ECLI:NL:RBZWB:2022:3217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6545 & 20_6544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging van Ziektewet-uitkering ten gevolge van zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV inzake de wijziging van haar Ziektewet-uitkering als gevolg van zwangerschap en bevalling. De rechtbank heeft op 1 april 2021 de zaak behandeld en op 11 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV werd verzocht om een motiveringsgebrek te herstellen. Eiseres betoogde dat haar bekkenklachten voortkwamen uit haar zwangerschap en bevalling, terwijl het UWV stelde dat deze klachten het gevolg waren van deconditionering. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom de bekkenklachten niet meer aan de zwangerschap of bevalling konden worden toegeschreven. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de motivering van het bestreden besluit te verbeteren. Na aanvullende rapportages van het UWV bleef de rechtbank van mening dat de richtlijn omtrent zwangerschap en bevalling niet correct was gevolgd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé op 9 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6545 ZW en 20/6544 ZW

uitspraak van 9 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. D. Marcus,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 23 april 2020 (bestreden besluit I) en 7 mei 2020 (bestreden besluit II) van het UWV inzake de wijziging van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling naar een reguliere ZW-uitkering waardoor het uitkeringspercentage van 100% naar 70% van het dagloon gaat en de beëindiging van de ZW-uitkering.
Het beroep is op 1 april 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat inmiddels uitsluitend nog in geschil is of de door eiseres ervaren bekkenklachten in (een gedeelte van) de periode van 18 oktober 2019 tot en met 22 maart 2020 hun oorzaak vinden in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. De rechtbank overweegt in de tussenuitspraak dat de werkwijze en de criteria die dienen te worden gehanteerd door de verzekeringsartsen bij het beoordelen van de vraag of de ongeschiktheid van een vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap of bevalling, worden voorgeschreven door de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid’ (hierna: de richtlijn). De rechtbank heeft reeds ter zitting vastgesteld dat uit de rapportages van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) in zaak 20/6545 niet blijkt dat deze richtlijn is gevolgd. Nu de artsen van het UWV een beoordeling aan de hand van de richtlijn en het daarin beschreven stappenplan hebben nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit I onvoldoende is gemotiveerd. Er is aldus sprake van een motiveringsgebrek. Dit geldt des te meer nu naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van de verzekeringsartsen dat bekkenklachten enkel door het tijdsverloop na de bevalling niet meer gerelateerd kunnen worden aan de zwangerschap of bevalling in strijd is met de richtlijn. De richtlijn kent deze mogelijkheid immers wel degelijk. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om de motivering van bestreden besluit I – en wellicht als gevolg daarvan ook de motivering van bestreden besluit II – binnen zes weken te verbeteren met inachtneming van de tussenuitspraak.
3. Bij brief van 8 juni 2021 heeft het UWV geprobeerd het motiveringsgebrek te herstellen met een daarbij gevoegde rapportage van een verzekeringsarts b&b van 4 juni 2021. De rechtbank oordeelde dat nog steeds het stappenplan uit de richtlijn niet was gevolgd en heeft het UWV bij brief van 21 oktober 2021 nogmaals gevraagd om de door eiseres ervaren bekkenklachten te beoordelen volgens het stappenplan uit de richtlijn. Hier heeft het UWV bij brief van 30 november 2021 op gereageerd. De daarbij gevoegde rapportage van een verzekeringsarts b&b van 26 november 2021 bevat toetsing van de bekkenklachten van eiseres aan het stappenplan dat beschreven is in de richtlijn.
In de aanvullende motivering van 26 november 2021 leest de rechtbank dat de bekkenklachten van eiseres tijdens de zwangerschap en in de eerste (3-4) maanden nadien veroorzaakt werden door de hormonale veranderingen (fysiologisch tijdens zwangerschap) waardoor de banden lakser zijn. Daarna vinden de bekkenklachten van eiseres hun oorzaak niet langer in de zwangerschap en/of bevalling omdat de hormonale toestand zich normaliseert waardoor er geen laxiteit van de banden door de hormonale toestand veroorzaakt wordt. Bij eiseres is geen dishormonale toestand vastgesteld die ertoe zou moeten leiden dat de oorzaak voor de bekkenklachten nog steeds gelegen is in de zwangerschap. Daarnaast is de bevalling van eiseres niet aan te merken als een zware bevalling. Er is geen sprake geweest van een kunstbevalling (met hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een vacuümextractie) of een stuitbevalling. Er was sprake van een normale natuurlijke vaginale bevalling waarbij het kind een normaal geboortegewicht van 3950 gram had (2500 tot 4500 wordt normaal geacht). Eiseres heeft geen uitgesproken klein gestel (158 cm) waardoor het geboortegewicht in verhouding ook niet als disproportioneel dient te worden geacht. Als gevolg van de bevalling zouden de bekkenklachten dus ook niet zijn ontstaan volgens de verzekeringsarts b&b. De bekkenklachten die nu (nog) aanwezig zijn worden volgens de verzekeringsarts b&b veroorzaakt door deconditionering. Deze deconditionering zorgt ervoor dat er sprake is van een verminderde rompstabiliteit. Deconditionering is evenwel iets anders dan de hormonale wijzigingen die tijdens (en direct volgend op) de zwangerschap aanwezig zijn. Deconditionering wordt, aldus de verzekeringsarts b&b, niet geacht het gevolg te zijn van zwangerschap en/of bevalling.
4. Eiseres heeft bij brief van 19 januari 2022 gereageerd op de aanvullende motivering van het UWV. Eiseres is nog steeds van mening dat de verzekeringsarts b&b het tot op heden heeft nagelaten om aan te geven en te onderbouwen waarom de huidige bekken- en rugklachten niet het gevolg zijn van haar zwangerschap en bevalling. Volgens haar onderbreekt een onderbouwing van de stelling van de verzekeringsarts b&b dat zwangerschapsgerelateerde aandoeningen na de zwangerschap kunnen voortduren, doch dat dit niet het geval is bij eiseres. Zo stelt eiseres dat zij wel een zware bevalling heeft gehad, omdat haar zoon met zijn schouders kwam vast te zitten, waarna zijn hartslag daalde, zodat hij ruw ter wereld is gebracht om zijn leven te redden. Verder stelt eiseres dat door de verzekeringsarts b&b nagelaten is te onderzoeken of de zwangerschapsdiabetes (mogelijk) een rol heeft gespeeld bij de bevalling die door eiseres als zwaar werd ervaren. Tot slot geeft eiseres aan dat zij binnen vier jaar is bevallen van vier kinderen (2015, 2016, 2017 en 2019), waardoor haar lichaam geringe tijd heeft gehad om zich fysiek te herstellen. Eiseres blijft dan ook van mening dat de oorsprong van haar aanhoudende klachten wel ligt in haar zwangerschap dan wel haar bevalling.
5. De rechtbank oordeelt dat zowel de verzekeringsarts b&b, als eiseres van mening is dat de oorsprong van de bekkenklachten in de zwangerschap dan wel bevalling van eiseres is gelegen. Het punt van geschil is of het aanhouden van deze klachten nog steeds toegerekend kan worden aan de zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank begrijpt de aanvullende motivering van 26 november 2021 van de verzekeringsarts b&b zo dat het voortbestaan van de bekkenklachten niet langer zijn oorzaak heeft in de zwangerschap en/of bevalling, maar in deconditionering.
In de aanvullende motivering, in samenhang met de rapportages van de verzekeringsarts b&b van 4 juni 2021 en 21 april 2020, leest de rechtbank dat gedurende de zwangerschap de toename van bekkenklachten verklaard kan worden door een verhoging van het gewicht (de baby) die op het bekken inwerkt. Daarbij is er tijdens de zwangerschap sprake van veranderingen in de hormoonhuishouding welke er zorg voor dragen dat de banden (o.a. in het bekken) lakser worden ten einde een bevalling te kunnen faciliteren. Ook dit kan erin bijdragen dat de bekkenklachten zich in deze periode verhevigen. De bevalling zorgt er uiteraard voor dat het gewicht van het kind niet langer op het bekken van de vrouw rust en ook een eventuele rest-gewichtstoename (de ‘reserves’ die het lichaam onder invloed van de zwangerschapshormonen in sommige gevallen kan aanleggen) neemt tijdens het ontzwangeren weer af. Tevens zal de laxiteit van de banden, welke tijdens de zwangerschap ontstaan onder invloed van de zwangerschapshormonen (met name de oestrogenen) in de periode na de bevalling weer verdwijnen. De verzekeringsarts b&b verwijst in zijn rapportage van 4 juni 2021 naar de richtlijn ‘zwangerschap, post partumperiode en werk’ van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). In deze richtlijn is aangegeven dat fysieke beperkingen tot zes maanden na de bevalling hun oorzaak kunnen vinden in de zwangerschap en/of bevalling. De datum in geding ligt echter zeven maanden na de bevalling van eiseres, dus is de verzekeringsarts b&b van mening dat de bekkenklachten van eiseres niet langer hun oorzaak vinden in de zwangerschap en/of bevalling, maar in deconditionering. De rechtbank begrijpt uit de hiervoor genoemde rapportages dat de deconditionering erin is gelegen dat eiseres geen adequate training (spierconditionering) heeft gevolgd om te herstellen van de zwangerschap/bevalling. In de rapportage van de verzekeringsarts van 18 oktober 2019 staat immers dat de fysiotherapie gestopt is, omdat er niet langer een vergoeding was vanuit de zorgverzekering.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV afdoende heeft gemotiveerd waarom er per 18 oktober 2019 geen sprake meer is van ongeschiktheid tot werken ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Voor zwangerschap en bevalling geldt, net als bij iedere andere fysieke gebeurtenis (zoals een operatie), een herstelperiode. Op het moment dat er na de herstelperiode onvoldoende herstel heeft plaatsgevonden, dient er gekeken te worden of er complicaties zijn opgetreden ten gevolge van de zwangerschap en/of bevalling. De verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een hormonale disbalans en dit wordt door eiseres niet betwist. Er zouden dus geen bekkenklachten meer zijn ten gevolge van de hormonale toestand die is ontstaan gedurende de zwangerschap. Ook wat betreft de bevalling acht de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er bij eiseres geen sprake was van een, objectief bekeken, zware bevalling waardoor eventueel bekkenklachten zouden zijn ontstaan. Op het moment dat de bekkenklachten na de zwangerschap en bevalling aanhouden, komt dit door de deconditionering, in dit geval het gebrek aan adequate training voor het herstel.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit I vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Nu het UWV het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand laten.
Nu het beroep in zaak 20/6545 gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
In zaak 20/6544 is het UWV reeds bij zijn besluit van 12 oktober 2020 gedeeltelijk tegemoet gekomen aan eiseres en dient op die grond het griffierecht vergoed te worden.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.656,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de zaak 20/6545 ZW, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in zaak 20/6544 ZW, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759, ‑ en wegingsfactor 1). Eiseres heeft haar reiskosten, naar de zitting, begroot op € 5,71. Het door eiseres begrote bedrag is lager dan een retourticket met het openbaar vervoer van [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 3] (€ 8,20) conform de website van de NS, zodat de rechtbank het UWV veroordeelt tot het betalen van de reiskosten zoals begroot door eiseres. Het totaal van de proceskosten in de zaken 20/6545 en 20/6544 komt hierdoor uit op € 2.662,21. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, nu dit niet nader is onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het bestreden besluit I betreft;
  • vernietigt bestreden besluit I;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht, in de zaken 21/6545 en 21/6544, van in totaal € 94,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.662,21.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 9 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.