ECLI:NL:RBZWB:2022:314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8916
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de huurtoeslag voor het jaar 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar recht op huurtoeslag definitief op € 0 was vastgesteld en zij een bedrag van € 2.727 moest terugbetalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag correct heeft berekend op basis van het toetsingsinkomen van eiseres en haar toeslagpartner. Eiseres ontving sinds 2014 huurtoeslag, maar haar inkomen in 2019 overschreed de norm voor huurtoeslag, waardoor zij geen recht had op deze toeslag. De rechtbank oordeelde dat de uitbetaling van een oudedagsvoorziening door het PWRI niet buiten beschouwing kon worden gelaten bij de berekening van het toetsingsinkomen. Eiseres was van mening dat de terugvordering van de teveel ontvangen huurtoeslag niet terecht was, maar de rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8916 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag voor 2019 definitief vastgesteld op € 0 en aan eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van € 2727 moet terugbetalen.
In het besluit van 7 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 december 2021. Eiseres is verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en mr. L.J.F. Peerdeman.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt sinds 2014 huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit geschil betreft het berekeningsjaar 2019.
Bij besluit van 27 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een voorschot huurtoeslag voor 2019 verleend van € 2.727. Dit voorschot is gebaseerd op een geschat gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar toeslagpartner van € 28.081.
Op 27 mei 2020 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) de melding dat eiseres over 2019 een inkomen van € 17.863 heeft en haar toeslagpartner een inkomen van € 14.143.
Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 0. Bij deze vaststelling is rekening gehouden met een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 32.006. Tevens is bepaald dat eiseres een bedrag van € 2.727 aan teveel ontvangen voorschot huurtoeslag 2019 moet terugbetalen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat niet aan het verzoek van eiseres kan worden voldaan om een deel van haar inkomen buiten beschouwing te laten. Een deel van het inkomen kan alleen buiten beschouwing worden gelaten als het gaat om een van de volgende inkomsten:
- een afkoopsom van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen;
- een nabetaling van inkomsten (loon of uitkering) over vorige jaren;
- een wezenuitkering die aan iemand anders dan de wettelijke vertegenwoordiger is betaald;
- een afkoopsom op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
- een verhoging van de Waz-, Wajong- of WAO-uitkering in verband met kosten voor oppas en verzorging.
De door eiseres in 2019 ontvangen oudedagsvoorziening(AOV) valt niet onder deze inkomsten, reden waarom niet tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar van eiseres.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat zij het niet eens is met de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij zelf niet om uitbetaling van deze afkoopsom heeft gevraagd, maar deze is uitgevoerd door PWRI. De vorige werkgever van eiseres heeft het pensioen van eiseres zonder haar medeweten hier ondergebracht. Tot slot is eiseres het niet eens met de terugvordering van teveel ontvangen voorschotten.
4.
Wettelijk kader
Artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) bepaalt dat het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
In artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van haar partner in aanmerking wordt genomen.
In artikel 8, eerste lid, van de Awir wordt toetsingsinkomen gedefinieerd als het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht), blijven op verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir, voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (hierna: Pw) en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna: Wvpr).
In artikel 24, tweede lid, van de Awir is bepaald dat, indien voorschotten zijn verleend, deze worden verrekend met de tegemoetkoming. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan op grond van artikel 24, derde lid, van de Awir leiden tot een terug te vorderen bedrag.
In artikel 26 van de Awir is bepaald dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
5.
Beoordeling
5.1
Huurtoeslag
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het toetsingsinkomen van eiseres over 2019 € 17.863 bedroeg. Evenmin is in geding dat eiseres met haar toeslagpartner een meerpersoonsouderenhuishouden vormt en dat het toetsingsinkomen van haar toeslagpartner in 2019 € 14.143 bedroeg.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft besloten dat de eenmalige uitkering van het PWRI niet buiten beschouwing blijft voor de bepaling van het recht op huurtoeslag.
De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen dat de uitbetaling van de AOV door het PWRI niet onder de uitzondering van artikel 2b, eerste lid, van het Bht valt. Het is immers geen afkoopsom, maar een uitbetaling van een restantbedrag nadat de AOV in maximaal 75 gelijke maandelijkse termijnen is uitbetaald.
De rechtbank overweegt dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden dat zij niet zelf om uitbetaling heeft verzocht en dat haar voormalige werkgever voor het PWRI heeft gekozen, niet kunnen leiden tot een ander oordeel. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0487) biedt de wettelijke regeling geen ruimte om andere bestanddelen dan genoemd in artikel 2b, eerste lid, onder a, van het Bht buiten beschouwing te laten. Dat betekent dat, zoals ter zitting ook is toegelicht, het de Belastingdienst/Toeslagen niet is toegestaan een ander besluit te nemen indien hij van mening is dat zijn besluit in de specifieke situatie van eiseres onevenredig uitpakt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de huurtoeslag van eiseres over 2019 dus terecht heeft vastgesteld op basis van een toetsingsinkomen van eiseres van € 17.863 en een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 32.006. Nu dit gezamenlijke toetsingsinkomen meer bedraagt dan het norminkomen voor een meerpersoonsouderenhuishouden in 2019 van € 30.800 komt de rechtbank tot de conclusie dat de huurtoeslag van eiseres door de Belastingdienst/Toeslagen terecht definitief is vastgesteld op € 0.
5.2
Terugvordering
In artikel 26 van de Awir is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, eiseres het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, overwogen dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting voor eiseres is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van eiseres moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de huur- en zorgtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor eiseres namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De rechtbank is met de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel dat er onvoldoende reden is om van terugvordering af te zien of om de terugvordering te matigen. Uit het Verzamelbesluit Toeslagen (Staatscourant nr. 2020-72441) volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van -zoals in dit geval- een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Ten overvloede wijst de rechtbank eiseres er op dat, hoewel het dus niet mogelijk is om van terugvordering af te zien of het bedrag te matigen, voor haar wel de mogelijkheid bestaat om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen.
6.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft geweigerd om de uitbetaling van de AOV buiten beschouwing te laten bij de berekening van het recht op huurtoeslag van eiseres over het jaar 2019. Nu het toetsingsinkomen van eiseres hoger is dan het norminkomen is het recht op huurtoeslag terecht vastgesteld op € 0,- en zijn de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag op goede gronden teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.