ECLI:NL:RBZWB:2022:3269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
02-141064-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en bezit van een handgranaat door onvoldoende bewijs van DNA-match

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging door het achterlaten van een handgranaat bij een bedrijf en het voorhanden hebben van deze handgranaat. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de DNA-match op de huishoudfolie om de handgranaat voldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de feiten.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er DNA van de verdachte op de folie was aangetroffen, dit niet voldoende bewijs opleverde voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank kon niet vaststellen hoe en wanneer het DNA op de folie was gekomen. Daarnaast waren de overige feiten en omstandigheden, zoals de melding via 112 en het signalement van de fietser, niet specifiek genoeg om de verdachte te verbinden aan de bedreiging en het voorhanden hebben van de handgranaat. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om te kunnen vaststellen dat een verdachte daadwerkelijk betrokken is bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/141064-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met anderen, de broers [familienaam] heeft bedreigd door een handgranaat achter te laten bij hun bedrijf (feit 1) en die handgranaat ook voorhanden heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zowel de bedreiging als het voorhanden hebben van de handgranaat en baseert zich daarbij op de aanwezigheid van DNA van verdachte op de folie om de handgranaat. Verdachte komt niet met een uitleg of alternatieve verklaring over hoe het kan dat zijn DNA op deze folie is gekomen, terwijl dit wel om een verklaring schreeuwt. Te gelden heeft dat, gelet op de DNA-match met verdachte, hij de folie om de handgranaat moet hebben gewikkeld, hetgeen betekent dat deze daarmee in zijn beschikkingsmacht is geweest. De handgranaat was intact en stond op scherp zodat er daadwerkelijk een potentieel gevaar was en het daarmee bedreigend was om deze ergens achter te laten. De telefoon die gebruikt is bij de 112-melding straalde in de nabije omgeving van de woning van verdachte aan. Daarnaast sluit het beschreven signalement van de fietser die de handgranaat achterlaat bij het bandenbedrijf verdachte niet uit. Verdachte past ook in het profiel van iemand die voor dergelijke klussen kan worden ingezet door criminelen. Gelet op al deze omstandigheden en de samenhang daartussen, kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte samen met een ander dan wel anderen op 29 mei 2021 personen heeft bedreigd en een handgranaat voorhanden had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het feit dat er DNA van verdachte op de folie dat om de handgranaat was gewikkeld, is aangetroffen zegt niets over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. Het betreft een DNA-match op bronniveau en geen daderspoor. Er is geen enkel ander bewijsmiddel dat wijst op betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 mei 2021 om 23.25 uur is via 112 gemeld dat er een handgranaat bij het bedrijf [naam] aan [adres 2] in Breda neergelegd. Op camerabeelden is gezien dat om 23.17 uur een fietser een voorwerp achterlaat bij het bedrijf. De politie heeft ter plaatse een handgranaat, gewikkeld in huishoudfolie, aangetroffen. De handgranaat was compleet en intact en stond op scherp. Op de folie is DNA aangetroffen dat van minimaal twee personen afkomstig kan zijn. Een relatief grote hoeveelheid DNA kan (met een bewijskracht van meer dan 1 miljard ) afkomstig zijn van verdachte. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat dit een sterke aanwijzing is voor betrokkenheid van verdachte. De enkele omstandigheid dat er DNA van verdachte op de huishoudfolie is aangetroffen die om de handgranaat was gewikkeld, bewijst echter nog niet dat verdachte daadwerkelijk enige betrokkenheid heeft gehad bij de bedreiging en evenmin dat hij de handgranaat voorhanden heeft gehad. Er kan immers niet worden vastgesteld wanneer en hoe verdachtes DNA op de folie terecht is gekomen.
De overige door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden, dragen in onvoldoende mate bij aan het bewijs. Dat de telefoon waarmee de 112-melding kort na het achterlaten van de handgranaat is gedaan, aanstraalde op een mast in de nabijheid van de woning van verdachte aan de [adres 1] te Amsterdam, is te weinig specifiek, nu het hier een dichtbevolkte woonwijk betreft. Dat geldt ook voor het signalement van de fietser die gezien is op de camerabeelden. De omschrijving van het signalement van de fietser als een man met zwarte bovenkleding met capuchon en een blauwe broek en een lichtkleurig mondkapje is zodanig algemeen dat behalve verdachte ook heel veel andere mannen in dat signalement zouden kunnen passen. De rechtbank merkt op dat nu de 112-melding vanuit Amsterdam slechts acht minuten na het plaatsen van de handgranaat in Breda is gedaan, dit niet door dezelfde persoon kan zijn gedaan. Uit vergelijkend spraakonderzoek van het NFI, waarbij de (opgenomen) stem van de 112-melder is vergeleken met de (in voornamelijk tapgesprekken opgenomen) stem van verdachte, is daarnaast gebleken dat de bevindingen het meest passen bij het scenario dat de 112-melding gedaan is door iemand anders dan verdachte. Ook de omstandigheid dat verdachte in het profiel zou passen van iemand die dergelijke opdrachten vervult, draagt niet voldoende bij om, ook als alles in onderling verband en samenhang wordt bezien, te komen tot wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1 en feit 2.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Voorlopige hechtenis
-
hefthet bevel voorlopige hechtenis
op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juni 2022.