ECLI:NL:RBZWB:2022:3279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor melkrundveehouderij met betrekking tot milieuactiviteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor een melkrundveehouderij. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Dijk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, dat op 25 september 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghoudster voor het veranderen van de werking van de melkrundveehouderij aan de [adres] 9 te [plaatsnaam 2]. De vergunning betreft verschillende scenario's voor het aantal dieren en de bijbehorende milieu-eisen, die gefaseerd moeten worden uitgevoerd. Eiseres betwist de rechtszekerheid van de vergunning, omdat niet duidelijk is wanneer de verschillende scenario's van toepassing zijn en welke eisen er gelden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning voldoende duidelijkheid biedt over de scenario's en dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met de rechtszekerheid. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de vergunning in strijd is met de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV), maar de rechtbank oordeelt dat de IOV niet het toetsingskader vormt voor de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9705 WABOM

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. J.E. Dijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2], te [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster),
gemachtigde: mr. T. Pothast.

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘milieu’ voor het veranderen of veranderen van de werking van de melkrundveehouderij aan de [adres] 9 te [plaatsnaam 2] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 25 maart 2022. Namens eiseres waren aanwezig haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger 1] , namens het college mr. E.C.S.F. Frenken en [naam vertegenwoordiger 2] , en namens vergunninghoudster mr. E.T. Stevens, [naam derde-partij 1] , [naam derde-partij 2] en [naam vertegenwoordiger 3] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Vergunninghoudster exploiteert een melkrundveehouderij aan de [adres] 9 te [plaatsnaam 2] . Daarvoor is op 31 mei 2005 een revisievergunning in het kader van de Wet Milieubeheer verleend voor het traditioneel houden van 224 melk- en kalfkoeien en 132 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Verder is op 8 december 2015 een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend.
De melkrundveehouderij is gelet op artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht een vergunningplichtige inrichting.
Op 19 maart 2019 heeft het college van vergunninghoudster een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’. Met de aanvraag is beoogd een revisievergunning voor de inrichting aan te vragen als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de projectomschrijving staat:
“Een aanvraag omgevingsvergunning voor het aanpassen van de huisvestingssystemen in combinatie met veranderingen in dierenaantallen. De aanpassingen zullen gefaseerd verlopen, daarom wordt een omgevingsvergunning met verschillende scenario’s aangevraagd.”
Het college heeft een ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ ter inzage gelegd in de periode van 27 maart 2020 tot en met 8 mei 2020.
Eiseres en vergunninghoudster hebben beiden een zienswijze op het ontwerpbesluit naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ aan vergunninghoudster verleend.
Er worden 6 scenario’s beschreven voor het veranderen en uitbreiden van de inrichting om te voldoen aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De volgende bedrijfssituaties met dierenaantallen worden vergund:
- Tot en met uiterlijk 31 december 2023, of zoveel eerder dan gewenst, dan wel zoveel later als toegestaan in de IOV:
- Scenario 1A: met in totaal 207 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee;
- Scenario 1B: met in totaal 147 melkkoeien en 200 stuks vrouwelijk jongvee;
- Vanaf 1 januari 2024 tot en met uiterlijk 31 mei 2025, of zoveel eerder dan gewenst, dan wel zoveel later als toegestaan in de IOV:
- Scenario 2A: met in totaal 207 melkkoeien en 220 stuks vrouwelijk jongvee;
- Scenario 2B: met in totaal 147 melkkoeien en 280 stuks vrouwelijk jongvee;
- Vanaf uiterlijk 31 mei 2025 of zoveel eerder dan gewenst, dan wel zoveel later als toegestaan in de IOV:
- Scenario 3A: met in totaal 182 melkkoeien en 280 stuks vrouwelijk jongvee;
- Scenario 3B: met in totaal 122 melkkoeien en 340 stuks vrouwelijk jongvee.
2.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Rechtszekerheid
3.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met de rechtszekerheid, nu niet duidelijk is op welk moment de verschillende scenario’s in de omgevingsvergunning gaan gelden en afdwingbaar zijn. In de aanvraag worden daarover verschillende momenten genoemd en de omgevingsvergunning geeft geen voorschriften daarover. Gelet daarop is het onduidelijk wat nu precies is vergund en wanneer welke eisen gelden.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met de rechtszekerheid. Het systeem van de Wabo verzet zich niet tegen het vergunnen van elkaar in tijd opvolgende veranderingen van de inrichting, dan wel de werking daarvan.
In paragraaf 1.2 van de vergunning is uiteengezet welke scenario’s (a en b) er vergund worden en welke dieraantallen er binnen welke periode van de twee scenario’s zijn toegestaan. Deze aantallen zijn overzichtelijk terug te vinden per scenario en per tijdvak.
In de ter zitting overgelegde juiste versie van de toelichting bij de aanvraag (van 8 mei 2020) zijn alle scenario’s uitgewerkt. Het college heeft elk scenario apart beoordeeld aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader. De scenario’s sluiten elkaar uit.
3.3
De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft erkend dat het vergunnen van verschillende scenario’s in verschillende tijdvakken op grond van de jurisprudentie op zichzelf is toegestaan.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het college in paragraaf 1.2 van de vergunning en de daarmee overeenkomende toelichting voldoende duidelijk en inzichtelijk heeft gemaakt waar op welk moment aan moet worden voldaan. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de IOV te allen tijde openbaar raadpleegbaar is, zodat het vooral voor vergunninghoudster, maar ook voor derden, steeds voldoende inzichtelijk is aan welke eisen de inrichting van vergunninghoudster moet voldoen. Op deze manier blijft het voldoen aan voortdurend wijzigende regelgeving ook voor ondernemers werkbaar en is het niet nodig een nieuwe aanvraag in te dienen als het in de IOV vermelde tijdspad wijzigt. Indien vergunninghoudster eerder voldoet aan de strengere eisen dan op de in de vergunning vermelde datum, is dit eveneens voldoende duidelijk voor haarzelf en de controlerende instanties. De omgevingsvergunning is dus niet in strijd met de rechtszekerheid.
4.
Aantasting natuur
4.1
Eiseres voert aan dat het bedrijf in de onmiddellijke nabijheid ligt van natuurgebieden die verzuring gevoelig zijn. Het perceel ligt op 150 meter afstand van het meest nabijgelegen gebied dat is opgenomen in het Natuur Netwerk Brabant (NNB), en dat is aangewezen als zeer kwetsbaar gebied in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Gezien de overbelasting van stikstofdepositie op deze gebieden ligt het in de rede om de geldende normen strikt in acht te nemen.
4.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de grens van de inrichting ligt op meer dan 250 meter van zeer kwetsbare gebieden, zoals deze zijn vastgesteld in het kader van de Wav. De stelling van eiseres, dat de veehouderij is gelegen op 150 meter van een NNB-gebied, is volgens het college onjuist. Dit volgt ook uit de kaartbank van de provincie.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard dat hij bedoelt dat niet de dierverblijven van de inrichting, maar de perceelsgrens binnen de zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied ligt. De rechtbank concludeert hieruit dat eiseres hiermee erkent dat artikel 6 van de Wav geen weigeringsgrond vormt.
Ten aanzien van de stikstofdepositie op natuurgebieden overweegt de rechtbank dat voor de toestemming op grond van de Wnb een aparte procedure wordt gevolgd. Op 18 maart 2019 is separaat een aanvraag om een Wnb-vergunning ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. Ter zitting werd verklaard dat die vergunning is geweigerd, omdat er sprake zou zijn van interne saldering en daarom geen toename van stikstofdepositie. Er was daarom volgens gedeputeerde staten geen Wnb-vergunning nodig (positieve weigering van de vergunning). Tegen dit besluit is een beroepsprocedure aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant.
De wettelijke systematiek is in deze situatie zodanig, dat de effecten op Natura 2000-gebieden en/of beschermde soorten geen onderdeel uitmaken van de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning die in deze procedure aan de orde is. De rechtbank begrijpt dat de bescherming van natuurgebieden van groot belang is voor eiseres, maar juridisch gezien kan de rechtbank in deze procedure niet oordelen over de effecten op die gebieden. De beroepsgrond slaagt niet.
5.
De IOV
5.1
Eiseres voert aan dat er met deze omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2024 in strijd zal zijn met artikel 2.66, eerste lid, onder a, van de IOV: een veehouderij moet gemiddeld op bedrijfslocatieniveau voldoen aan de eisen van bijlage 2 (Technische eisen huisvestingssysteem). Stal 2 met 25 melk- en kalfkoeien gaat met 13 kg NH3 per jaar per dier fors over de norm van 4 kg NH3 per dierplaats in bijlage 2 heen. Salderen mag nog wel in de huidige situatie in de periode tussen 1 januari 2024 en 31 mei 2025, maar die ruimte is er volgens eiseres in de inrichting niet.
Verder is voor stal 1 en 1a voor melk- en kalfkoeien uitgegaan van een norm van 6 kg NH3 per dier per jaar. Die norm geldt echter voor beweiding en uit de aanvraag is niet gebleken dat sprake is van beweiding.
Eiseres stelt dat de strenge regels van de IOV ook als best beschikbare technieken (BBT) moeten worden beschouwd. In wetenschappelijke publicaties en rechtspraak is verder duidelijk gebleken dat bedrijven met beweiding minder ammoniakemissie veroorzaken. Ook in zoverre had de omgevingsvergunning in redelijkheid niet verleend mogen worden, zo stelt eiseres.
5.2
Het college wijst erop dat de IOV niet het toetsingskader vormt bij het verlenen van deze omgevingsvergunning, maar artikel 2.14 van de Wabo. Het stond het college daarom vrij om te anticiperen op de gewijzigde versie van de IOV, die op 4 december 2020 is gepubliceerd. Verder wijst het college erop dat de vergunning voor stal 2 dateert van 31 mei 2005, waardoor deze stal valt onder artikel 2.66, eerste lid, onder b, onder 1, van de IOV en er pas na 20 jaar aan de eisen van bijlage 2 hoeft te worden voldaan.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de IOV inderdaad niet het toetsingskader vormt bij het verlenen van deze omgevingsvergunning en dus ook niet kan leiden tot het oordeel dat de vergunning had moeten worden geweigerd. Daarnaast kan de rechtbank de lezing van het college van artikel 2.66, eerste lid, van de IOV volgen dat dit artikellid zo is geformuleerd dat voldaan moet worden aan onderdeel a óf aan onderdeel b. Het college heeft er dus voor kunnen kiezen om te toetsen aan artikel 2.66, eerste lid, onder b, van de IOV en heeft zich, nu de (revisie)vergunning voor stal 2 dateert van 31 mei 2005, op het standpunt kunnen stellen dat dit artikel met ingang van 1 januari 2024 nog niet geldt voor stal 2.
Verder is ter zitting door vergunninghoudster verklaard dat op het bedrijf wel degelijk sprake is van beweiding. Dat dit niet in de vergunning staat, komt omdat de Regeling ammoniak en veehouderij voor de emissiefactor, in tegenstelling tot bijlage 2 bij de IOV, geen onderscheid maakt tussen wel of niet beweiden. De rechtbank heeft geen reden om aan deze mededeling te twijfelen en heeft daarbij in aanmerking genomen dat het aan vergunninghoudster is om in de toekomst te blijven voldoen aan de eisen van de IOV en eventuele wijzigingen aan te vragen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6.
Conclusie
Nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 17 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, 2º
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting.
Artikel 2.6, eerste lid
Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering.
Artikel 2.14, derde lid
Voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Wet ammoniak en veehouderij
Artikel 6
Een omgevingsvergunning voor het veranderen van een veehouderij wordt geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
Wijziging Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, gepubliceerd op 4 december 2020 (IOV)
2.2
Wijziging artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij
Artikel 2.66, eerste lid, komt als volgt te luiden:
Vanaf 1 januari 2024 geldt dat:
een veehouderij gemiddeld op bedrijfslocatieniveau moet voldoen aan de eisen van Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem, of
elk huisvestingssysteem dat op een veehouderij wordt toegepast of in werking is, moet voldoen aan de eisen uit Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem, behoudens in het geval dat het huisvestingssysteem is gerealiseerd op een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, of een melding ingevolge het Activiteitenbesluit die:
1. voor de hoofdcategorie rundvee uit de Regeling ammoniak en veehouderij ten hoogste 20 jaar geleden onherroepelijk is geworden of uiterlijk 20 jaar geleden is ingediend, of
2. voor alle andere diercategorieën uit de Regeling ammoniak en veehouderij ten hoogste 15 jaar geleden onherroepelijk is geworden of uiterlijk 15 jaar geleden is ingediend.