naar een trustmaatschappij in Luxemburg gebracht, die het geld vervolgens in hun opdracht op bankrekeningen van door hen verworven rechtspersonen in Luxemburg heeft gestort. Met dat geld zijn weer diverse stortingshandelingen naar andere rechtspersonen verricht. Met hulp van de trustmaatschappij zijn complexe structuren met diverse rechtspersonen in Nederland, België, Luxemburg en een belastingparadijs als de Britse Maagdeneilanden opgezet. Daarbij hebben [Verdachte] en [Naam 14] zich veel moeite getroost om te bewerkstelligen dat de Nederlandse autoriteiten (met name de [Naam 21] ) niet of zeer moeilijk op de hoogte konden komen van het bestaan en de omvang van de via misdrijf verkregen inkomsten en het vermogen van de verdachten. Daarbij zijn loanbackconstructies en andere constructies bij de aan- en verkoop van panden gebruikt om de herkomst van het daarmee gemoeide geld te verhullen en te verhullen wie de rechthebbende van de panden was. Om de gebruikte structuren en constructies en de daarmee en daarbinnen verrichte transacties te doorgronden heeft de Fiod langdurig, tijdrovend en kostbaar onderzoek moeten doen. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een zeer lijvig dossier.
Het exacte bedrag aan witgewassen geld is niet eenvoudig vast te stellen. De basis voor dat bedrag is het geld dat door [Verdachte] en [Naam 14] in Luxemburg contant is gestort en waarmee daarna vervolghandelingen hebben plaatsgevonden. Uit de bewezenverklaring van feit 3 volgt dat € 1.905.500,00 is gestort dat geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is.
Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna het geld vrijelijk in de legale economie kan worden uitgegeven. Dit zorgt ervoor dat ‘misdaad loont’. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en [Verdachte] en [Naam 14] hebben daaraan een bijdrage geleverd. Daarbij hebben zij louter oog gehad voor eigen financieel gewin. Zij wilden zo weinig mogelijk en liefst helemaal geen belasting betalen, zoals [Naam 14] meerdere malen heeft verklaard.
Daarnaast hebben [Verdachte] en [Naam 14] zich gedurende meer dan twee jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door feitelijk leiding te geven aan het opmaken van valse verkoopfacturen door [Naam 42] en de opname daarvan in de bedrijfsadministratie. Hierdoor werd een deel van de omzet niet in die administratie verwerkt, waardoor de fiscus - vanwege te weinig betaalde omzet- en vennootschapsbelasting - kon worden benadeeld. Overigens ligt er naar het oordeel van de rechtbank één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag aan de elkaar steeds kort in tijd opvolgende gelijksoortige handelingen onder feit 2 en 1. Daarom ziet de rechtbank deze feiten als voortgezette handeling, waarvan verdachte in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
De valsheid in geschrift en het witwassen vonden plaats in twee criminele organisaties. De deelname van [Verdachte] aan die criminele organisaties (feit 5) valt echter zodanig samen met de feiten 1 tot en met 4, dat die deelname niet strafverzwarend zal worden meegewogen.
houding verdachte
[Verdachte] en [Naam 14] hebben de strafbare feiten ontkend, steeds de schuld gelegd bij de autoriteiten en daardoor ook geen enkele spijt betuigd. Zij hebben daarmee geen inzicht getoond in het strafwaardige karakter van hun handelen. Voor zover door de verdediging wordt bepleit dat verdachten door de Nederlandse autoriteiten op een oneerlijke manier werden tegengewerkt, is de rechtbank van oordeel, dat - mocht dat inderdaad zo zijn geweest – het op de weg van verdachten had gelegen om daar via de juridische weg weerstand tegen te bieden. Tegenwerking door autoriteiten kan geen rechtvaardiging zijn voor het plegen van strafbare feiten.
strafuitgangspunt
Bij het bepalen van een passende sanctie heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude, nu deze volgens de toelichting ook zien op witwassen, mits de gedragingen in een frauduleuze context plaatsvinden. Het oriëntatiepunt dat bij fraudedelicten wordt toegepast gaat uit van het benadelingsbedrag dat met de bewezenverklaarde feiten is gemoeid. De omvang van de benadeling als gevolg van de bewezen verklaarde feiten is in dit geval echter niet concreet berekend. Het totale benadelingsbedrag zal naar het oordeel van de rechtbank vermoedelijk wel omvangrijk zijn, gelet op de lange duur van de bewezenverklaarde periode voor zowel de feiten 1 en 2 als de witwasfeiten 3 en 4, het totale aantal aangetroffen valse facturen, de omvang van de buiten de administratie gehouden bedragen en de omvang van de witgewassen bedragen. Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden als uitgangspunt voor de op te leggen straf passend. De rechtbank ziet echter twee redenen om de duur van de op te leggen straf te matigen.
strafverlagende omstandigheden
Allereerst is de redelijke termijn in ruime mate overschreden. Nadat in februari 2013 doorzoekingen zijn geweest in panden van bedrijven waar zij bij betrokken was en in haar woning in Retie is [Verdachte] begin februari 2014 uitgenodigd voor een verhoor door de Fiod. Zij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt die datum dan ook als begindatum voor bepaling van de redelijke termijn. De rechtbank doet vandaag, 25 januari 2022, uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt dus ongeveer acht jaar. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop verklaren noch het grootste deel daarvan. De redelijke termijn die de rechtbank in dit geval hanteert is drie jaar. Die termijn is met vijf jaar overschreden. De rechtbank weegt dit - in het voordeel van verdachte - zwaar mee bij de uiteindelijke straftoemeting. Al die tijd ligt er ook al beslag op diverse panden en banktegoeden.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank tot slot rekening met de gezondheidstoestand van verdachte. Zij is geopereerd aan een schildkliertumor en sindsdien niet meer zo energiek als vroeger. Bovendien heeft zij de zorg voor de kinderen van haar en [Naam 14] en de inkomsten voor het gezin.
slotsom
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten [Verdachte] niet zwaarder of minder zwaar aan te rekenen dan [Naam 14] . Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaringen van [Naam 14] en [Verdachte] op zitting concludeert de rechtbank dat [Naam 14] degene was die het uiteindelijk voor het zeggen had. Hij was de initiatiefnemer om op alle mogelijke manieren zo min mogelijk en liefst geen belasting te betalen. [Verdachte] is hier echter zonder gebleken tegenspraak in meegegaan en heeft vele praktische zaken (mede) geregeld. Om die reden zal de rechtbank beide verdachten een gelijke straf opleggen.
[Verdachte] en [Naam 14] hebben op zitting toegelicht dat zij nog steeds bedrijfsmatig actief zijn met dieren, maar nu niet meer in de vleesverwerkende sector. Gelet op die bedrijfsmatige activiteiten zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om [Verdachte] ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is. Daarvan zullen zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van een jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 51, 56, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 4:
medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
feit 5:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meermalen gepleegd;
- stelt vast dat de feiten 1 en 2 een voortgezette handeling opleveren;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een code en/of een paginanummer (p.) wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een code en/of pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 48977 van de FIOD, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 10896.
2.[Facturen]
3.[Facturen]
4.[Facturen]
5.[Facturen]
6.[Facturen]
7.[Facturen]
8.[Nummers] , p. 1439
9.[Facturen]
10.[Nummers] , p. 719 en 720
11.De verklaring van [Verdachte] , afgelegd op de zitting van 27 oktober 2021
12.[Nummers] , p. 650
13.VOR-054, p. 9987 en 9988
14.[Nummers] , p. 650
15.[Nummers] . p. 861
16.[Facturen]
17.[Facturen]
18.[Nummers] , p. 1661
19.[Facturen] , p. 7042
20.[Nummers] , p. 1662
21.[Facturen] , p. 7050
22.[Nummers] , p. 1661
23.[Nummers] , p. 1649
24.[Facturen] p. 7176
25.[Nummers] , p. 1650
26.[Facturen] , p. 7190
27.[Nummers] , p. 1654
28.[Facturen]
29.p. 7208
30.[Nummers] , p. 1655
31.[Facturen]
32.[Facturen]
33.[Nummers] , p. 1655 en 1656
34.[Nummers] , p. 652
35.[Nummers] , p. 653 2e alinea
36.[Nummers] , p. 653 laatste alinea en p. 654 tabel
37.[Nummers] , p. 655
38.[Nummers] p. 657
39.[Nummers] p. 657
40.[Facturen]
41.[Facturen]
42.[Nummers] , p. 1641
43.[Facturen]
44.[Facturen]
45.[Nummers] p. 1647 en 1648
46.[Facturen]
47.[Facturen]
48.[Nummers] , p. 1643
49.[Nummers] , p. 1629 en 1632 t/m 1634
50.[Facturen]
51.[Facturen]
52.[Facturen]
53.[Nummers] , p. 1634
54.[Facturen] , p. 6072
55.[Nummers] , p. 1633
56.[Facturen] , p. 6080
57.[Nummers] , p. 1637
58.[Facturen] , p. 6125
59.[Nummers] , p. 1636
60.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Verdachte] door de rechter-commissaris op 20 juni 2018, p. 5
61.De verklaring van [Verdachte] op de zitting van 27 oktober 2021
62.[Facturen] p. 4231
63.G023-01, p. 8735
64.G002-01, p. 8585
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 44] door de rechter-commissaris op 17 augustus 2016, p.2
66.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 44] door de rechter-commissaris op 17 augustus 2016, p. 3
67.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 44] door de rechter-commissaris op 17 augustus 2016, p. 4
68.G-002-01, p. 8580
69.G-002-01, p. 8584
70.G-002-01, p. 8585
71.G-004(-01), p. 8595
72.G-004-02, p. 8609
73.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 45] door de rechter-commissaris op
74.G-027-01, p. 8949
75.Indexlijst, p. 33 t/m 37
76.[Nummers] , p. 655 t/m 659
77.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Verdachte] door de rechter-commissaris op 20 juni 2018, p. 2
78.[Nummers] , p. 690 t/m 694
79.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 11] bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019 (Nederlandse vertaling), p. 7
80.[Facturen] , p. 3696
81.[Nummers] , p. 702 t/m 704
82.[Nummers] , p. 747 t/m 749
83.Het proces-verbaal van verhoor [Naam 14] als getuige bij de rechter-commissaris op 20 juni 2018, p. 6
84.[Nummers] p. 756 en 757
85.[Nummers] p. 680
86.[Facturen] , p. 4060
87.[Nummers] , p. 685 t/m 687
88.[Nummers] , p. 708
89.[Facturen] , p. 3812 en 3814
90.[Nummers] , p. 714 en 715
91.[Facturen]
92.[Facturen]
93.De verklaringen van [Naam 14] en [Verdachte] ter zitting van 27 oktober 2021
94.[Facturen]
95.[Nummers] , p. 1003 en 1005
96.[Facturen]
97.[Facturen]
98.[Facturen]
99.[Facturen]
100.[Facturen]
101.[Facturen]
102.[Facturen]
103.[Facturen]
104.[Facturen]
105.[Facturen]
106.[Facturen]
107.[Facturen]
108.[Facturen]
109.[Facturen]
110.[Facturen]
111.[Facturen]
112.[Facturen]
113.[Facturen]
114.[Facturen]
115.[Facturen]
116.[Facturen]
117.[Facturen]
118.[Facturen]
119.[Facturen]
120.[Facturen]
121.[Facturen]
122.[Facturen]
123.[Facturen]
124.[Facturen]
125.[Facturen]
126.[Facturen]
127.[Facturen]
128.OPV-2, p. 124 en 125
129.Het proces-verbaal van verhoor [Naam 11] bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019 (Nederlandse vertaling), p. 7
130.Verklaring [Verdachte] op de zitting van 27 oktober 2021.
131.[Nummers] , p. 1221 e.v.
132.[Nummers] , p. 928 e.v. en [Nummers] , p. 1401 e.v.
133.[Facturen]
134.[Facturen]
135.[Facturen]
136.[Facturen]
137.[Facturen]
138.[Facturen]
139.[Facturen]
140.[Facturen]
141.[Nummers] .
142.[Nummers]
143.[Nummers]
144.p. 6 e.v.
145.[Nummers] , p. 5 e.v.
146.OPV-2, p. 122
147.[Nummers] , p. 1241
148.[Nummers] , p. 1244 en 1245
149.[Nummers] , p. 1253
150.[Facturen] , p. 3744
151.Proces-verbaal rc-verhoor getuige [Verdachte] van 20 juni 2018, p. 7.
152.Proces-verbaal rc-verhoor getuige [Verdachte] van 20 juni 2018, p. 7 en 8.
153.Proces-verbaal rc-verhoor getuige [Naam 14] van 20 juni 2018, p. 6.
154.Proces-verbaal rc-verhoor getuige [Naam 11] van 13 juni 2019, p. 8.
155.[Facturen] p. 10727 en 10728