ECLI:NL:RBZWB:2022:3274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1899
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake WMO en dwangsom bij niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van de gemeente Zundert, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening begeleiding individueel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres heeft op 4 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 maart 2020, waarin het college haar aanvraag had afgewezen en geen dwangsom had vastgesteld wegens niet tijdig beslissen. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 16 maart 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 11 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de beslistermijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar heeft overschreden. Eiseres had het college op 13 januari 2020 in gebreke gesteld, maar het college stelde dat deze ingebrekestelling niet geldig was omdat deze niet via het voorgeschreven formulier was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres er op mocht vertrouwen dat de ingebrekestelling per email aan de vertegenwoordiger van het college kon worden verzonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van 13 januari 2020 geldig was en dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het college veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.300,-. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1899 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 juli 2019 bij het college bezwaar gemaakt tegen een besluit waarbij het college heeft beslist op de door haar ingediende aanvraag voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Bij besluit van 16 maart 2020, verzonden op 19 maart 2020, heeft het college op het bezwaar van eiseres beslist.
In het besluit van 23 maart 2020 (primaire besluit) heeft het college eiseres meegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen.
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en mr. J.J.M. Roelands (hierna: Roelands) namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres heeft bij het college een aanvraag ingediend om haar in aanmerking te brengen voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel op grond van de Wmo. Het college heeft op die aanvraag een besluit genomen.
Eiseres heeft op 4 juli 2019 tijdig bezwaar gemaakt tegen het genomen besluit.
Op 13 januari 2020 heeft eiseres per emailbericht de gemeente Zundert in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom als niet binnen 2 weken na heden een beslissing op bezwaar is ontvangen. Eiseres heeft op 17 maart 2020 per faxbericht nogmaals een ingebrekestelling verzonden.
Op 16 maart 2020 heeft het college op het bezwaar beslist.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit tot afwijzing van een dwangsom genomen en dat in bezwaar gehandhaafd.
2.
Standpunt van het college.
Het college stelt zich op het standpunt een ingebrekestelling schriftelijk moet worden ingediend. Een ingebrekestelling kan volgens het college alleen digitaal worden ingediend als gebruik wordt gemaakt van het “formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen” via de gemeentelijke website. De ingebrekestelling van eiseres per email is niet geldig omdat deze niet met dit formulier via de gemeentelijke website is ingediend, maar is gezonden naar het emailadres van Roelands bij de gemeente.
Omdat pas op 17 maart 2020 per faxbericht een geldige ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, stelt het college dat door het nemen van het besluit op bezwaar van 16 maart 2020 geen dwangsom is verbeurd. Verder stelt het college zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur was nu de laatste dag van de beslistermijn, 13 januari 2020, liep tot en met 0.00 uur en deze termijn nog niet verstreken was. Ten slotte stelt het college in zijn verweerschrift dat ook overigens niet voldaan is aan de vereisten van 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er meerdere bezwaarprocedures liepen en niet duidelijk is op welke aanvraag/zaak de mail van 13 januari 2020 betrekking heeft.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres voert in beroep aan dat vrijwel alle correspondentie via email is verlopen. Nadat zij in eerste instantie het algemene emailadres van de gemeente gebruikte werd deze als volgt doorgezet: “wij zetten uw email door naar de verantwoordelijke medewerker”. Vanaf dat moment werd rechtstreeks met Roelands gemaild over alle aspecten van de zaak. Een ingebrekestelling via die weg lag volgens eiseres dan ook alleszins in de rede. Eiseres heeft kopieën van diverse verzonden emailberichten overgelegd. Ter zitting heeft eiseres er op gewezen dat zij op 13 januari 2020 om half tien ’s avonds redelijkerwijs kon verwachten dat geen besluit meer zou worden genomen en dat het college in gebreke was.
4.
Beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het college de beslistermijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar heeft overschreden.
De rechtbank stelt verder vast dat (gemachtigde van) eiseres het college bij emailbericht van 13 januari 2020 in gebreke heeft gesteld. Dit emailbericht heeft eiseres gezonden aan [e-mailadres 1] .
Het college heeft kort na de ontvangst van de ingebrekestelling, namelijk op 21 januari 2020, aan eiseres laten weten dat zij de ingebrekestelling via het “formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen” moet indienen. Alleen door gebruikmaking van dat formulier kan volgens het college een ingebrekestelling per email gedaan worden. Het wordt dan gezonden naar het emailadres gemeente@zundert.nl. Aan eiseres is meegedeeld dat de ingediende ingebrekestelling niet geldig is.
Eiseres heeft daarna op 17 maart 2020 per faxbericht nogmaals een ingebrekestelling gezonden.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of een rechtsgeldige ingebrekestelling is gedaan op
13 januari 2020 (per emailbericht) of pas op 17 maart 2020 (per faxbericht).
Op grond van artikel 2:15 van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de digitale weg voor het inzenden van een ingebrekestelling openstond. De rechtbank overweegt dat eiseres in de bezwaarprocedure al met het college had gecommuniceerd via het emailadres van Roelands. Eiseres stelt dat zij met Roelands heeft gemaild over alle aspecten van het geschil, zoals termijnen, de hoorzitting, het inzenden van stukken alsmede inhoudelijke aspecten, wat het college niet heeft weersproken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er onder deze omstandigheden op mocht vertrouwen dat een ingebrekestelling per email aan Roelands kon plaatsvinden en dat het college niet de eis mocht stellen dat de ingebrekestelling alleen met een speciaal formulier naar het daartoe opengestelde algemene emailadres had moeten worden gezonden, zoals dat op de website van de gemeente Zundert vermeld staat.
Verder volgt de rechtbank niet het standpunt van het college dat de ingebrekestelling van
13 januari 2020 prematuur was. De rechtbank wijst erop dat volgens de Memorie van Toelichting op artikel 6:12 van de Awb (kamerstuk 30435 nummer 3) de belanghebbende het bestuursorgaan in gebreke kan stellen zodra hij redelijkerwijs kan menen dat het bestuursorgaan in gebreke is. Naar het oordeel van de rechtbank was op 13 januari 2020 om 21.24 uur redelijkerwijs niet te verwachten dat nog tijdig een besluit op bezwaar zou volgen. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat eiseres eerst de postbezorging had moeten afwachten de dagen na 13 januari 2020.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de ingebrekestelling van 13 januari 2020 geldig is, zijn sinds de ontvangst van de ingebrekestelling door het college, twee weken verstreken. Ook is de rechtbank van oordeel dat de ingebrekestelling voldoet aan de (overige) vereisten van artikel 4:17 van de Awb. Van een ingebrekestelling als bedoeld in lid 3 van dit artikel is sprake als duidelijk is dat eiseres het college maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag de ingebrekestelling ziet, dat eiseres zich op het standpunt stelt dat niet tijdig op de aanvraag is beslist en dat zij erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. Aan deze voorwaarden is voldaan. Het beroep is daarom gegrond.
In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Het college heeft geen dwangsom vastgesteld.
De rechtbank kan dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog doen. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling op 13 januari 2020 bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken voordat het college op het bezwaar heeft beslist (7 weken en een dag).
De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van
€ 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepaalt dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de telefonische hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit en bepaalt dat het college het maximale bedrag van
€ 1.442,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.300,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.