In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een professioneel danser en dansdocent, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de herziening van de Tozo-uitkering van de eiser over de maand februari 2021. Het college had in een besluit van 26 juli 2021 meegedeeld dat de Tozo-uitkering van eiser werd herzien en dat een teveel ontvangen bedrag van € 500,- teruggevorderd zou worden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 23 september 2021.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat hij geld heeft geleend van zijn moeder om de coronaperiode door te komen en dat het niet redelijk is dat hij geen extra geld kan lenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in beginsel geen recht heeft op bijstand indien hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Echter, in deze zaak was het toekenningsbesluit van de Tozo-uitkering gedateerd op 4 maart 2021, en eiser diende aannemelijk te maken dat de lening bestemd was voor levensonderhoud.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht de storting van € 500,- heeft aangemerkt als middel en op de Tozo-uitkering in mindering heeft gebracht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de lening van € 500,- bestemd was voor levensonderhoud, en de rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.