ECLI:NL:RBZWB:2022:3237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 februari 2021, waarin de terugvordering van dubbel betaalde Ziektewetuitkering en Toeslaguitkering over de periode van 5 augustus 2020 tot en met 29 november 2020 werd aangekondigd. Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Verzoekster stelde echter dat zij tijdig had ingediend en heeft beroep ingesteld.

Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 24 februari 2022 het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar alsnog in behandeling genomen, maar ongegrond verklaard. Verzoekster trok daarop haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder instemde met de proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek tot proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J.B.C. Maton),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de dubbel betaalde Ziektewetuitkering en Toeslaguitkering over de periode van 5 augustus 2020 tot en met 29 november 2020 teruggevorderd.
In het besluit van 20 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster te laat was met het indienen van het bezwaarschrift.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gesteld dat zij wel tijdig was met het indienen van het bezwaarschrift.
In het besluit van 24 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat het bezwaarschrift toch tijdig was ingediend. Verweerder heeft daarom alsnog het bezwaarschrift in behandeling genomen en ongegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in het verzoek tot veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). Er bestaat geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. Artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen. Hiervan is geen sprake. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de terugvordering ongewijzigd in stand gelaten.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 13 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.