ECLI:NL:RBZWB:2022:3107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk op openbaar terrein

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn vergunningaanvraag beoordeeld. Eiser had op 29 november 2020 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een hekwerk op een onverhard gedeelte van de [adres 1] tussen de [adres 2] 89 en [adres 2] 91 te [plaatsnaam 1]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 3 maart 2021, en heeft bij het bestreden besluit van 2 juni 2021 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft op 6 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de weigering van de omgevingsvergunning op goede gronden is gebeurd. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat het hekwerk niet binnen de bestemming 'Verkeer – Zandpad' van het bestemmingsplan past. Eiser heeft aangevoerd dat de weg niet als openbaar kan worden aangemerkt, maar de rechtbank stelt vast dat de weg op de wegenlegger van de gemeente voorkomt, wat de openbaarheid bevestigt. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2989 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de vergunningaanvraag van eiser.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 3 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de vraag of de omgevingsvergunning om een goede reden is geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1. Op 29 november 2020 heeft eiser een vergunningaanvraag ingediend voor het plaatsen van een hekwerk op het onverharde gedeelte van de [adres 1] tussen de [adres 2] 89 en [adres 2] 91 te [plaatsnaam 1] .
Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
2. Het perceel waarop de weg is gelegen heeft ingevolge het bestemmingsplan ‘Actualisatie Buitengebied Partiële herziening 2019’ de bestemming ‘Verkeer – Zandpad’. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd omdat een hekwerk dat dwars over de weg wordt gerealiseerd niet binnen die bestemming past. Het college heeft daarbij besloten om niet van de planregels af te wijken omdat het bouwplan niet voldoet aan de beleidsregels die het college hanteert voor afwijking van het bestemmingsplan en omdat de weg openbaar is.
Niet in geschil is dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor eiser een omgevingsvergunning nodig heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Evenmin is door eiser betwist dat het bouwplan niet past binnen de beleidsregels die het college hanteert voor afwijking van het bestemmingsplan.
Eiser heeft – slechts – aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen, omdat de weg niet als openbaar is aan te merken.
De vader van eiser heeft in 1993 als perceeleigenaar schriftelijk aan de gemeente kenbaar gemaakt dat hij de weg niet als openbaar beschouwt. Het is onrechtvaardig om een stuk privégrond openbaar te maken door deze op te nemen in de wegenlegger zonder dat de eigenaar hiervan op de hoogte wordt gesteld of toestemming heeft verleend, aldus eiser. Met deze beroepsgrond heeft eiser niet meer gedaan dan de openbaarheid van de weg – in de zin van de Wegenwet – ter discussie te stellen.
Vast staat dat de weg op de wegenlegger van de gemeente [plaatsnaam 2] voorkomt. Dat is door beide partijen ter zitting bevestigd. Daarmee is de openbaarheid van het in geding zijnde gedeelte van de [adres 1] een gegeven. [1] Of dat al dan niet mocht, kan niet via deze procedure aan een rechterlijke toetsing worden onderworpen. Dat had gekund door de beslissing waarmee dat is gebeurd in bezwaar en beroep aan de orde te stellen. Of er voldoende gronden zijn om de openbaarheid van de weg in de zin van de Wegenwet thans nog te handhaven, kan eventueel aan de orde komen na een verzoek aan het bevoegde orgaan om de weg alsnog van de wegenlegger te verwijderen.
Nu uit de bestreden beslissing voldoende blijkt dat het openbaar zijn van de weg in de zin van de Wegenwet een argument is waarom niet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, kan die beroepsgrond op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat burgemeester en wethouders in redelijkheid niet konden weigeren van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank kan dit standpunt van het college volgen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning op goede gronden is geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
M.H.C. van Spreuwel, griffier
R.P. Broeders, rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.