ECLI:NL:RBZWB:2022:3283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2918
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur en de strijdigheid met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiser, eigenaar van een perceel naast dat van vergunninghouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het (ver)bouwen van een schuur op het perceel van vergunninghouder. Eiser stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het houden van paarden niet in overeenstemming zou zijn met de woonbestemming van het perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 17 november 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een schuur, die ook als hobbyruimte zal dienen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht de vergunning heeft verleend. De rechtbank overweegt dat het houden van maximaal twee paarden voor eigen gebruik als hobbymatig kan worden aangemerkt en dat dit gebruik niet in strijd is met de woonbestemming van het perceel. De rechtbank wijst erop dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van de schuur in overeenstemming is met de woonfunctie van het perceel en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het college de belangen van eiser niet zorgvuldig heeft afgewogen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2918 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J. Smaling,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 1] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit van 17 november 2020 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk alsmede het maken of veranderen van een uitweg op het perceel aan de [adres 1] 35 te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar de inhoud van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften [plaatsnaam 2] (hierna: adviescommissie), het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft in een brief op het verweerschrift gereageerd.
Het college heeft vervolgens op de brief van eiser gereageerd.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, eisers echtgenote, [naam echtgenote] , en vergunninghouder. Namens het college is niemand verschenen.

Overwegingen

Feiten
1.1
Op 17 november 2020 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk op zijn perceel. Het college heeft medewerking verleend aan het bouwplan op grond van het in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ opgenomen overgangsrecht.
1.2
Het bouwplan behelst het deels vernieuwen en veranderen van een bestaande schuur onder meer ten behoeve van het stallen van paarden, waarbij de funderingsconstructie, drie van de vier bestaande buitenmuren en één stalen spantconstructie gehandhaafd blijven.
1.3
De bestaande schuur is destijds met een bouwvergunning gebouwd. Volgens de op 1 januari 1985 verleende bouwvergunning is vergunning verleend voor een werktuigloods.
1.4
De schuur is gebouwd voor de onherroepelijke planologische wijziging van het perceel (op 18 december 2013) en is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan. Het bestaande woonhuis en de schuur zijn gelegen op hetzelfde perceel, op gronden die in het geldende (onherroepelijke) bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ de bestemming ‘Wonen-2’ hebben.
1.5
Vergunninghouder is voornemens om maximaal twee paarden in de schuur te stallen. Er komen twee paardenboxen in de schuur. Daarnaast komt er een hobbyruimte in de schuur, met een gedeelte van een zwembad, tafeltennistafel en biljarttafel.
1.6
Eiser is eigenaar van het naast (achter) het perceel van vergunninghouder gelegen perceel [naam perceel] . De zijmuur van de schuur staat op de perceelsgrens. Het perceel is gelegen in een gebied waarvoor het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ is vastgesteld en welk plan inmiddels onherroepelijk in werking is getreden. Volgens de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart heeft het perceel de bestemming ‘Wonen’.
1.7
Eiser is voornemens om een nieuwbouwwoning op zijn perceel te realiseren. Hij is door het college aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
1.8
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen.
1.9
De adviescommissie heeft het college geadviseerd om de bezwaren ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
1.1
Het college is van mening dat er geen redenen aanwezig zijn om het advies van de adviescommissie te passeren. Het college besluit daarom, onder verwijzing naar de inhoud van het advies van de adviescommissie, om het bezwaarschrift van eiser ongegrond te verklaren.
Omvang van het geding
2. Aan de orde is de vraag of het college terecht een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een schuur op het perceel [adres 2] 35 te [plaatsnaam 1] heeft verleend.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat vergunningverlening op basis van planvoorschrift 19.1 niet zonder meer mogelijk is. Dit vanwege het feit dat het in dit geval gaat om de gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een bijgebouw dat onder andere zal worden gebruikt voor de huisvesting van paarden, waarvoor ook toestemming voor de activiteit ‘handelen in strijd met de bestemming’ had moeten worden aangevraagd. Anders dan verweerder is eiser van mening dat het houden van paarden in dit geval niet in overeenstemming is met de woonbestemming.
Verder wijst eiser erop dat de blik van verweerder veel te eenzijdig is geweest en dat verweerder bij het beoordelen van de aanvraag voor het (ver)bouwen van het bijgebouw onvoldoende rekening heeft gehouden met de eerder aan eiser verleende vergunning voor het realiseren van zijn nieuwbouwwoning.
Is er sprake van een vergunbaar bijgebouw?
5.1
Het bouwplan is vergund op basis van het overgangsrecht, zoals dat is vastgelegd in artikel 19 van het bestemmingsplan.
5.2
Op grond van artikel 19.1 onder a en a van het bestemmingsplan mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
5.3
Op grond van artikel 19.1 onder b van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
5.4
De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat de bestaande schuur op het perceel valt onder de definitie van bouwwerk en bijbehorend bouwwerk, zoals die gegeven wordt in artikel 1.39 en 1.41 van het bestemmingsplan.
5.5
De rechtbank stelt verder vast en tussen partijen is ook niet in geschil dat de schuur op het perceel destijds met een bouwvergunning is gebouwd. De schuur is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan omdat deze reeds een groter oppervlakte bezit en door het bouwplan deze bestaande strijdigheid wordt vergroot.
5.6
Evenmin staat ter discussie dat de schuur voor wat betreft de inhoud wordt vergroot, maar dat de norm van 10 % niet wordt overschreden. De vraag die voorligt is of met het bouwplan de afwijking naar aard wordt vergroot waardoor vergunningverlening op grond van 19.1 van het bestemmingsplan niet mogelijk zou zijn.
5.7
Het college stelt zich op het standpunt dat het bijgebouw niet uitsluitend dient om twee paarden te huisvesten, maar ook gebruikt zal worden als hobbyruimte en een werkkamer bevat. Er is geen sprake van bedrijfsmatig houden van paarden. Artikel 1.18 e.v. van het Activiteitenbesluit is niet van toepassing omdat er minder dan vijf paarden worden gehouden. Dit betekent dat er sprake is van hobbymatig houden van paarden.
5.8
Eiser stelt zich op het standpunt dat de vergunning is aangevraagd voor een bijgebouw, maar dat het feitelijk gaat om een dierenverblijf. Hij betwist niet dat er sprake is van hobbymatig houden van paarden.
5.9
Volgens de rechtbank blijkt uit het dossier en ter zitting is ook naar voren gekomen dat het bijgebouw niet alleen is bedoeld voor het stallen van maximaal twee paarden, maar ook als hobbyruimte. Tevens omvat het bijgebouw een werkkamer en een gedeelte van een zwembad. Het college heeft in het bestreden besluit, althans in het onderliggende advies, voldoende gemotiveerd dat het een bijgebouw betreft. De rechtbank volgt het college hierin. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de afwijking naar aard wordt vergroot. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat niet ter zake doet waarvoor de schuur in het verleden werd gebruikt, maar dat het beoogd gebruik van de schuur bepalend is. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bijgebouw vergunbaar is.
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
6.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen [1] , dient bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
6.2
Volgens de rechtbank blijkt uit het dossier en ter zitting is ook naar voren gekomen dat met de verbouwing wordt beoogd, althans mogelijk wordt gemaakt, om in de schuur maximaal twee paarden te stallen. Ter zitting is gebleken dat de eigenaresse, zijnde eisers partner, de paarden zal verzorgen en dat zijn partner en dochter de paarden zullen berijden. Vergunninghouder heeft niet de intentie om in de toekomst meer paarden te houden/stallen, ook niet voor derden. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt dat het een kleinschalige activiteit betreft. Vrees voor uitbreiding, waarvan volgens eiser overigens geen sprake is, is niet nodig.
6.3
Het perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen-2’. Op grond van artikel 10, eerste lid, onder a en c, van het bestemmingsplan zijn als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het wonen in een woning en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven. speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het bestemmingsplan mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid beschreven bestemmingen worden gebouwd.
6.4
Het college stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van het bijgebouw gezien zijn aard, omvang en intensiteit van dien aard is dat deze planologisch gezien te rijmen valt met de woonbestemming van het betrokken perceel. In dit verband heeft het college meegewogen dat het hier het stallen van twee paarden betreft. Alhoewel de agrarische bestemming aan het perceel is ontvallen betreft het een ruim perceel (ongeveer 2500 m²). Ook de omliggende percelen waaronder die van eiser zijn ruim opgezet. Volgens het kadaster beslaan de percelen tussen de 920 en 1300 m². Verder is het perceel gelegen aan de rand van agrarisch gebied en begrensd door onbebouwd bos- en weidegebied. In de directe omgeving bevinden zich diverse mogelijkheden om in openbaar gebied paard te rijden.
6.5
De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van het houden van maximaal twee paarden voor eigen gebruik. Dit kan worden aangemerkt als hobbymatig gebruik, voor zover de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik past bij de woonfunctie van het perceel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [2] , hangt de vraag of het houden van paarden in overeenstemming is met de woonbestemming, af van de specifieke omstandigheden van het geval. In het kader van de ruimtelijke uitstraling zijn onder meer de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied van belang. Daarnaast is de afmeting van het perceel van belang, en ook de afstand tot en de afmeting van de omliggende percelen.
6.6
Het college heeft in dat verband nog toegelicht dat ook bij hobbymatig gebruik van paarden doorslaggevende betekenis toekomt aan de ligging van het perceel en het bijgebouw ten opzichte van nabijgelegen woningen/woonpercelen en het karakter van de omgeving waarin het voor het beoogde gebruik als paardenstal gelegen bijgebouw zich bevindt. Gelet op de heersende windrichting (zuidwest) in relatie tot de positie van de stal ten opzichte van de woningen, bezien in samenhang van de afschermende werking van de op te richten erfafscheiding(en), valt niet te verwachten dat de effecten voor wat betreft geurhinder of ongedierte (voor zover die zich al voortdoet) zich ter plaatse zodanig zullen manifesteren, dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gesproken. Daarbij betrekt het college ook het feit dat er sprake is van een gemengd (overgangs)gebied met meerdere agrarische en extensief recreatieve functies (ruiterpaden) op relatief korte afstand van de woning van eiser. Ter zitting is naar voren gekomen dat het hierbij gaat om een afstand van ongeveer 200 meter.
6.7
Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat bij de beantwoording van de vraag of de huisvesting van paarden in het bijgebouw op het perceel zich verdraagt met de woonbestemming, de ligging van het nieuwbouwperceel van eiser een cruciale rol speelt. De afstand tot de uiterste grens van de woning van eiser is simpelweg te kort. Zouden er twee paarden worden gehuisvest in een bijgebouw elders op het perceel, meer aan de noord- en oostzijde, dan zou het plan mogelijk wel passen binnen het bestemmingsplan.
6.8
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college de onderlinge afstand allesbepalend had moeten achten. Het college heeft in redelijkheid ook kunnen kijken naar de omliggende gronden aan de noord- en oostzijde, waarvan ter zitting ook is gebleken. Anders dan eiser heeft aangevoerd, volgt uit de jurisprudentie niet dat ook bij het hobbymatig houden van paarden het redelijk is om uit te gaan van een geurcirkel van 30 meter. De vrees voor stankoverlast en ongedierte is subjectief en doet volgens de rechtbank niet ter zake. Immers, er moet getoetst worden aan het bestemmingsplan en daarin is niets bepaald over geurcirkels. Het Activiteitenbesluit is evenmin van toepassing. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat met de huisvesting van maximaal twee paarden op deze locatie op het perceel geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat rondom zijn woning.
6.9
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de huisvesting van maximaal twee paarden in het bijgebouw op het perceel zich niet verdraagt met de woonbestemming. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo?
7. Omdat de huisvesting van maximaal twee paarden in het bijgebouw in dit geval in overeenstemming is met de woonbestemming en er dus geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, heeft het college terecht en op goede gronden de aanvraag niet aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging?
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en/of de belangen van eiser onevenwichtig heeft gewogen. Overigens heeft eiser deze stelling niet nader toegelicht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slotoverwegingen
9. Het college heeft terecht een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een schuur op het perceel [adres 2] 35 te [plaatsnaam 1] verleend. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 21 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van het eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.

Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’

Op grond van artikel 1.39 van het Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ (hierna: het bestemmingsplan) wordt onder bouwwerk verstaan een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Op grond van artikel 1.41 van het bestemmingsplan wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan een uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Op grond van artikel 10.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Wonen-2’ aangewezen gronden bestemd voor:
wonen in een woning;
beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op grond van artikel 10.2 van het bestemmingsplan mogen op de lid 10.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’: uitsluitend één vrijstaande woning is toegestaan;
het hoofdgebouw binnen het bouwvlak dient te worden gebouwd;
nieuwbouw van een woning alleen is toegestaan als vervanging van de bestaande woning;
e goot- en/of bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan binnen het bouwvlak is aangegeven met de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’;
zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd waarbij:
1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 75 m²;
2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogte gelijk zijn aan hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 30 centimeter van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;
3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;
4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 meter;
5. voor zover bijbehorende bouwwerken worden afgedekt met een kap, de dakhelling ten hoogste 45° mag bedragen;
voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,50 meter;
2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders niet meer mag bedragen dan 2 meter;
3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Op grond van artikel 19.1 onder a van het bestemmingsplan mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;
b. (..)
Op grond van artikel 19.1 onder b van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld in de uitspraak 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1152
2.bijvoorbeeld in de uitspraak 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7298