4.7.De uitkomst van deze vergelijking is dat [eiseres] met ingang van 1 januari 2020 minimaal aanspraak heeft gekregen op hetzelfde arbeidsvoorwaardenpakket als binnen de branche gebruikelijk is, en dat er geen sprake is van een verslechtering ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden die zij tot die datum had. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
4.7.1.Het bruto maandsalaris van [eiseres] is verlaagd van € 3.630,00 naar € 3.520,00. [eiseres] maakt aanspraak op uitbetaling van het oorspronkelijke salaris. Zij stelt dat [gedaagde] eerst een fors deel van het salaris heeft verlaagd, en vervolgens heeft omgezet in een Individueel Keuze Budget (“IKB”). Salaris is echter een primaire arbeidsvoorwaarde die niet zomaar gewijzigd kan worden, het IKB is een secundaire arbeidsvoorwaarde. Doordat een deel van het salaris is omgezet in IKB, ontstaan nadelen, aldus [eiseres] . [gedaagde] voert aan dat het IKB niet alleen het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering compenseert (samen goed voor 10,25% van het salaris onder de cao B.V. [gedaagde] ), maar ook het verschil in salaris. Het IKB bedraagt 17,05% van het salaris. Uit een vergelijking van de jaaropgaven van 2019 en 2020 en de pensioengrondslag in beide jaren blijkt dat [eiseres] in 2020 zelfs een significant hoger loon heeft ontvangen, aldus [gedaagde] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd betwist dat de verlaging in bruto maandsalaris een verslechtering inhoudt. [eiseres] heeft de jaaropgaven en de pensioengrondslag niet betwist. Vast staat dat [eiseres] kan kiezen voor een maandelijkse uitbetaling van het IKB. Uit het toetsingskader zoals weergegeven in overweging 4.6, volgt dat het salaris niet zonder inachtneming van de component IKB beoordeeld kan worden. In samenhang en totaliteit bezien geldt dat [eiseres] dan niet achteruit is gegaan in salaris, maar vooruit.
4.7.2.[eiseres] stelt dat haar verlofaanspraak is verlaagd van 203,5 uur per jaar naar 179,5 per jaar. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres] gelet op haar leeftijd aanspraak heeft op 14,4 verlofuren per jaar, hetgeen door [eiseres] is erkend, zodat het verschil niet 24 uur maar 9,6 uur per jaar bedraagt. [gedaagde] heeft verder onderbouwd dat 24 uur verlof in geval van [eiseres] een percentage van 1,2% van het jaarloon vertegenwoordigt, en dit percentage in het nieuwe salaris is verdisconteerd. Daarvoor kan desgewenst verlof worden aangekocht, aldus [gedaagde] . Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij onvoldoende is gecompenseerd voor de verlaging van het aantal verlofuren. De enkele vergelijking tussen het aantal verlofdagen levert weliswaar een (negatief) verschil op voor [eiseres] , maar de financiële compensatie, die [eiseres] in staat stelt hetzelfde aantal verlofuren aan te kopen, moet in de vergelijking worden betrokken. Inmiddels geldt overigens dat het leeftijdsverlof waar [eiseres] onbetwist aanspraak op heeft (7,2 uur per 5 jaar vanaf het 45e levensjaar) het absolute verschil nog verder heeft verkleind.
4.7.3.[eiseres] heeft gesteld dat zij tot 1 januari 2020 aanspraak had op een vitaliteitsbudget van € 250,00 per jaar. [gedaagde] voert aan dat het vitaliteitsbudget van € 250,00 per jaar een eenmalige afspraak was in de cao B.V. [gedaagde] voor het jaar 2019, en [eiseres] vanaf 2020 bovendien op basis van nieuwe vitaliteitsafspraken aanspraak heeft op een bijdrage voor de zorgverzekering. [eiseres] heeft deze gemotiveerde betwisting onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter ook op dit punt geen verslechtering aanneemt.
4.7.4.Vast staat dat gedurende kortdurend zorgverlof onder de nieuwe voorwaarden recht bestaat op 50% van het loon, in plaats van 100% van het loon. Indien enkel gekeken wordt naar het kortdurend zorgverlof, geldt dan ook dat sprake is van een verslechtering, zoals [eiseres] stelt. Daartegenover staat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, dat onder de nieuwe voorwaarden ook 50% van het loon wordt doorbetaald in geval van langdurig zorgverlof, waar langdurig zorgverlof onder de cao B.V. [gedaagde] geen aanspraak op loon gaf. De kantonrechter is gelet op het bepaald in overweging 4.6. van oordeel dat deze voorwaarden in samenhang beschouwd moeten worden en er per saldo niet gesproken kan worden van een verslechtering.
4.7.5.In de cao B.V. [gedaagde] was wat betreft loon tijdens ziekte bepaald dat gedurende het eerste jaar 100% zou worden doorbetaald, en vanaf het tweede jaar 70%. Na twee jaar ziekte bestond geen aanspraak meer op loon. De nieuwe voorwaarden bieden aanspraak op 100% van het loon gedurende het eerste half jaar van ziekte, en 90% gedurende het tweede half jaar. Het tweede jaar van ziekte geeft aanspraak op 75% loondoorbetaling, en vanaf het derde ziektejaar tot het einde van het dienstverband wordt 70% van het loon doorbetaald. Partijen zijn het erover eens dat per saldo na twee jaar ziekte hetzelfde percentage aan loon is ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan daarmee in totaliteit bezien niet gesproken worden over een verslechtering van de arbeidsvoorwaarde van loon tijdens ziekte. Vanaf het derde ziektejaar biedt de nieuwe regeling zelfs een aanmerkelijke verbetering.
4.7.6.Partijen zijn het erover eens dat de nieuwe regeling ten aanzien van de loondoorbetaling tijdens ouderschapsverlof een verslechtering inhoudt ten opzichte van de regeling zoals die tot 1 januari 2020 voor [eiseres] gold. Deze constatering leidt echter niet tot toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, nu de kantonrechter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet inziet dat de regeling aangaande ouderschapsverlof nog van toepassing zal zijn op [eiseres] .
4.7.7.Wat betreft de fiscale uitruil van woon/werk kilometers heeft [eiseres] gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende gesteld dat fiscale uitruil onder de nieuwe regeling niet langer mogelijk is. Bovendien staat als gesteld en niet betwist vast dat de nieuwe regeling anders dan de oude regeling wel een vergoeding voor reiskosten inhoudt, in de vorm van vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor reizen met openbaar vervoer. Dit betekent een verbetering ten opzichte van de oude regeling.
4.7.8.[eiseres] stelt dat tot 1 januari 2020 gold dat zij een opleidingsbudget van € 500,00 per jaar mocht inzetten, en dat in de nieuwe situatie geldt dat opleiding vanuit het IKB bekostigd moet worden. [gedaagde] voert verweer, inhoudende dat ook na 1 januari 2020 geldt dat de werkgever de kosten van voor de uitoefening van de functie noodzakelijke scholing vergoedt, ongeacht de hoogte van de kosten. [eiseres] laat dit verweer onbesproken, zodat het slaagt. Een verslechtering kan niet worden vastgesteld.
4.7.9.[eiseres] stelt dat tot 1 januari 2020 gold dat jaarlijks een bedrag van € 250,00 bruto netto werd uitgekeerd. [gedaagde] erkent dat jaarlijks aan het einde van het jaar aan medewerkers het aanbod is gedaan een wisselend bedrag van tussen de € 100,00 en € 300,00 per jaar fiscaal uit te ruilen, waardoor de resterende vrije ruimte binnen de werkkostenregeling werd benut. [gedaagde] voert aan dat het de bedoeling is deze praktijk voort te zetten, zolang de regels dit toelaten. De stelling van [eiseres] dat dit onder de nieuwe situatie vanuit het IKB gehaald moet worden, en daarmee niet langer bovenop het salaris komt, miskent dat deze uitruil een fiscaal voordeel betreft, dat ook behaald wordt in de nieuwe situatie. Van een verslechtering kan niet worden gesproken.