ECLI:NL:RBZWB:2022:3105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1852
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die laatstelijk werkzaam was als taxichauffeur, had zijn Ziektewetuitkering (ZW) zien beëindigen per 24 november 2020. Het UWV had dit besluit genomen op basis van een medisch onderzoek, waaruit bleek dat er geen medische belemmeringen meer waren voor het verrichten van arbeid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 mei 2022, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiser, waaronder zijn psychische problemen. De rechtbank vond dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsartsen dat eiser geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV terecht was. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd ook niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1852 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 24 november 2020.
In het besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2022. Hierbij was aanwezig namens het UWV, mr. P.M.W. van der Helm. Eiser en zijn gemachtigde zijn, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur. Het UWV heeft hem bij besluit van 14 maart 2019 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend per
1 maart 2019. Vanuit die situatie heeft eiser zich ziek gemeld met ingang van 20 februari 2020 vanwege voornamelijk psychische klachten. Bij besluit van 21 mei 2020 is aan eiser vanaf 21 mei 2020 een ZW-uitkering toegekend. In het primaire besluit heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 24 november 2020. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
2.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiser gezien op haar spreekuur van 6 november 2020 en het dossier bestudeerd. Zij heeft op 10 november 2020 gerapporteerd dat er lichamelijk ogenschijnlijk geen beperkingen meer aanwezig zijn, maar dat extremen in tillen, dragen, duwen en trekken misschien toch vermeden moeten worden. Om de impact van de vermoedelijke persoonlijkheidsstoornis en andere diagnose/behandelmogelijkheden op de mentale belastbaarheid te kunnen beoordelen is bij de behandelend klinisch psycholoog [naam psycholoog] informatie opgevraagd.
Na bestudering van de daarmee verkregen informatie heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] in zijn rapportage van 17 november 2020 geconcludeerd dat eiser een zekere gebruiksaanwijzing heeft waarmee hij zelf ook beter leert te leven. Ten aanzien van het verrichten van arbeid is volgens de verzekeringsarts te stellen dat er voor de beperkte mogelijkheden op mentaal vlak, weergegeven bij de laatste beoordeling, die als basis diende voor de geduide functies, geen essentiële wijziging noodzakelijk is. Concreet is eiser volgens [naam verzekeringsarts] geschikt voor de geduide functies.
[naam verzekeringsarts] concludeert dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat eiser voldoende belastbaar is om weer in de maatgevende arbeid te hervatten. De beperkingen zijn zo verminderd dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat dat werk te verrichten.
2.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft kennis genomen van het verslag van de elektronische (Teams-)hoorzitting van 1 maart 2021. Verder heeft zij de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De verzekeringsarts b&b overweegt in haar rapportage van 12/15 maart 2021 dat zij zich kan vinden in het oordeel van de primaire arts. Zij acht eiser met name geschikt voor de eerder geduide functie van medewerker tuinbouw.
2.3
Eiser heeft aangevoerd dat zijn bezwaargronden onvoldoende zijn weerlegd en dat hij op fysieke en psychische gronden niet in staat is werk te verrichten. Het rapport van de GZ-psycholoog moet volgens eiser zo worden geïnterpreteerd dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de meest brede zin van het woord en dat de in het dossier aanwezige gegevens op zijn minst een onafhankelijk onderzoek rechtvaardigen.
2.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name ook zijn mentale problemen. Ten aanzien van de door eiser in beroep overgelegde informatie van GZ-psycholoog [naam psycholoog] en huisarts [naam huisarts] is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in haar rapportage van 20 april 2022 genoegzaam heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is gemotiveerd waarom eiser geschikt is “zijn arbeid” te verrichten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser terecht per 24 november 2020 geschikt is geacht voor in ieder geval de functie van medewerker tuinbouw. Het UWV heeft daarom terecht vastgesteld dat eiser met ingang van deze datum geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep wordt dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskosten-vergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.