Op 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening inzake huurtoeslag. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 12 november 2021, waarin zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2020 definitief was vastgesteld op € 0. Verzoeker stelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de Belastingdienst bij de berekening van de huurtoeslag uit onjuiste gegevens was gegaan.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om geen zitting te houden. In de beoordeling werd vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 13 november 2021 was aangevangen en op 27 december 2021 was geëindigd. Verzoeker had echter pas op 23 mei 2022 bezwaar gemaakt, wat te laat was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was aangetoond, en dat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk was.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit standhoudt. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.