ECLI:NL:RBZWB:2022:3232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake maatwerkvoorziening individuele begeleiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 juni 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen een besluit van 8 september 2021, betreffende de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar, dat op 21 oktober 2021 is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor verweerder om te beslissen op het bezwaar is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 13 januari 2022 had moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op die datum in gebreke gesteld, waarna er twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres krijgt ook haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoed, evenals een proceskostenvergoeding van € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 21 oktober 2021 tegen het besluit van 8 september 2021 betreffende de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 21 oktober 2021. Alhoewel dit bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend, heeft verweerder aangegeven het bezwaar verder inhoudelijk te gaan behandelen. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
Verweerder had dus uiterlijk op 13 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 13 januari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Alhoewel een ingebrekestelling voor het eerst kan plaatsvinden op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit, blijft om proceseconomische redenen niet-ontvankelijkverklaring van het beroep echter achterwege, nu de ingebrekestelling op de laatste dag van de beslistermijn door verweerder is ontvangen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft aangegeven het bezwaar, ondanks de termijnoverschrijding, inhoudelijk te gaan behandelen. Verweerder zal zo spoedig mogelijk een hoorzitting in plannen. De rechtbank zal daarom een enigszins langere termijn verlenen van vier weken na verzending van deze uitspraak om een besluit te nemen op het bezwaar.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 13 januari 2022 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.