ECLI:NL:RBZWB:2022:3246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
BRE 22/1530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor de bouw van seniorwoningen in Vrouwenpolder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere inzake de omgevingsvergunning voor de bouw van vier seniorwoningen, verzocht om schorsing van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster haar bezwaar te laat had ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De voorzieningenrechter heeft de spoedeisendheid van het verzoek erkend, gezien de geplande bouwdatum van eind juni 2022 en de hoorzitting die op 12 mei 2022 zou plaatsvinden.

De voorzieningenrechter heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of de bouw van de bergingen, die onderdeel uitmaken van het bouwplan, vergunningplichtig is. De voorzieningenrechter concludeert dat de bergingen niet zonder omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd, omdat deze niet onmiskenbaar buiten de verleende omgevingsvergunning vallen. Dit leidt tot de beslissing om het bestreden besluit te schorsen voor zover het betrekking heeft op de bouw van de bergingen, om verzoekster te beschermen tegen onevenredig nadeel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing voor het overige afgewezen en verweerder opgedragen het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1530 WABO VV

uitspraak van 25 mei 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Zeeuwland, te Zierikzee,
gemachtigde: [naam vertegenwoordiger 1] .

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2022 (bestreden besluit) inzake de omgevingsvergunning voor de bouw van 4 seniorenwoningen (met bijbehorende bergingen) op de percelen [adres] .
Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 11 mei 2022. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Asghar. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 2] , [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 3] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Het bestreden besluit is op 1 februari 2022 verzonden naar derde partij. Dat betekent dat 15 maart 2022 de laatste dag is van de bezwaartermijn. Dit is in overeenstemming met de publicatie van het bestreden besluit waarin is aangegeven dat met ingang van 2 februari 2022 gedurende 6 weken bezwaar gemaakt kan worden.
2.1
Verzoekster heeft op 16 maart 2022 per email bezwaar gemaakt bij verweerder. Dat is één dag te laat. Gevraagd naar de reden van deze termijnoverschrijding heeft verzoekster een emailwisseling met de gemeentelijke vergunningverlener overgelegd. In een email van 28 februari 2022, gericht aan een buurman van verzoekster, heeft de gemeentelijke vergunningverlener verklaard dat tot 6 weken na de publicatiedatum bezwaar kan worden gemaakt en – op de vraag of het klopt dat de publicatiedatum 2 februari 2022 is – dat de publicatiedatum 4 februari 2022 is.
2.2
Gelet op deze verklaring van de vergunningverlener acht de voorzieningenrechter de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het bezwaarschrift is binnen 6 weken na 4 februari 2022 ingekomen. Verweerder heeft er op gewezen dat de e-mails zijn gericht aan een buurman, die overigens zelf tijdig bezwaar heeft gemaakt, en dat aan verzoekster geen toezegging is gedaan of verwachting is gewekt dat tot 6 weken na 4 februari 2022 bezwaar gemaakt kon worden. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de termijnoverschrijding niet minder verschoonbaar. De verklaring van de gemeentelijke vergunningverlener dat tot 6 weken na 4 februari 2022 bezwaar gemaakt kan worden was niet mondeling gedaan en had ook niet de strekking dat zij uitsluitend zou gelden voor de buurman. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij tijdens de bezwaarperiode overleg heeft gehad met haar buurman en dat zij de e-mails van haar buurman heeft gekregen.
2.3
De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk is.
3. Ter zitting is naar voren gekomen dat de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift van verzoekster op 12 mei 2022 plaatsvindt en dat doorgaans de beslissing op het bezwaarschrift ongeveer 6 weken later genomen wordt. Dit betekent dat de beslissing op bezwaar ongeveer 23 juni 2022 verwacht kan worden. Derde partij heeft verklaard dat het voornemen is om eind juni 2022 te starten met de bouw van de woningen. Nu deze data dicht op elkaar liggen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Verzoekster heeft ter zitting het geschil beperkt tot de plaatsing van de bergingen. Zij heeft een coniferenhaag op ongeveer 20 cm van de erfgrens en de bergingen (en de geplande brandgang) zijn dermate dicht op de erfgrens geprojecteerd dat het terugsnoeien van de takken vrijwel zeker leidt tot het afsterven van de coniferenhaag. Volgens haar hovenier is het terugsnoeien met ongeveer 60 cm nog wel acceptabel, maar dat betekent dat de bergingen iets verder van de erfgrens geplaatst moeten worden, aldus verzoekster. Zij is hierover in gesprek geweest met derde partij, maar die wil niet verder gaan dan het aanbod om een nieuwe erfafscheiding te maken, eventueel door aanplant van een nieuwe haag.
5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Vrouwenpolder” hebben de percelen [adres] de bestemming “Wonen”.
Artikel 18.2.1, sub d, van de planregels bepaalt dat ter plaatse van gronden buiten het bouwvlak en zonder aanduiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mogen worden gebouwd
De gronden tussen het bouwvlak, waar de woningen geprojecteerd zijn, en de erfgrens waar de coniferenhaag staat hebben geen aanduiding. Op deze gronden zijn de bergingen geprojecteerd.
5.1
Volgens verweerder en derde partij is voor de bouw van de bergingen geen omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan vereist omdat ze vergunningvrij kunnen worden opgericht.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat de bergingen niet zijn genoemd in de tekst van de aanvraag, maar wel opgenomen zijn in de bijlagen bij de aanvraag (Foreco bergingen). De bergingen zijn ook op de bouwtekeningen ingetekend en verweerder heeft 3 bladzijden met voorschriften inzake de oprichting van de bergingen aan het bestreden besluit verbonden. In onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1114, is geoordeeld dat de aanvrager om omgevingsvergunning, indien hij delen van een bouwplan buiten de aanvraag wil laten omdat deze volgens hem vergunningvrij kunnen worden gebouwd, dat primair kan doen door deze delen niet in de aanvraag op te nemen. Indien de onderdelen niettemin in de aanvraag zijn opgenomen, dient uit een oogpunt van rechtszekerheid van derden en ter bepaling van wat het oorspronkelijke hoofdgebouw is, uit de aanvraag om omgevingsvergunning onmiskenbaar te blijken voor welke onderdelen van het bouwplan wel en waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd en wat de oppervlakte is van het bouwplan waarvoor vergunning wordt gevraagd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij geprobeerd heeft om in het bestreden besluit tot uitdrukking te brengen dat de bergingen vergunningvrij zullen worden opgericht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder daarin niet geslaagd omdat niet onmiskenbaar blijkt dat de bergingen geen deel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. Voorts betwijfelt de voorzieningenrechter of het bouwplan van enkel de woningen de toets aan het Bouwbesluit 2012 kan doorstaan. Ingevolge artikel 4.31, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 heeft een woonfunctie als nevenfunctie een niet-gemeenschappelijke afsluitbare bergruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 m en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 m.
5.3
Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bergingen naar verwachting niet gerealiseerd kunnen worden zonder een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dan wel dat een nieuwe omgevingsvergunning wordt aangevraagd waarin de bergingen onmiskenbaar buiten beschouwing gelaten worden. Omdat het belang van verzoekster enkel is gelegen in het behoud van haar coniferenhaag en de bouw van de woningen (zonder bergingen buiten het bouwvlak) niet in strijd is met het bestemmingsplan, zal de voorzieningenrechter ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoekster het bestreden besluit schorsen voor zover dit besluit betrekking heeft op de bouw van de bergingen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit voor zover dit besluit betrekking heeft op de bouw van de bergingen tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schorsing van het bestreden besluit voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 25 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.