ECLI:NL:RBZWB:2022:323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7507 en 20_7509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering en terugvordering voorschot door UWV

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J.W.P. Lipman, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het UWV. Eiser betwistte de herziening van zijn WIA-uitkering en de terugvordering van een voorschot op deze uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 een te hoog voorschot heeft ontvangen, wat het UWV terecht heeft teruggevorderd. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van het te hoge voorschot en dat hij geen onderscheid maakte tussen een uitkering en een voorschot. De rechtbank oordeelde dat het UWV de voorschotten had moeten baseren op een vervolguitkering, maar dat de terugvordering gerechtvaardigd was omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Locatie Middelburg
zaaknummers: BRE 20/7507 WIA en BRE 20/7509 ZW

uitspraak van 25 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S.J.W.P. Lipman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 juni 2020 (bestreden besluit I) van verweerder over de herziening van de WIA-uitkering en de terugvordering van een voorschot op de WIA-uitkering (BRE 20/7507 WIA).
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 22 juni 2020 (bestreden besluit II) van verweerder over de korting van inkomsten op de ZW-uitkering in januari 2020 en de terugvordering van de hierdoor onverschuldigd betaalde ZW-uitkering (BRE 20/7509).
Vervolgens heeft de rechtbank in beide zaken, met toestemming van partijen, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan. De zaken zijn gevoegd.
Beide partijen hebben aangegeven af te zien van het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek buiten zitting verricht, samen met procedure BRE 20/7509 ZW.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. In het besluit van 8 december 2016 heeft het UWV aan eiser – voor de periode van
7 maart 2017 tot en met 26 november 2018 – een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,64%. De WIA-uitkering is als voorschot betaald. Eiser is met ingang van 1 mei 2017 gaan werken als assistent wagenparkbeheer voor 20 uur per week. Op 14 september 2018 heeft het UWV de WIA-uitkering definitief vastgesteld voor de periode van 1 januari 2018 tot en met
30 juni 2018. Eiser heeft over deze periode recht op een nabetaling van € 640,32 bruto.
In het besluit van 15 september 2018 heeft het UWV aan eiser vanaf 27 november 2018 een loonaanvullingsuitkering toegekend. Op 21 januari 2019 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser over de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 definitief vastgesteld. Eiser had nog recht op een nabetaling over deze periode van € 366,05 bruto.
Eiser is op 24 mei 2019 uitgevallen. Het UWV heeft aan eiser op 31 mei 2019, met ingang van 27 mei 2019, een ZW-uitkering op basis van de no-riskpolis toegekend. De uitkering is aan de werkgever van eiser betaald. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 juli 2019 beëindigd. Het UWV heeft op 8 juli 2019 besloten dat zijn ZW-uitkering per 1 juli 2019 verlaagd wordt naar 70% van zijn dagloon en dat de uitkering rechtstreeks aan hem wordt overgemaakt. Op 19 juli 2019 heeft het UWV de WIA-uitkering definitief vastgesteld over de periode van 1 januari 2019 tot 1 juli 2019. Eiser moest over deze periode een bedrag van € 694,70 bruto terugbetalen.
Het UWV heeft in het besluit van 4 februari 2020 (primair besluit I) bepaald dat
eiser – nu hij vanaf 1 juli 2019 niet meer werkt – recht heeft op een vervolguitkering van
€ 272,31 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). In hetzelfde besluit is bepaald dat eiser in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 € 4.008,74 bruto te veel aan voorschot op de WIA-uitkering heeft ontvangen. Dit bedrag wordt teruggevorderd.
In het besluit van 6 februari 2020 (primair besluit II) heeft het UWV eiser bericht dat eiser kan volstaan met terugbetaling van € 3.846,95, mits eiser de volledige terugvordering in 2020 terugbetaalt. Na 2020 moet eiser het volledige bedrag van € 4.008,74 terugbetalen.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt. Op 16 juni 2020 vond de hoorzitting plaats. In het bestreden besluit I heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. De definitieve uitkering is lager dan het verstrekte voorschot zodat het teveel betaalde voorschot wordt terug gevorderd. Er is geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
In het besluit van 10 maart 2020 (primair besluit III) is bepaald dat de ZW-uitkering van eiser over januari 2020 volledig wordt gekort.
In het besluit van 16 maart 2020 (primair besluit IV) is over de maand januari 2020 een bedrag van € 1.085,37 bruto teruggevorderd. Eiser heeft tegen de primaire besluiten III en IV bezwaar gemaakt. Op 16 juni 2020 vond de hoorzitting plaats.
Bij bestreden besluit II heeft het UWV de bezwaren tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard. Het UWV heeft onder meer overwogen dat de collectieve ongevallenpolis een verzekering is die ondersteuning biedt na een ongeval en de verzekeringsuitkering is bedoeld om het inkomen aan te vullen. Daarom is de uitkering ook als SV-loon bij de Belastingdienst opgegeven. Verder is in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten geen uitzondering opgenomen voor een uitkering uit een collectieve ongevallenpolis.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV in het besluit van 2 september 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vanaf 1 juli 2019 herzien naar 80%-100%. Eiser ontvangt vanaf 1 juli 2019 wederom een loonaanvullingsuitkering. Aan eiser is voorts een nabetaling van € 12.058,64 bruto toegekend over de periode van 1 juli 2019 tot en met
31 augustus 2020.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV – over de periode 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 – terecht het uitbetaalde voorschot op de WIA-uitkering deels heeft teruggevorderd (bestreden besluit I).
In geschil is verder of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering over de maand januari 2020 heeft gekort vanwege de ontvangen uitkering uit de collectieve ongevallenverzekering en of de teveel uitbetaalde ZW-uitkering teruggevorderd mocht worden (bestreden besluit II).
De rechtbank zal allereerst de zaak met betrekking tot de WIA-uitkering bespreken. Daarna gaat de rechtbank in op de ZW-zaak.
WIA uitkering
Beroepsgronden
3. Eiser stelt in beroep dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk was dat hij van
1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 een te hoog voorschot heeft ontvangen. Eiser maakt geen onderscheid tussen een uitkering en een voorschot en kent evenmin de gevolgen van het verschil tussen beide begrippen.
Ontvankelijkheid
4.1
Ten tijde van de uitbetaling van de voorschotten op de WIA-uitkering van
1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 had het UWV de betaalde voorschotten moeten baseren op een vervolguitkering. Dit is destijds niet zo uitgevoerd en pas in januari 2020 hersteld. Hierdoor is echter wel een teveel betaald bedrag en dus een terugvordering ontstaan.
4.2
Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank het besluit van
2 september 2020 mede in aanmerking. Uit hoofde van dit besluit heeft het UWV aan eiser vanaf 1 juli 2019 een loonaanvullingsuitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid toegekend. Aangezien de hoogte van de verdiensten, de uitkering en de eerdere voorschotten niet in geschil zijn noch een beroep op een IVA-uitkering speelt, ontvangt eiser vanaf
1 juli 2019 de maximale uitkering die hij kan ontvangen op grond van de WIA. In de onderhavige procedure heeft eiser geen procesbelang meer bij voortzetting van deze beroepsprocedure. De rechtbank verklaart eiser niet-ontvankelijk en komt dan ook niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
ZW-uitkering
5. Eiser voert in beroep aan dat uit de motivering van het UWV in de bestreden beslissing volgt dat de uitkering van de collectieve ongevallenpolis niet als SV-loon kan worden aangemerkt. Daarom mag de uitkering ook niet in het ZW-dagloon worden meegenomen noch als inkomen uit arbeid of inkomen in verband met arbeid worden gekort op de ZW-uitkering.
Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat het ontvangen bedrag uit de polis als inkomen moet worden aangemerkt omdat het ontvangen bedrag als SV-loon is opgegeven bij de Belastingdienst. Verder wordt in artikel 3:2 van het Algemeen Inkomensbesluit een uitkering die uit een collectieve polis wordt uitbetaald niet als uitzondering genoemd om niet als inkomen aan te merken.
Wettelijk kader
6. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
7.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het UWV op goede gronden de ontvangen verzekeringsuitkering uit de collectieve ongevallenpolis op de in januari 2020 ontvangen ZW-uitkering in mindering heeft gebracht.
7.2
Eiser ontving in januari 2020 enerzijds de WIA-vervolguitkering en anderzijds
€ 1.085,37 bruto aan ZW-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in januari 2020 een uitkering heeft ontvangen van Coöperatie TVM ter hoogte van € 1.774,78. Dit bedrag is een uitkering uit een collectieve ongevallenpolis. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit bedrag is aan te merken als inkomen.
Zoals het UWV terecht in het bestreden besluit II heeft overwogen is de collectieve ongevallenpolis een verzekering die financiële ondersteuning biedt na een ongeval waarbij de betrokkene blijvend invalide blijft. De bedoeling is dat het lager geworden inkomen hiermee wordt aangevuld. Uit het dossier (20/7507) volgt dat de verzekerde voor deze polis de werkgever is. Verder stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat de uitkering is opgegeven als SV-loon bij de belastingdienst. Dit betekent dat over het uitgekeerde bedrag belasting wordt afgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht vastgesteld dat de uitkering verband houdt met een dienstbetrekking, en moet worden beschouwd als loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Verder voldoet de uitkering uit de ongevallenpolis aan de voorwaarden van artikel 3:2, eerste lid, sub b, van het AIB. De wetgever heeft deze uitkering dus niet van het loonbegrip uitgezonderd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV, bij voornoemde samenloop van inkomsten, terecht rekening heeft gehouden met deze uitkering.
7.3
Nu de uitkering uit hoofde van de collectieve ongevallenpolis aan te merken is als loon, dient het UWV ingevolge artikel 30a de toekenning van de ZW-uitkering aan eiser te herzien. Aan eiser is eerst een vervolguitkering op grond van de WIA en daarna een ZW-uitkering toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 3:2, tiende lid, van het AIB dat de uitkering uit de collectieve ongevallenpolis in mindering moet worden gebracht op de uitkering waarvan het recht als tweede is ontstaan. Dat is hier de ZW-uitkering. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Ziektewet wordt 70% van de ontvangen uitkering van TVM op de ZW-uitkering van januari 2020 in mindering gebracht. Dat is € 1.242,35 [1] bruto, maar omdat eiser in januari 2020 maar € 1.085,37 bruto aan ZW-uitkering heeft ontvangen, is de inhouding tot de betaalde ZW-uitkering beperkt gebleven. De rechtbank overweegt dat het UWV op goede gronden heeft besloten tot herziening van de ZW-uitkering over januari 2020.
7.4
Het UWV kan van herziening of terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. Deze zijn niet aangevoerd door eiser noch de rechtbank gebleken.
Conclusie
8 Het beroep tegen bestreden besluit I zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
Het beroep tegen bestreden besluit II zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
Artikel 30a, eerste lid sub b en tweede lid, van de Ziektewet
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit (…): b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.

Artikel 31 van de Ziektewet

1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen. 2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht: p/100 x A x B/C waarbij: - p staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt; - A staat voor het inkomen; - B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend; - C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 33, eerste en zesde lid, van de Ziektewet1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. 6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 3:2, eerste lid, sub b en tiende lid, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten1. Onder inkomen wordt verstaan: het loon, bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de uitkeringsgerechtigde niet als werknemer als bedoeld in onderdeel a inkomen verdient, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:
1°.hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in die wet wordt genoten;
2°.de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
een uitkering die de uitkeringsgerechtigde heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof. 10. Indien de uitkeringsgerechtigde: a. een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling; b. daarnaast een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling; en c. daarna inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit de rechten op uitkering of loondoorbetaling zijn ontstaan,
dan wordt dat inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering of loondoorbetaling waarvan het recht als tweede is ontstaan.

Voetnoten

1.70% van € 1.777,78 is € 1.242,35.