Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 december 2020, die een aanslag inkomstenbelasting 2017 had opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die was vastgesteld op een geschat verzamelinkomen van € 19.950, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om de belanghebbende de gelegenheid te geven nadere stukken te overleggen. Na het indienen van deze stukken heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, wat betekent dat hij recht heeft op belastingvoordelen in verband met zijn persoonlijke en gezinssituatie.
De rechtbank heeft vervolgens de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.029, rekening houdend met de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende te vergoeden. De rechtbank heeft echter de aftrek van specifieke zorgkosten en advocaatkosten geweigerd, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze kosten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd voor de door hem opgevoerde kosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.