In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, eiser, en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder. Eiser had een uitkering aangevraagd op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 5) voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021. Werkplein weigerde deze aanvraag, stellende dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder het ontbreken van een inkomensachteruitgang als gevolg van de coronacrisis en het niet voldoen aan het urencriterium. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, werkzaam als artiest in de muziekbranche, onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn financiële situatie door de coronacrisis is verslechterd. De rechtbank oordeelde dat de belastingaangiften van eiser, waaruit blijkt dat hij al voor de coronacrisis een laag inkomen had, door Werkplein terecht zijn gebruikt als basis voor de afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij aan het urencriterium voldeed, aangezien hij in zijn belastingaangiften had aangegeven niet minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam te zijn geweest. Bovendien zijn er onregelmatigheden geconstateerd in de bankafschriften van eiser, die de financiële situatie verder compliceren.
De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband is tussen de coronacrisis en de financiële problemen van eiser, en dat hij niet in aanmerking komt voor de Tozo-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.