Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging plegen van een woninginbraak op 25 augustus 2021 te Werkendam. De verdachte was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. B. Hartman, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. L. den Braber, heeft verzocht om vrijspraak van de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het tijdstip van de inbraak een hard rijdende auto is gezien, waarin de verdachte later werd aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het aantreffen van de verdachte in de auto niet voldoende bewijs opleverde voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Er was een tijdsverloop van ongeveer anderhalf uur tussen de inbraak en de staandehouding van de auto, en er was geen buit aangetroffen in het voertuig. Bovendien bleek uit het onderzoek naar telefoons, schoensporen en dactyloscopische sporen dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte als medepleger van de woninginbraak aan te merken. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.