ECLI:NL:RBZWB:2022:3277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de beoordeling van het causaal verband met de coronacrisis

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, eiser, en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder. Eiser had een uitkering aangevraagd op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 5) voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021. Werkplein weigerde deze aanvraag, stellende dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder het ontbreken van een inkomensachteruitgang als gevolg van de coronacrisis en het niet voldoen aan het urencriterium. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, werkzaam als artiest in de muziekbranche, onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn financiële situatie door de coronacrisis is verslechterd. De rechtbank oordeelde dat de belastingaangiften van eiser, waaruit blijkt dat hij al voor de coronacrisis een laag inkomen had, door Werkplein terecht zijn gebruikt als basis voor de afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij aan het urencriterium voldeed, aangezien hij in zijn belastingaangiften had aangegeven niet minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam te zijn geweest. Bovendien zijn er onregelmatigheden geconstateerd in de bankafschriften van eiser, die de financiële situatie verder compliceren.

De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband is tussen de coronacrisis en de financiële problemen van eiser, en dat hij niet in aanmerking komt voor de Tozo-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/131 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft Werkplein geweigerd eiser een uitkering toe te kennen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 5) omdat geen sprake is van een inkomensachteruitgang dan wel omzetverlies als gevolg van de coronacrisis.
In het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens Werkplein.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser is zelfstandig ondernemer en werkzaam als artiest in de muziekbranche.
Op 6 juli 2021 heeft eiser een verlenging aanvullende uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo aangevraagd voor de periode van 1 juli 2021 tot en met september 2021. Daarbij heeft eiser aangegeven dat zijn inkomsten nihil zijn.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft Werkplein bij eiser aanvullende gegevens opgevraagd, waaronder zijn aangiftes inkomstenbelasting en jaarrekeningen 2019 en 2020, winst- en verliesrekening per maand, bankafschriften en controleerbaar en verifieerbaar bewijs waarom eiser een omzetderving zou hebben gehad die door de coronacrisis is veroorzaakt en waar dit uit blijkt.
Eiser heeft de aangiftes inkomstenbelasting 2019 en 2020 ingeleverd, de winst- en verliesrekening per maand over 2020 alsmede bankafschriften van zijn betaalrekening bij de [naam bank 1] over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2021.
Werkplein heeft op grond van de door eiser ingeleverde gegevens vastgesteld dat geen sprake is van een inkomensachteruitgang dan wel omzetverlies door de coronacrisis. Volgens de belastingaangiftes 2019 en 2020 leed eiser al voordat de coronacrisis uitbrak verlies. Werkplein heeft daarom eisers aanvraag afgewezen. Verder stelt Werkplein dat eiser ook geen recht heeft op de gevraagde Tozo-uitkering omdat hij niet voldoet aan het urencriterium en omdat zijn financiële situatie in de periode in geding onduidelijk is gebleven. Vervolgens heeft Werkplein het primaire besluit genomen.
2.
Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat Werkplein een te beperkte uitleg geeft aan de regeling en in het bijzonder artikel 2 van de Tozo. Eiser wijst erop dat de Tozo is gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet en dat in tegenstelling tot een aanvraag Bbz voor de Tozo geen sprake hoeft te zijn van een levensvatbaar bedrijf. Het onderzoek naar de levensvatbaarheid zou namelijk te lang duren voor het karakter van deze tijdelijke noodregeling. Volgens eiser hoeft hij alleen maar te verklaren dat hij financiële problemen heeft als gevolg van de coronacrisis. Dat wil zeggen dat hij aannemelijk moet maken dat hij aan lopende betalingsverplichtingen niet meer kan voldoen. Eiser stelt dat uit de Nota van Toelichting niet volgt dat hij voorafgaand aan de coronacrisis een inkomen moet hebben gehad op het sociaal minimum. Er zal wel een causaal verband moeten zijn tussen zijn financiële problemen enerzijds en de coronacrisis anderzijds. Eiser wijst erop dat hij een startende artiest is. Hij moet eerst investeren en een naam opbouwen. Hij kan dan ook nog maar een beperkte vergoeding bedingen. Door de coronacrisis heeft hij niet meer kunnen optreden en zijn alle inkomsten weggevallen. Boekingen zijn geannuleerd en klanten zijn terughoudend met het aangaan van nieuwe overeenkomsten. Eiser stelt dat Werkplein de afwijzing niet enkel op basis van de toelichting op de Tozo kan baseren. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van zelfstandigenaftrek betekent volgens hem niet dat niet is voldaan aan het urencriterium. Volgens eiser moet gekeken worden of hij gemiddeld 23,5 uur per week werkzaam is geweest als zelfstandige tussen zijn start en 17 maart 2020. Hij stelt dat hij daaraan voldoet. Eiser stelt dat ten onrechte geen maatwerk is toegepast. Verder wijst eiser erop dat uit de bankafschriften een normaal bestedingspatroon blijkt en dat niets wijst op andere inkomsten.
3.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 1 van de Tozo wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11 van de wet, die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep;
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tozo kan bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tozo wordt in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt: dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting.
4.
Beoordeling van de rechtbank.
Uit de Nota van Toelichting bij de Tozo (staatsblad 2020, 118) blijkt dat deze regeling in het leven is geroepen voor zelfstandigen die als gevolg van de corona crisis, buiten hun invloedssfeer, met acute financiële problemen zijn geraakt. Zo staat er bijvoorbeeld:
“De regering is van mening dat deze coronacrisis niet als normaal ondernemersrisico kan worden aangemerkt. De regering acht het daarom gerechtvaardigd en noodzakelijk om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk te ondersteunen” en “De regering komt daarom met de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). […] Zelfstandig ondernemers met financiële problemen als gevolg van de coronacrisis kunnen een beroep doen op deze voorziening.”
In deze zaak gaat het om de vraag of eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Tozo over de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 (Tozo 5).
Causaal verband.
Uit de formulering van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tozo in samenhang met artikel 2, eerste lid, van die regeling vloeit volgens de rechtbank voort dat de schriftelijke verklaring van de aanvrager voorzien moet zijn van een toelichting die in bepaalde mate aannemelijk maakt dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel geraakt is als gevolg van de coronacrisis.
De aanvrager moet derhalve in zekere mate onderbouwen dat sprake is van een causaal verband tussen de financiële positie van zijn bedrijf of beroep en de coronacrisis. Een andere opvatting zou het vereiste van een toelichting overbodig maken. De rechtbank wijst ook op de Nota van Toelichting bij de Tozo (Staatsblad 2020, 118) waar het volgende is vermeld: “Daarnaast geldt dat die zelfstandige moet hebben verklaard dat diens bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Zodoende strekt de kring van rechthebbenden zich alleen uit tot zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in de omstandigheid verkeren dat zij zijn aangewezen op bijstand op grond van dit besluit.”
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat niet slechts naar de voorwaarden uit de wet gekeken moet worden, maar dat ook de Nota van Toelichting betrokken moet worden bij de beoordeling.
Werkplein is bij de beoordeling van eisers aanvraag uitgegaan van de ingeleverde belastingaangiften 2019 en 2020 en stelt dat in beide jaren sprake is geweest van verlies. Uit de aangiften inkomstenbelasting 2019 en 2020 blijkt dat eisers inkomen uit het zelfstandig beroep in 2019 en begin 2020 ruim onder het sociaal minimum lag, namelijk in 2019 een verlies van € 400,- en in 2020 een winst van € 76,-. De strekking van de Tozo is volgens Werkplein niet het aanvullen tot bijstandsniveau van een inkomenssituatie die structureel al ver beneden het sociaal minimum lag. De rechtbank volgt dit standpunt.
Eiser bestrijdt dat de belastinggegevens waarvan Werkplein is uitgegaan juist zijn. Hij stelt dat hij veel meer heeft verdiend, hetgeen zou blijken uit zijn agenda en uit de overgelegde ongedateerde verklaring van rapper [naam rapper] (zijnde eisers broer [naam broer] ). Eiser heeft dit standpunt echter niet met verifieerbare en controleerbare gegevens onderbouwd, waaruit blijkt waar, wanneer en hoeveel uren hij heeft gewerkt, zodat Werkplein naar het oordeel van de rechtbank terecht van de belastinggegevens uit is gaan. Dat het in de muziekbranche gebruikelijk is om contant te betalen, komt voor eisers risico. Eisers stelling dat zijn toenmalige accountant fouten heeft gemaakt bij de belastingaangiften, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het ligt op eisers weg om bij de Belastingdienst eventuele correctie van de aangiften te verzoeken.
Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is geworden dat de coronacrisis de reden is geweest dat het inkomen van eiser in de periode in geding onder het sociaal minimum lag.
Nu in eisers geval al vóór de coronacrisis sprake was van een zeer gering inkomen en als gevolg van de coronacrisis een zeer geringe inkomensterugval, is er onvoldoende causaal verband tussen het inkomen onder het sociaal minimum enerzijds en de coronacrisis anderzijds, reden waarom het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor Tozo 5.
Urencriterium.
Behalve dat eiser geen recht heeft op Tozo omdat het causaal verband ontbreekt, voldoet hij ook niet aan andere voorwaarden voor het recht op Tozo. Zo is niet gebleken dat eiser voldoet aan het urencriterium als zelfstandige.
Iemand is zelfstandige in de zin van de regeling als hij ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan de werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep. Omgerekend is dit (afgerond) 23,5 uur per week.
Met Werkplein is de rechtbank van oordeel dat de aanwezige gegevens hierover onvoldoende duidelijkheid geven. In de belastingaangiften 2019 en 2020 is namens eiser ingevuld dat hij niet minimaal 1.225 uur per jaar in zijn onderneming werkzaam is en niet in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek. Omdat het hier om een aanvraag gaat, zal eiser aannemelijk moeten maken dat is voldaan aan het urencriterium. In dat kader mag van eiser verlangd worden dat hij komt met een concrete en verifieerbare onderbouwing van de gewerkte uren, zoals bijvoorbeeld een urenadministratie. Met het enkel overleggen van een agenda en een verklaring van zijn broer (rapper [naam rapper] ) dat eiser maandelijks optredens voor hem heeft gedaan, is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan. Ook op de zitting op 1 juni 2022 heeft eiser onvoldoende opheldering kunnen geven.
Middelen/inkomsten.
Tenslotte heeft Werkplein onregelmatigheden op de door eiser ingeleverde bankafschriften aangetroffen. Er is sprake van gestorte bedragen op eisers [naam bank 1] bankrekening die afkomstig zijn van zijn broer, [naam broer] . Werkplein stelt dat dit middelen zijn waarover eiser vrijelijk kan beschikken. Eiser heeft hierover verklaard dat zijn broer eisers [naam bank 1] rekening gebruikt om geld over te maken naar zijn [naam bank 2] rekening omdat zijn [naam bank 3] rekening niet gekoppeld is met zijn [naam bank 2] account. De rechtbank heeft echter met Werkplein geconstateerd dat de door [naam broer] gestorte bedragen op geen enkele manier overeenkomen met de naar zijn [naam bank 2] rekening overgeschreven bedragen. Tevens is sprake van stortingen door [naam broer] vanaf de [naam bank 2] rekening op eisers [naam bank 1] rekening, waarvoor eiser geen verklaring heeft gegeven.
Eiser heeft verklaard dat de [naam bank 2] rekening op naam staat van zijn broer. Werkplein heeft echter geconstateerd dat ook de Tozo-uitkering die eiser eerder ontving, vrijwel direct en geheel naar deze [naam bank 2] rekening werd overgeschreven. Werkplein vermoedt dat eiser ook toegang tot deze rekening heeft en over de gelden hierop kan beschikken. De rechtbank is met Werkplein van oordeel dat eiser onvoldoende verifieerbaar bewijs heeft aangeleverd waaruit blijkt dat de [naam bank 2] rekening niet mede op eisers naam staat. De enkele verklaring van [naam broer] is daarvoor niet voldoende. De door eiser ingeleverde kopie van een bankpasje op naam van [naam broer] sluit evenmin uit dat eiser ook toegang tot de betreffende rekening heeft. Ook daarmee heeft eiser de onduidelijkheid over zijn financiële situatie niet weg kunnen nemen.
Uit het voorgaande volgt dat Werkplein zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van Tozo 5.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.