In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV inzake de wijziging van haar Ziektewet-uitkering als gevolg van zwangerschap en bevalling. De rechtbank heeft op 1 april 2021 de zaak behandeld en op 11 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV werd verzocht om een motiveringsgebrek te herstellen. Eiseres betoogde dat haar bekkenklachten voortkwamen uit haar zwangerschap en bevalling, terwijl het UWV stelde dat deze klachten het gevolg waren van deconditionering. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom de bekkenklachten niet meer aan de zwangerschap of bevalling konden worden toegeschreven. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de motivering van het bestreden besluit te verbeteren. Na aanvullende rapportages van het UWV bleef de rechtbank van mening dat de richtlijn omtrent zwangerschap en bevalling niet correct was gevolgd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé op 9 juni 2022.