ECLI:NL:RBZWB:2022:3216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 juni 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV. Het UWV had eiser een WIA-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,56% per 10 december 2019. Eiser betwistte deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin het UWV op 6 februari 2020 een primair besluit nam en op 9 juli 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarna een deskundige is benoemd om nader onderzoek te verrichten. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van eiser niet correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het UWV om dit te doen, waarna de rechtbank opnieuw zal oordelen over de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8049 WIA

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Kuiper,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toekend met ingang van 10 december 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,56%.
In het besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. H.M. van Gent namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde een deskundige te benoemen voor het verrichten van nader onderzoek.
Op 29 oktober 2021 heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] eiser onderzocht.
De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het deskundigenrapport van
10 november 2021.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft eiser hierop gereageerd.
Bij brief van 13 januari 2022 heeft het UWV hierop gereageerd, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 11 januari 2022.
Omdat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het achterwege blijven van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 16 maart 2022 gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met 6 weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als fulltime administratief magazijnmedewerker bij [naam bedrijf] tot 29 juni 2016. Het UWV heeft hem met ingang van 30 juni 2016 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich ziek gemeld met ingang van 12 december 2017 en heeft het UWV hem met ingang van 13 maart 2018 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 11 november 2019 heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd vanaf 9 december 2019.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser met ingang van 10 december 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,56%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 december 2019 heeft vastgesteld op 52,56% en daarom de WIA-uitkering heeft toegekend gebaseerd op die mate van arbeidsongeschiktheid.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] het dossier van eiser bestudeerd en eiser onderzocht. De arts heeft in zijn rapportage van 15 november 2019 gesteld dat eiser in 1991 een auto-ongeluk heeft gehad met als gevolg verbrijzeling van een ruggenwervel (L2). Er is toen een spondylodese van L1 tot L3 uitgevoerd. Eiser heeft 2 jaar gerevalideerd. De klachten waren redelijk onder controle. In 2008 ervoer eiser toename van de pijnklachten na fysieke inspanning. Destijds werd hij medicamenteus behandeld. Ook zijn er pijnblokkades geplaatst. Dit had onvoldoende effect waardoor er in 2012 een neurostimulator werd geplaatst. Eind 2017 meldde eiser zich arbeidsongeschikt wegens toegenomen klachten.
Er is een MRI-scan verricht waarop radiculopathie L2/L3 bij bekende posttraumatische afwijkingen werd waargenomen. In 2018 werd een neurostimulator met een groter bereik geplaatst. Desondanks blijven de pijnklachten. De klachten zijn passend bij
radiculopathie.
Tijdens het lopen is een klapvoet rechts waargenomen en een bewegingsbeperking van de rug. In september 2019 is eiser met een revalidatieprogramma gestart. Het betreft een multidisciplinaire revalidatietraject waarbij eiser meerdere dagen per week bezig is. Hij wordt gezien door een fysiotherapeut, een psycholoog, maatschappelijk werk en een ergotherapeut.
Daarnaast kampt eiser met migraine. De aanvalsfrequentie bedraagt 4-5x per maand. Bij een aanval gebruikt eiser Sumatriptan injectie. Hij merkt dat hij de volgende dag geen last meer heeft van hoofdpijn. Op basis van deze informatie is het verwachtte verzuim lager dan 25%.
Op grond van de beschikbare medische informatie, de ontvangen medische informatie, de anamnese en de bevindingen bij eigen onderzoek concludeert de primaire arts dat er sprake is van een medisch objectiveerbare stoornis met daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen. Dit geeft aanleiding voor het vaststellen van beperkingen ten aanzien van de arbeid.
Hij ziet op energetische- en preventieve gronden een indicatie voor een urenbeperking.
Bij eiser is er sprake van een complex pijnsyndroom met als gevolg slaapproblemen. Het is aannemelijk dat er sprake is van een verhoogde recuperatietijd. Daarnaast gebruikt eiser pijnmedicatie die vermoeidheid als bijwerking kan hebben. De preventieve gronden
zijn gebaseerd op de frequentie van de migraineaanval (4-5 aanvallen per maand). De primaire arts acht het aannemelijk dat eiser maximaal 6 uur per dag / 30 uur per week licht rugsparend werk kan uitvoeren.
Als gevolg van de fysieke klachten neemt de primaire arts beperkingen aan voor buigen, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, langdurig lopen, langdurig staan, langdurig zitten, frequent
traplopen, frequent klimmen, geknield en/of gehurkt actief zijn en gebogen en/of getordeerd actief zijn.
Schokken en grove trillingen aan de rug dienen te worden vermeden en het dragen van zware beschermende middelen, zoals loodschort, -jas, acht de primaire arts gecontra-indiceerd. Ook is er sprake van verhoogd persoonlijk risico. Ladders, hoogtes, stellingen en steigers dienen vermeden te worden evenals gevaar opleverende machines, gevaarlijke draaiende machine onderdelen en het werken met of op rijdende machines. Beroepsmatig autorijden is gecontra-indiceerd.
Verbetering van de belastbaarheid verwacht de primaire arts niet meer. Eiser is bezig met het afronden van een intensief behandeltraject waarvan de primaire arts hoopt dat de klachten afnemen, maar de verwachting is dat de beperkingen blijven bestaan. Er is namelijk sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 november 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de brief van anesthesioloog [naam anesthesioloog] van 3 april 2020 en de brief van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 16 april 2020. Daarbij heeft zij deelgenomen aan de via conference call georganiseerde hoorzitting van 8 juni 2020. In haar rapportage van 27 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat op de datum in geding geen sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’.
Aanvullende beperkingen acht zij wel aan de orde. Gezien de aanwezigheid van de neurostimulator worden de beperkingen frequent reiken en boven schouderhoogte aangenomen vanwege het kunnen verschuiven van de draden. Ook wordt de beperking afwisselen van houding, tussen zitten, staan en lopen, aangenomen vanwege de zenuwpijn in linkerbeen. Het aannemen van meer beperkingen is niet aan de orde. Er is rekening gehouden met de gedeeltelijke uitval, van het gevoel van de huid van beide bovenbenen, een klapvoet rechts en een duidelijke atrofie van het gehele rechterbeen ten opzichte van contralateraal (brief revalidatiearts van 16 april 2020), rugklachten door anatomische afwijkingen in rug en neuropathische pijn in linkerbeen (brief aesthesioloog-pijnspecialist van 3 april 2020).
Een beperking op zitten is volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de orde, omdat de laesie immers hoger zit in de wervelkolom.
Verder blijkt uit de eindevaluatie van het revalidatietraject op 10 december 2019 (brief
revalidatiearts van 4 februari 2020) dat eiser al geruime tijd geen aanvallen van zenuwpijn met migraine heeft gehad. Het aannemen van beperkingen voor migraine per datum in
geding is hierdoor niet aan de orde. Daar er geen psychische klachten zijn en dit ook niet uit het spreekuur of de telefonische hoorzitting is gebleken, is er geen noodzaak voor aannemen van meer beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.
Verdere aanpassing in de duurbelastbaarheid acht de verzekeringsarts b&b niet aan de orde. Uit de FML van 18 november 2019 blijkt dat er beperkingen zijn voor fysiek zwaar werk. Verder blijkt dat eiser 2 uren in de middag recuperatie tijd nodig heeft. Conform de standaard Duurbelastbaarheid is een duurbelastbaarheid van gemiddeld 6 uur per dag aan de orde als er een zodanige recuperatietijd nodig is als er binnen dezelfde dag niet nogmaals 4 uur prestatie kan worden geleverd. Dit acht de verzekeringsarts b&b in lijn met de conclusie van de behandelaar dat vanuit medisch oogpunt een dag werken moet kunnen met ergens een langere periode waarin eiser kan rusten. Met de FML van 18 november 2019 wordt overbelasting voor energetisch zwaar werk voorkomen.
Ten aanzien van het bezwaarpunt dat bepaalde beperkingen niet vergaand genoeg zijn geduid en andere beperkingen ten onrechte niet zijn geduid merkt de verzekeringsarts b&b op dat bij het invullen van de FML dient te worden uitgegaan van het medisch objectiveerbare deel van de klachten die leiden tot beperkingen in arbeid. Uit de beschikbare informatie, al aanwezig in het dossier en ingebracht bij het bezwaarschrift en in de telefonische hoorzitting, blijkt dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren komen maar dat het reeds bekende medische beeld wordt bevestigd. Ook blijkt dat, door het revalidatietraject, eiser al geruime tijd geen aanvallen van zenuwpijn (een heftige pijn in het linkerbeen in combinatie met migraine) heeft gehad. De verzekeringsarts b&b ziet geen medisch objectieve gronden voor meer beperkingen van de belastbaarheid.
Ten aanzien van het bezwaarpunt vanwege beïnvloeding van de neurostimulator neemt zij conform het CBBS de beperking 1.9.9 aan als er een verhoogde kans is op lichamelijk letsel bij de uitoefening van de functie vanwege het ziektebeeld. Deze beperking behoeft geen aanpassingen vanwege een neurostimulator. Het is wel bekend dat bij het naderen van een sterk magnetisch veld of het werken met elektrische apparaten die een sterk magnetisch veld hebben, de stimulator uitgeschakeld kan worden. Hiervoor wordt de beperking 3.10 ‘specifieke voorwaarden voor aanpassing aan de fysiek omgeving’ aangenomen met de beperking op arbeid met een sterk magnetisch veld of het werken met elektrische apparaten die een sterk magnetisch veld hebben, zoals generatoren en de poorten van luchthavens.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser gewijzigd zoals door de verzekeringsarts b&b aangegeven heeft zij neergelegd in de FML van 6 juli 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ‘zitten’ onvoldoende is beperkt en daarvoor verwijst hij naar wat anesthesioloog [naam anesthesioloog] daarover al heeft gezegd en in zijn e-mail van 4 november 2020 verder nog aangeeft. Eiser kan geen twee uur aaneen zitten volgens verschillende hem behandelende medisch deskundigen, zoals ook blijkt uit de stukken van het revalidatieteam en de nog toegevoegde brief van revalidatie-arts [naam revalidatiearts] van 7 december 2020. Deze arts heeft ook duidelijk aangegeven dat eiser jaren van overbelasting heeft gekend om maar te kunnen voldoen aan de normen die voor niet rugbeperkte mensen gelden. Ten onrechte gaat het UWV volledig voorbij aan de medische twijfels aan de gestelde FML. Niet blijkt daaruit ook dat eiser zelf de regie moet hebben over zijn werk om zijn grenzen niet te overschrijden. Verder is eiser van mening dat reiken, bukken en tillen veel meer moet worden beperkt nu [naam anesthesioloog] daarvan heeft gesteld dat die zaken met de forse leefregels bij de neurostimulatie nu juist worden gecontra-indiceerd. Eiser heeft er verder op gewezen dat het Spinal Cord System dat in zijn ruggengraat is aangebracht, niet overal vastgezet kan worden, reden waarom hij zich aan leefregels moet houden en dus niet mag bukken, reiken en tillen. Dit vanwege het onnodig risico op onverhoopte luxaties. Hij wijst er verder op dat zijn behandelaars niet instemmen met het onderscheid dat de verzekeringsartsen maken tussen hoog en laag lumbale problemen, nu bij hem de klachten/beperkingen de gehele ruggengraat betreffen. Ten slotte heeft eiser nog gesteld dat reeds vanwege de beperking die voor hem ten aanzien van het afwisselen van houding in de FML is aangenomen, ook een beperking voor zitten noodzakelijk is.
4.3
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft als deskundige een rapport van 10 november 2021 uitgebracht. De conclusie van het deskundigenrapport is dat in de FML de aspecten 5.1 en 5.2 (zitten en zitten tijdens het werk) ten onrechte niet als beperkt zijn aangemerkt.
In reactie heeft eiser gesteld dat een urenbeperking tot 6 uur per dag en 30 uur per week weliswaar door de deskundige uitdrukkelijk in het rapport van 10 november 2021 als voor eiser haalbaar is geoordeeld, maar echt te veel van eiser vraagt.
Het UWV heeft in de reactie van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts b&b] van 11 januari 2022 de mening van de deskundige met betrekking tot de aspecten 5.1 en 5.2 weersproken en gesteld dat op basis van de geneeskundige gedingstukken onvoldoende blijkt van de noodzaak voor beperkingen voor zitten van eiser.
5. Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door eiser tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding de conclusie van de deskundige niet te volgen. Dat geldt eveneens voor de door het UWV ingebrachte reactie op basis van de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts b&b] .
5.2
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts (b&b) de belastbaarheid van eiser niet juist heeft vastgesteld met de FML van 23 juni 2020. Het beroep komt om deze reden al voor gegrondverklaring in aanmerking. Het bestreden besluit dient dan te worden vernietigd.
5.3
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen een verzekeringsarts b&b de FML conform de rapportage van Erdogan aan te laten passen, waarna een arbeidsdeskundige b&b opnieuw dient te onderzoeken of, en zo ja welke, functies voor eiser met die FML nog waren te verrichten op de datum in geding (10 december 2019) en wat daarvan de impact op de WIA-uitkering van eiser per die datum moet zijn.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5.4
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
5.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dit laatste betekent ook dat over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 5.3 van deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 9 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.