Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging plegen van een woninginbraak op 25 augustus 2021 te Werkendam. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. B.J. de Pree, werd vrijgesproken van de tenlastelegging wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Tijdens de zitting op 31 mei 2022 hebben zowel de officier van justitie, mr. L. den Braber, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie verzocht om vrijspraak, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak vast te stellen.
De rechtbank concludeerde dat er op basis van het dossier, inclusief camerabeelden en getuigenverklaringen, geen overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraak. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van twee daders, maar de betrokkenheid van de verdachte kon niet worden aangetoond. De rechtbank wees op het tijdsverloop tussen de inbraak en de staandehouding van de verdachte, evenals het feit dat er geen buit in de auto was aangetroffen. Bovendien waren de camerabeelden onvoldoende om de verdachte te identificeren.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de woninginbraak, en sprak hem vrij van het tenlastegelegde feit. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2022.