ECLI:NL:RBZWB:2022:31
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten inzake huurtoeslag
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 juli 2020, dat betrekking heeft op haar recht op huurtoeslag. Na herziening van het bestreden besluit op 12 november 2021, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verzoekster trok vervolgens haar beroep in, maar verzocht de Belastingdienst/Toeslagen om veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om hen te veroordelen in de proceskosten.
Partijen zijn het erover eens dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 534,- voor rechtsbijstand in bezwaar, € 748,- voor rechtsbijstand in beroep en € 49,- aan griffierecht. Daarnaast wordt een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- toegekend aan verzoekster vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beslist overeenkomstig deze bedragen en veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot een totaalbedrag van € 1.282,- aan proceskosten, plus de vergoeding van het griffierecht en de immateriële schadevergoeding.