Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
hefthet bevel voorlopige hechtenis
op.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging door het achterlaten van een handgranaat bij een bedrijf en het voorhanden hebben van deze handgranaat. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de DNA-match op de huishoudfolie om de handgranaat voldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de feiten.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel er DNA van de verdachte op de folie was aangetroffen, dit niet voldoende bewijs opleverde voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank kon niet vaststellen hoe en wanneer het DNA op de folie was gekomen. Daarnaast waren de overige feiten en omstandigheden, zoals de melding via 112 en het signalement van de fietser, niet specifiek genoeg om de verdachte te verbinden aan de bedreiging en het voorhanden hebben van de handgranaat. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om te kunnen vaststellen dat een verdachte daadwerkelijk betrokken is bij de gepleegde feiten.