ECLI:NL:RBZWB:2022:3238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
02-229049-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor woninginbraak in vereniging

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging plegen van een woninginbraak op 25 augustus 2021 te Werkendam. De verdachte was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. B. Hartman, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. L. den Braber, heeft verzocht om vrijspraak van de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het tijdstip van de inbraak een hard rijdende auto is gezien, waarin de verdachte later werd aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het aantreffen van de verdachte in de auto niet voldoende bewijs opleverde voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Er was een tijdsverloop van ongeveer anderhalf uur tussen de inbraak en de staandehouding van de auto, en er was geen buit aangetroffen in het voertuig. Bovendien bleek uit het onderzoek naar telefoons, schoensporen en dactyloscopische sporen dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte als medepleger van de woninginbraak aan te merken. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/229049-21; 96/184431-19 (tul); 16/181884-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 mei 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 augustus 2021 te Werkendam samen met anderen heeft ingebroken in een woning en daar een ring en een armband heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat vrijspraak dient te volgen omdat de enkele aanwezigheid in een voertuig twee uur na de inbraak, op een half uur rijden van de plaats delict, onvoldoende blijk geeft van de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit. Bovendien kan slechts worden vastgesteld dat sprake is geweest van twee daders. Verdachte komt niet overeen wat signalement betreft met de personen op de beelden en op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat hij zich bij de woning heeft bevonden. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat sprake zou zijn van een feitelijk aandeel dat zou hebben bestaan uit het besturen van de vluchtauto, het vereiste dubbel opzet ontbreekt. Daar komt bij dat de rol van bestuurder onvoldoende is om verdachte als medepleger aan te kunnen merken. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 25 augustus 2021 omstreeks 20.17 uur een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van [naam] aan de [adres 2] te Werkendam, waarbij aan de achterzijde van de woning braakschade in ontstaan aan het raam. Uit de woning zijn een ring en een armband weggenomen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte – al dan niet als medepleger –
betrokken is geweest bij deze woninginbraak.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast – in het bijzonder gelet op de camerabeelden en de getuigenverklaringen – dat sprake is van twee daders. De betrokkenheid van een derde persoon kan niet worden vastgesteld.
Getuige [getuige 1] werd in de nabije omgeving en rond het tijdstip van de woninginbraak ingehaald door een hard rijdende zwarte KIA met kenteken [kenteken]. Dit kenteken is vervolgens in het ANPR-systeem gezet. Omstreeks 21.47 uur volgt een ANPR-hit op dit kenteken. Nadat het voertuig in Gameren is staande gehouden blijken in het voertuig drie mannen te zitten, te weten medeverdachte [medeverdachte 1], medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het aantreffen van verdachte in de auto niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat hij betrokken is geweest bij de woninginbraak gelet op het tijdsverloop van ongeveer anderhalf uur tussen het wegrijden uit Werkendam en de staandehouding in Gameren. De reisafstand van Werkendam naar Gameren bedraagt namelijk ongeveer een half uur en de rechtbank kan niet vaststellen wat in de tussentijd heeft plaatsgevonden. Bovendien is in de auto ook geen buit aangetroffen.
Ook uit het onderzoek naar de telefoons, de schoensporen en de dactyloscopische sporen blijkt geen betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak.
Tot slot zijn op de beelden van de cameradeurbel van getuige [getuige 2], zijnde de buurman van aangever, twee mannen te zien. Een van de mannen is door de verbalisanten herkend als medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank is van oordeel dat de beelden onvoldoende overtuigend zijn om verdachte daarop te herkennen. Het signalement van verdachte komt ook niet overeen met de persoon op de beelden. Daar komt bij dat verdachte bij zijn staandehouding niet dezelfde kleding droeg als de persoon op de beelden en deze kleding ook niet in de auto is aangetroffen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank kortom van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, heeft schuldig gemaakt aan de woninginbraak. De rechtbank zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.

5.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

96/184431-19
De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd dat de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 18 september 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
16/181884-17
De officier van justitie heeft in eerste instantie tevens gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van politierechter te Utrecht van 12 december 2017 ten uitvoer zal worden gelegd.
Gelet op de verzochte vrijspraak heeft de officier van justitie ter zitting echter gevorderd dat de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, zal de rechtbank beide vorderingen afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 96/184431-19 en 16/181884-17 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2022.